GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJK ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJK ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijkj Akkerstraat 26, Groningen.)

Ik kan toch niet gelooven.

Dezer dagen zat ik aan het bed van een zieken broeder.

Hij had het niet gemakkelijk; hij (en datzelfde gold ook zijn vrouw) hij had zooveel te tobben. En de oorzaak daarvan was die eene, telkens terugkeerende zwarigheid: „Het is toch bekend, dat wij van onszelf niet kunnen gelooven. En als ik nu, als antwoord op de prediking des Woords en het herderlijk vermaan, toch de hand leg op Gods belofte', is dat dan niet een daadi van mijzelf; een daad, die juist, omdat zij van mijzelf is, geen waarde heeft; is het geloof, waartoe ik, ' op deze wijze, kom, geen valsch geloof? "

Zonder het nu precies zoo te formuleeren, scheen deze broeder te bedoelen: „Als mijn geloof echt zal wezen, dan moet ik daartoe door den Geest Go'ds onweerstaanbaar gedreven worden; dan moet ik in het komen tot het geloof zuiver passief zijn; dan moet het geloof niet iets zijn, dat ik doe, maar iets, dat in mij gedaan wordt, z o o d a t ik f e i t e 1 ij k niet anders te doen heb dan te wachten op het o o gen blik, waarin het God zal behagen mij het geloof te geven."

Het komt mij voor, dat deze broeder en zijn vrouw de eenigen niet zijn, die de dingen zoo zien en die daardoor een zwaar en donker leven hebben.

Het is daarom misschien wel goed dit punt nog eens nader onder de oogen te zien.

Ik zou deze tobbende broeders en zusters in de eerste plaats erop willen wijzen, dat hun houcUng zeker niet in overeenstemming is met de doorloopende voorstelling van de Heilige .Schrift.

Laten zij heel de Schrift maar doorzoeken en nergens zullen zij ook maar één plaats vinden, waar tegen ons gezegd wordt, dat wij niet gelooven mogen of moeten wachten tot h)et oogenblik. w^iarin God ons het geloof geeft.

Altijd en overal komt tot ons de eisch, dat wij gelooven zullen.

Als de stokbewaarder vraagt: „Lieve heeren, wat moet ik doen, opdat ik zaüg worde? " dan wordt niet tegen hem gezegd: „Gij moet wachten, dat God u het geloof geeft".> maarj zeer pertinent: „Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden; gij en uw huis".

De eisch des geloofs.

De prediking van het Evangelie loopt altijd uit op de vermaning: „Bekeert u en gelooft het Evangelie". Daainiit blijkt reeds, dat het niet goedi kan zijn te zeggen: „Ik wacht opi hfet moment, waarin het mij gegeven wordt."

In de tweede plaats is zulk een houding naar alle kanten door en door inconsequent.

Gij zegt: „ik kan niet gelooven in den Heere Jezus Christus".

Hoe weet gij dat?

Dat weet gij alleen uit het Woord. Dat is geen kennis, die opspruit uit de algemeene openbaring.

Dat gij niet kunt gelooven, weet ge dus alleen doordat ge gelooft het Woord, waarin u deze waarheid onthuld wordt.

Maar als ge dit deel der openbaring wèl g|elooven kunt, waarom zoudt gij dan dat andere niet kunnen aannemen?

Gevoelt ge niet, dat ge zoo met uzelf in strijd komt? Dat wordt nog duidelijker als gij zegt: „Ik wacht op het oogenblik, waarin God mij het heil

zal willen schenken." Wachten op den Heere; maar dat is een daad; wachten op den Heere, dat is: vooj? Hem staan, de hand naar Hem uitgestrekt, een gebed in het hart, of het Hem behagen mocht u te geven, wat gij begeert.

Maar als ge u wel zóó, wachtende, voor den Heere kunt stollen, waarom zoudt gij dan niet kunnen gelooven?

Gij zult toch niet willen zeggen, dat zulk wachten iets is, wat de mensch niet van zichzelf kan? Gij wilt graag behouden worden door Gh'ristus, zegt gij, daar gaat heel uw hart naar uit.

Van Wien hebt gij die begeerte? Is dat niet Gods gave?

Maar mijn lieve broeder en zuster, wat dacht ge nu, dat God u wèl de begeerte zou geven om door Christus behouden te worden en niet het geloof? Dat is niets dan onheilige inconsequentie, dat gij zegt: „Ik kan wel gelooven, dat ik onmachtig ben tot geloof, maar ik kan niet gelooven, dat Christus mij n Heiland is".

