GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijii en het Orgel.

I.

Dr Jog PQllmann's daad van eenvoudige ReGhtvaardigheiei.

De schrijver van „Het Volkslied in de Nederlanden" zond ondergeteGkende „Studiën-Reeks No. 4" toe: „In de hoop dat zijn Vader er wat plcizier aan gehad zou hebben".

Die verwachting was verre van ongegrond, daar dit vierde nommer der reeks in beslag is genomen voor „een daad van eenvoudige rechtvaardigheid". Calvijn's Aesthelica gaf den auteur een 58 bladzijden druks. Zij zijn gesignatuurd „in memoi'iam Jan Zwart".

Mogen wij den schrijver onzen hartelijken dank betuigen voor deze zoo sympathieke wijze van gedenken? Het doet zooveel beter aan, dan opstellen uit het eigen kamp te moeten lezen, waai-van het „leidmotief" kennelijk is: verhindering van de voortzetting van mijns Vaders levenswerk. En het is tevens een stil maar sterk protest tegen armzalige gedachten uit een „persoonlijke visie" nog wel geboren.

* De lezers van „De Reformatie" zullen zich herinneren, hoe Jan Zwart tegen Dr PoUmann in scherpen strijd is geweest over hetgeen Datheen in de schoenen werd geschoven in zijn debet aan de „onkunslzinnigheid" van ons Nederlandsche Kerkzang-volk.

„Petrus Datheens Psalmen Davids" (in Dr J. Pollmann's „Ons Eigen Volkslied") deden mijn Vader een 9-tal artikelen schrijven. Evenals het 10-tal dat aan Ds Hasper wegens onwetenschappelijke musicologie en fatale psalmnotatie gewerd, helaas de laatsten, die mijn Vader kon doen plaatsen.

Was het doel: „Men blijve dan ook van onzen • Kerkzang af!

Lijzig en drenzig is hij niet meer!

Wèl stoer en sterk, massief en grootsch!

In al zijn ruige kracht, een openbaring van oerschoonheid!"

Hel ideaal was lévens: „Calvinistische Nederlandsche literatuurstudie" (lees: „MUZIEK-studie"! J. Z.) ontbreekt ons zoo goed als geheel. En toch ook op dat terrein dient den tegenstander slag geleverd. Móét onze banier fier ontplooid!" (J. Postmus — „Het Wilhelmus").

Want dan verschijnt er heel spoedig een andere kleurteekening op het geschiedenisdoek dan het stoffig paneeltje dat Busken Huet ophing met zijn: „Tusschen dezen zaai- en oogsttijd" (waarmee bedoeld wordt de muziekperiode tusschen Obrecht en Bach) „viel in Nederland de storende heerschappij van het Calvinisme"!

Dan zal men gewaar. worden dat, evenals „het weinig gehinderd heeft dat toen er geen kerks tukken meer gevraagd werden, dat er in de hervormde kerk voor glasbranders, beeldsnijders alle opdrachten uitbleven, menigeen plaatsnijder werd, of zich tot de schilderkunst wendde"; dat „waar de schilderkunst zich van de kerk- en wandschildering moest wenden tot het intieme en persoonlijke van Hollands huiselijk leven of dat vroom-vernevelde van Hollands licht-doordrenkte atmosfeer, juist aan de Europeesche kunst iets geheel nieuws, iets eigens en enkel-Hollands is toegevoegd wat haar anders wellicht geheel zou zijn ontgaan", (G. S. Adema van Scheltema „Kunstenaar en Samenleving" blz. 342), dat het evenzoomin de muziek schade gedaan heeft dat van een J. Pz. Sweelinck geen missen of motetten werden gevraagd, maar dat juist het Calvinistisch Kunstwerk „de Psalmen Davids" zijn meesterstuk geworden is; dat door dézen kerlizangbundel zijn aparte orgelkunst haar invloed zou laten gelden, die officieel in de Muziekgeschiedenis nog ten name der Duitsche Orgelschool, met als culminatiepunt Joh. Seb. Bach, als doorgewerkt staat aangeteekend.

Moge het volgende „degens kruisen" tusschen Dr Pollmann en ons de inluiding zijn van een tijdvakin de Historische Muziekreporlage. waarbij het Calvinisme de eere k r ij g t, die het zoo lang onthouden is: van in niets den bloei der kunsten te hebben geschaad maar veeleer den groei ervan te hebben bevorderd en m o g e 1 ij k g e m a a k l — d i r e c t e n i n d i r e c t!" (spaliëering S. Z. Jz.).

Aldus mijn Vader in zijn • strijd tegen dcu Roomsch-Katholiek Dr Jop Pollmann.

