GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Strijd over Doop en Verbond.

(Vervolg.) En dan is nog niets gezegd van Paulus: ! Als hij spredit van éérsten en Tweeden Adam; als ihij in 'Romeinen V den éérsten éénen met degenen, die in hem begrepen zijn, plaatst tegenover den Tweeden • Eénen met degenen, die in Hèm begrepen zijn; al® hij in (Romeinen IX—XI - worstelt met de vraag naar de beteekenis > van Israels plaats en taak en val voor heel de wereld; als hij in den brief aan de Galaten spreekt over knechten en kinderen, dienstmaagd en vrije, Hagar en Jeruzaüem — is dat niet een voortdurend spreken over en helidhten van de verbondswerkelükhèid?

Denk bovendien aan den brief aan de Hebreeën met zijn diepe, zware beschouwingen!

Wanneer Prof. Bavinck gelijk heeft als hij betoogt, dat het verbond het wezen der religie is, kan dan het verbond minder voorkomen in het nieuwe Testament? Zou dan wat het "wezen, de kern, 'het eigenlijke is van beel den 'dienst des HEEREN in het Testamient der 'tvör'vulling meer op den achtergrond staan?

Dat andere werkelijkheden als het Koninkrijk Oods in de ontplooiing en vervulling der Godsopenbaring eveneens klaarder en scherper worden belicht en al verder worden gerealiseerd doet aan het bovenstaande niets af.

Jezus Christus is de vervulling van gansch het heilsplan Gods.

Dit ©ven tussohen. twee haakjeis. 'H. A. gaat als volgt verder:

Het is dus wèl een moeilijk vraagstuk. En toch ook weer niet. Als een vader en moeder zich buigen over het bedje van hun zieke kind, en voor hem bidden, samen, tot den God des Verbonds, dan is het héél eenvoudig. Dan gaan zij niet theologiseeren. Alleen maar bidden.

En dan weten zij het: dit kind mogen wij aan God opdragen met de sterke drangrede: Heere, bet is Uw kind, want het is een kind des Verbonds. En als dan in zoo'n heilig oogenblik opeens herinneringen komen aan disputen over het Verbond, — dat kan! — dan komt de vraag: in het Verbond begrepen, wat wil dat nu precies zeggen ? „Houden voor" wat beteekent dat? Zit daar iets conditioneels in?

Maar zij schuiven al die vragen ter zijde en zeggen: Gods beloften, die hebben we immers? Laat ons die üezen ! En laat ons Gcd danken, dat H iJ het is, die het ons beloofd heeft. • Is er dus een'couf ïic t'tiisschen het-eenvoudig aanvaarden en het theologisch bestudeeren en formuleeren van de rijkdommen van het Verbond?

Neen, een conflict niet. Maar de theologie is nog lang niet klaar en komt ook nooit klaar. En die vader en moeder zijn voor wat zij nu behoeven wèl klaar.

Zü leggen de handen in elkaar en het is, alsof in die vaste greep gevoeld wordt de blijde zekerheid, dat God de HEERE bij hen staat en J a zegt. Want het is Z ij n Woord, Z ü n onfeilbare beloften, waarop ze pleiten.

Laat de theologen maar arbeiden. Zij doen zegenrijk werk. Zij zullen ons op den duur beter doen verstaan, wat de Schrift ons leert van 'het Verbond. Maar wij behoeven niet te wachten, tot zij klaar zijn met de werkelijk niet gemakkelijke materie. Wij kunnen met een blij hart den lOSden Psalm lezen en vertroost zijn. Vandaag nog.

Dit is fijn gezien en gezegd'. En wat hier gezegd wordt van een vader en een moeder in den aangrijpenden ernst van het leven, geldt in nog veel sterker mate van de Kerk des Heeren in dezen versohrikkelijken tijd.

Vandaag moet de Kerk spreken met prpfetischen ernst en met profetische beslistheid. Zij moet heden de boodschap des Heeren brengen ook omtrent doop en verbond.

Vandaag moet zij zeggen welken zégen Jezua Christus in den doop geeft, welke geweldige verantwoordelökheid Hij daarin oplegt.

Vandaag — bij iedere geboorte, aan ieder opgroeiend kind; tegen lederen afdwalenden bondeling; bij iedere belijdenisaanvrage. Vandaag moet zij over doolp en verbond p r e e - k e n als die aan de orde zijn. Het is steeds : h e d e n, n u.