„Ik kan wel wachten op den Heere, maar ik kan niet gelooven".

„Ik kan wel begeeren den Heiland te bezitten, maar ik kan Hem niet aannemen."

Wat een wonderlijke voorstelüng hebt gij toch wel van God, dat Hij u wel het verlangen naar het heil in het hart zou werken en niet het vermogen om het heil te grijpen.

Gij, die zoo spreekt als gij doet, hebit niet hbt minste recht meer om u voor uw ongeloof te verschuilen achter uw onmacht.

Waaruit uw ongeloof voortspruit, dat zal niet bij u allen precies hetzelfde zijn.

Bij den één zal het zijn de onwil om zich' over te geven, wijl hij wel weet, dat hlji, dat doende, met de zonde zal moeten breken. Én dat wil hij niet. Liever wil hij in de schemering van de onzekerheid rondwaren, dan wandelen in het licht van de zekerheid, wijl hij in de schemering de zonde durft vasthouden, die hij in het volle licht zal moeten loslaten.

Een ander zal zich voor zijn ongeloof beroepen op zijn onmacht, omdat hij toch liever niet geheel uit genade zalig wordt, omdat de Remonstrant in zijn hart nog niet dood is.

Bij oen derde zal het weer zoo zijn, dat hij!, ja, wel door genade zal willen zaMg worden, maar dat hij eigenlijk toch niet mogelijik acht. Al dat beroep op zijn onmacht is in den grond der zaak een niet-willen gelooven.

Wie eerlijk zijn hart onderzoekt zal dat moeten toegeven.

Al die tobbende broeders en zusters bind ik met al den ernst, waarover ik beschik, op het hart; „houdt daar toch mee op, van dit oogenblik af; gelooft Gods belofte! Biodenkt wat gij doet met al dat spreken over uw onmacht. Hebt gij er u wel eens rekenschap van gegeven, dat gij daardoor God de schuld van uw ongeloof geeft?

Stelt het u maar eens voor, dat gij straks in het oordeel zult staan, zonder dat gij tot geloof zijt gekomen. Zoudt gij dan durven zeggen: „Heere, ik wilde wel, maar ik kon niet? " '

Dan, in hot licht van den troon, zult ge het zoo klaar zien, dat uw ongeloof niet Gods schuld is, maar uw eigen schuld, dat gij niet hebt gewild.

En indien gij daar nog den moed zoudt hebben om te zeggen: „ik kon niet", dan zal het woord des oordeels u wegslingeren in het verdierf.

Gelooft dan toch het Evangelie.

Dat zeg ik zelfs tegen hen, die nog nooit tot „tobben" kwamen, die van „wachten" niet spreken. Ook tot u komt de eisch des geloofs; en nu is het waar, dat gij van nature niet kunt gelooven^ maar — gij hebt de belofte, de belofte des Verbonds; en die belofte is de brug, die u, over den afgrond uwer onmacht heen van den eisch des geloofs voert tot de daad des geloofs.

Ja, nog verder ga ik; zelfs tot hen), die staan buiten het Verbond, zeg ik, als ik hün het Evangelie predik: „gelooft dat Evangelie"; want in het aanbod van genade ligt opgesloten de toezegging van alles, wat tot aanvaarding van die genade noodig is.

Niemand, niemand behoeft om zijn onmacht, ook maar een oogenblik in zijn ongeloof te blijven.

Ho© deze, dingen precies in elkand> er zittaa, kan ik niet zeggen; redeneerende kan ik het niet uit elkander halen.

Zeker, wij zijn van nature onmachtig.

En toch zeg ik: „Doe het, want God doet het in u." En als gij het gedaan hebt, zult gij erkennen, dat het tenslotte Gods werk was.

Nooit behoeft uw onmacht u van het geloof af te houden; maar, geloovende, zal uw onmacht u wel oorzaak zijn al de eere voor uw geloof en behoudenis Gode te doen toekomen.

O, wanneer zal het toch eens verdwijnen uit alle prediking en herderlijke zorg al zulk bezig zijn met de onmacht des menschen, dat de arme, maar ook b o o z e mensch daardoor van het geloof wordt afgehouden.

Gel o oven, dat is onze zaak, en met onze onmacht zal God wel klaar komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJK ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's