De Kerk kan niet wachten tot de vraagstukken misschien eenmaal zijn opgelost! Die 'zullen bovendien nooit worden „opgelost". De theologie spreekt nooit „het verlossende woord". Hoogstens komt zü met een „verlost" woord: verlost door de strikte binding van het Woord!

Ook hier is eerst bet leven en daarna het b e - wustzijn van en de bezinning over bet leven. Een kracihtig, sterk geloofsleven alleen leidt tot een sterke, gezonde theologie, zoowel bij de afzonderlijke geloovigen als bij de Kerk — zóó heeft Kuyper het reeds geschouwd en betoogd. En als de verhouding zóó is, dan ontstaat de wederzijdsöhe, zegenrijke beïnvloeding van Kerk en Theologie, vice versa!

Daarom moet de Kerk vóór alles ernst maken met haar belijdenis, dat de kinderen der geloovigen gedoopt moeten worden, om'dat zü „alzoowel als de volwassenen in het verbond Gods en in zijne gemeente begrepen zijn en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezeg'd wordt." (Gat. Vr. 74.) Dit zün geen raadselwoorden. Zaoharias Ursinus heeft ze zelf verklaard ! 'Hoor maar.

„Alle kinderen der geloovigen immers zijn in het verbond en in de Kerk 'Gods., tenziji ze zichzelf uitsluiten. Evenzoo zijn ze oo'k discipelen van Christus: omdat ze in de kerk geboren zijn, dat is: in de sdhool van Christus; derhalve leert 'de Heilige Geest hen ook in overeenstemming met hun bevatting en de wijze van 'hun leeftijd" 2).

Dit wat betreft het „in het verbond Gods en zijn gemeente begrepen zijn".

En vaiï de „toezegging", „de belofte" zegt Ursinus : „Aan wie de weldaad van de vergeving der zonden en de wedergeboorte (hier = bekeering, levensvernieuwing) toekomt, die kunnen niet van den doop geweerd worden. Aan de kinderen der Kerk (wat een mooie uitdrukking!) komt de weldaad van de vergeving der zonde toe, dat is: aan de 'kinderen evenzeer als aan de volwassenen wordt de vergeving der zonden door het bloed van Christus, en den Heihgen 'Geest, den bewerker van het geloof beloofd"^).

De Kerk moet ernst maken met (haar gebed, bij iedere doopsbediening, met het oog op elk te doopen kind opgezonden —• dit gebed: dat Gij dit Uw kind genadig wilt aanzien.

Zij. belijdt daarmee immers, dat God zóó barmhartig is „dat Hij onze kleine kinderen voor dat ze geboren worden aanneemt tot zijne kinderen"; dat „uit de geloovigen een heilig zaad wordt geboren, omdat hun kinderen, als ze nog in den moederschoot zijn, voordat zij ademhalen, olpgenomen zijn '(cooptati sunt) in het verbond van het eeuwige leven. Volgens geen ander recht worden zij door den doop in de Kerk vergaderd, dan omdat zij reeds tot het lichaam van Christus behoorden, voordat ze bet levenslicht aanschouwden" *).

Zoo sprak Calvijn en hij hield bet vol ook al schold men hem daarom voor Pelagiaan.

Ja, deze dingen moet de Kerk kraöhtig zeggen. En tegelijk, dat de doop vermaant en verplicht o.a. tot een aanhangen, betrouwen en liefhebben van den eenigen God, dat is: tot waarachtig geloof.

Zij moet zaggen, dat de ranken, ja, de ranken van den wijnstok, die geen vruchten dragen jnillen weggenomen en verbrand worden (Joh. 15 : 2, 5). Zij moet zeggen, dat er kinderen des Koninkrtjks ziJn, kinderen dus, 'die uitgeworpen zullen worden in de buitenste duisternis '(Matth. 8 : 12).

Zij moet zeggen, dat zij, die den Zoon van God vertreden hebben en het bloed des Testaments, w a a r ^ door zij geheiligd waren, onrein hebben geaöht en den Geest der genade smaadheid hebben aangedaan, zwaarder straf zullen waardig geacht worden. (Hebr. 10:29.)

Dit alles moet de Kerk prediken. Zij kan daarmee niet wachten geen dag en geen nacht.

Dat doende en daarmee voortgaand© zal zij met groote dankbaarheid kunnen begroeten bet meerdere licht, dat theologische arbeid over de vraagstukken, die met deze dingen samenhangen door Gods gunst, mag doen opgaan.

Maai „het einde" zal de theologie nooit bereiken. Zij stuit aJtüd op ihet mysterie. Gelukkig ! Het mysterie door Kuyper eenmaal als Tolgt geteek end.

„Eenerzijds staat 'het Tast, dat God (let wel: God !) zulke kinderkens in Zijn verbond besluit, en anderzijds is het feit niet te loochenen, dat velen den zegen van dit Verbond (men lette op de onderscheiding : verbond en: zegen van dit Verbond) niet deelachtig blijken te zijn.

"Wilt ge daar nu indringen, dan verloopt ge op doolpaden, geeft de kinderlijke gehoorzaamheid prijs, en bederft uw kerk.

Zegt ge daarentegen: Alzoo is de door God gestelde regel. D'aar buig ik voor. Alzoo geloof ik het. Welnu dan bloeit uw kerk, en heeft de gehoorzaamheid des geloofs ook tiier haar ivrucht" ^).

Een mooi voorbeeld van praiktische bespreking van doopvragen geeft Ds Zeioael in de Geref. Kerkbode van Gorinchem onder het opschrift: Geen tooverij in het Verbond — aldus :

Er vi^ordt een kindje gedoopt in de kerk. Het gaat alles heel eenvoudig. Buitengewone dingen geschieden niet. Een predikant, vaak maar in een gewoon kort zwart jasje, sprengt enkele druppels water en noemt den naam van het kindje en van God. Menige in wijdingsplechtigheid, waarschijnlijk ook van de Hitlerjeugd, is veel indrukwekkender. Maar Gods volk geeft gaarne alle praal van de wereld cadeau voor het sacrament van den doop. Want de geloovigen zien in de doopsbediening, hoe de HEERE de belofte van Zijn Evangelie, die de gansche zaligheid bevat, beteekent en verzegelt aan een klein kind. Of om te spreken in de taal van den catechismus, zij verstaan, dat de Heilige Doop vermaant en verzekert, dat de eenige offerande van Christus, aan het kruis geschied, ons ten goede komt. Maar dan groeit een kind, aldus gedoopt, op. Het gaat naar de kerk en hoort prediken precies hetzelfde Evangelie, dat eenmaal bevestigd is in den doop. Het krijgt geen nieuwe en geen andere dingen te hooren, neen, wat al gesproken is in den doop spreekt de HEERE lederen Zondag weer tot dat opwassende kind. De weg zou dus zijn, dat dit kind eenvoudig die beloften des Evangelies gaat gelooven en in dat geloof zeker weten, dat het deel heeft aan Jezus Christus en dat de zonden vergeven zijn. Maar niet elke bondeling doet dat. En dan denk ik ditmaal niet aan hen, die afdwalen en het verbond verbreken. Maar dezen keer heb ik op het oog degenen, die wel den HEERE het verbond houden, maar telkens zich verwijderen van de eenvoudigheid des geloofs. De schuld ligt vaak mede aan hun omgeving, waardoor zij zich laten beïnvloeden. De kring, waarin zij verkeeren praat hun voor, dat de doop toch eigenlijk

niet veel beteekenis heelt en dat zij meer zullen moeten kennen dan het weinige, waarvan zij spreken kunnen. En op oude vromen worden zij gewezen bij wie het heel wat dieper gegaan is. Dan wordt dat gedoopte kind moedeloos. Vooral indien het op die oude vromen ziet. Geen wonder, zijn jonge geestelijke leven kan niet opwegen tegen den geestelijken rijkdom van die ingeleide oude Christen. Een boompje, dat nog maar enkele jaren in den tuin staat, steekt met zijn vruchten altijd schraal al tegen dien breed en krachtig uitgegroeiden boom. En heel moeilijk hebben onze jonge menschen het vaak, wanneer hun oude vromen worden voorgehouden wier vroomheid veel vleeschelijke trekken vertoont. Dan gaan zij bij zichzelf zoeken naar al die schijnbaar geestelijke trekken en vinden zij ze niet, ze zijn teleurgesteld en meenen, dat het met hen nog niets is. En daar komt ook altijd bij de boosheid van het eigen hart, dat nog liever gerechtvaardigd wenscht te worden door allerlei eigen werken dan door het eenige werk van Jezus Christus, slechts door geloof te aanvaarden. Het gaat speuren en speuren naar bijzondere en opzienbarende dingen, de duidelijke kenmerken van de Schrift over het hoofd ziende, inplaats van eenvoudig te vertrouwen op de belofte van het Evangelie en zoo zeker te zijn. Het is eigenlijk de zonde van tooverij, die wil breken de lijn door den HEERE getrokken. De HEERE is begonnen met in den doop te spreken van de belofte des Evangelies, welke belofte beteekend en verzegeld werd. Van daaruit ging de HEERE dat gedoopte kind behandelen door het in de prediking altijd weer datzelfde Evangelie voor te stellen en tot geloof in dat Evangelie op te roepen. Maar dat kind gaat de lijn verlaten en zich wenden tot de zonde van tooverij. Het wil wonderen, merkwaardige bijzonderheden bij zichzelf constateeren en dan gelooven. Het ziet God als een soort toovenaar, van wien het gelooft, dat hij wel een of ander wonder kan doen. En het aanschouwt Hem niet als de HEERE, Die al de gave Zijner genade geschonken heeft en schenkt in de belofte van Zijn Evangelie. Die belofte, welke om eenvoudig geloof vraagt en in dat geloof zich vervult en vervuld wordt is niet voldoende. Datzelfde ontmoette de Heere Jezus al in Galilea. Daar wilde men Hem eeren als een machtige toovenaar, een groote wonderdoener, maar niet als de Christus van God geschonken. Daarom als Hij den eersten keer te Kana in Galilea een wonder doet, verricht Hij Zijn daad in alle stilte. Zonder ophef en reclame, het ontgaat zelfs den hofmeester, verandert Hij water in wijn. En bij het tweede wonder op dezelfde plaats, wanneer Hij den stervenden zoon van den koninklijken hoveling geneest, laat Hij nog duidelijker uitkomen, dat Hij' de aanbidding als buitengewone kwakzalver verwerpt en vraagt om de vereering als de Christus Gods. Hij gaat dan ook met dien beambte van Herodes Antipas niet mee naar Kapemaüm om door een groote schare omstuwd den zieken jongen beter te maken. Hij spreekt enkel en alleen: Ga heen, uw zoon leeft. Zij, die wonderen zochten, bleven onbevredigd. Jezus maakte zich er van af. Hij ging niet eens mee, hij was zeker niet in staat om te helpen. Maar de hoveling, die doorging op het woord van

Jezus ging heen en vond zijn jongen hersteld terug. Evenzoo behandelt de HEERE ons heden nog. Hij komt met de belofte van Zijn Evangelie en zegt: Ga heen, gij zijt niet dood meer, maar leeft. Hij heeft het ons al beloofd in den doop. Begeert men echter wonderen, opzienbarende dingen, zich bezondigend aan de zonde van tooverij, dan loopt men teleurgesteld weg. Doch vertrouwt men op de belofte door den HEERE gesproken, men gelooft naar dat Woord, dat men leeft en zalig is. Daar klinkt des HEEREN lof: Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar Woord; ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord.

2) Omnes enim fidelium liberi sunt in foedere, & in Ecclesia Dei, nisi ipsi se excludant. Proinde etiam sunt discipuli Christi: quia nati sunt in ecclesia, hoc est, in sdiola Christi: ideo eos etiam docet Spiritus Sanctus pro ipsorum captu & aetatis modo.

3) Ad quos pertinet benificium remissionis peccatorum & regenerationis, ij non possunt arceri a baptismo. Ad infantes Ecclesiae pertinet benificium remissionis peccatorum & r^enerationis, hoc est, infantibus aeque ac adultis remissie peccatorum per sanguinem Christi, & Spiritus Sancti fidei effector promittitur. Het: „niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt" is vertaling van: Non minus quam adultis promittaturX 4) Zie: Institutie, IV, XV, 20. En: Vera Ecclesiae Reformandae Ratio. C. R. XXXV, p. 619.

5) De Heraut, No. 929, 13 Oct. 189S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's