En nu biecht de schrijver in zijn „Inleiding": „waar ik onder meer in studiën (1935) de algemeeac opinie verkondigde, — dat n.l. noch bij Calvijn, noch bij het Calvinisme plaats zou zijn voor de kunst — zal ik het op prijs stellen in deze bladzijden verslag te mogen uitbrengen van den door Wencelius' boek nieuw geschapen toestand en van mijn gewijzigde inzichten". In het zesde hoofdstuk „Calvijn en de muziek" meldt de auteur: „combineeren we het hier gegeven materiaal met de gegevens die ons in de laatste jaren van elders bereikten (spatiöering S. Z. Jz.), dan vinden we weer een Calvijn met wien we wel van meening blijven verschillen, maar dien we toch kunnen begrijpen en in velerlei opzicht kun: nen waardeeren". Zie, dan smaken wij hier al de voldoening dat Dr Pollmann trouw is gebleven aan zijn mijn Vader gegeven schriftelijke verzekering: „Nogmaals als mijn boek ooit een herdruk beleeft, zult U kunnen bemerken, dat het orgelhoofdstuk aanmerkelijk is gewijzigd. Uw critick moet ik nog nader toetsen, geheel tevergeefs is ze zeker niet geweest, dal kan ik U nu reeds verzekeren ... In ieder geval zal ik alles gi-ondig overstudeeren!" Blijkens hel „in memoriam" èn het door ondergeteekende gespatiëerde uit Hoofdstuk VI, is een polemiek als „De Reformatie" opnam, niet vergeefs geweest.

Léon Wencelius' „L'esthétique de Calvin" (sociélé d'Edition „Les Belles Lettres" Paris 1937), door „honderden lange citaten uit Calvijn's grandioze oeuvre gedocumenteerd" dwong Dr Pollmann „onontkoombaar tot een herzien" van zijn meening. „Hier werd een stuk werk geleverd, dat door geen ter zake geïnteresseerde kan worden genegeerd. De eenvoudige eerlijkheid gebiedt tot een grondige herstudeering van hel vraagstuk". Aldus de Roomsch-Katholieke auteur in de Inleiding.

Een achttal hoofdstukken put Dr Pollmann nu uit Wencelius' boek en laat Calvijn bij Roomsch- Kalholieken aan hel woord komen.

In de eerste plaats komen Calvijn's aesthetische theorieën in zicht. Aan de hand van Wencelius' arbeid meent Dr Pollmann de grondgedachten van Calvijn's aesthctica in groote trekken te hebben weergegeven. Zijn conclusie is „We zien dan voor

oils een reformator, die waarlijk niet blind is voor schoonheid; die de waarde van het schoone, ook wanneer het niet direct „nuttig" is, terdege beseft; die aan den kunstenaar richtlijnen gaf, welke aan zijn werken slechts ten goede kunnen komen. We zien een gansch anderen Cal- Vij n dan wc ons wel h adden voorgesteld", (spatiëei-ing S. Z. Jz.).

De schrijver gaat voort: „Met deze dubbele erkenning — van het bestaan van een soort „Esthélique de Calvin èn van ons ongelijk — is het probleem echter nog slechts voor een klein gedeelte opgelost.".

De groote vraag die bij Dr Pollmann klemt is: Hoe kwam men er toe Calvijn's verhouding tot het schoone zoo treurig voor te stellen. Hij zoekt de verklaring hiervan ten deele in de „dooreenwarring van Cralvijn en Calvinisme". Gereede aanleiding daartoe is hem het boek „Calvijn en Calvinisme" van H. J. Couvée; anderzijds meent hij dat niet mag vergeten, „dat ook de daden van Calvijn zelf aanleiding hebben gegeven tot het misverstand". De schrijver onderscheidt dan in Calvijn den theoreticus en den practicus, maar het komt hem „meer dan billijk voor, dat we den theoreticus en den practicus in Calvijn van elkaar gescheiden houden."

Wij voor ons gelooven, dat deze scheiding van Calvijn nooit vol te houden is bij nader Mstorisch exact onderzoek. De groote moeilijkheid is altijd weer, dat maar al te zeer een studie niet volkomen en grondig is.

Steeds loopt ieder speurder het gevaar, datgene wat hij constateert als een feit te combineeren met eigen voorstellingen die met de historie der dagen van Calvijn in strijd zijn. Een steeds intensiever en objectiever verzameling en combinatie van gegevens doet den musicoloog of den historicus juister resultaten te boek stellen. Pas wanneer hij zich ten volle verantwoord weet, zal hij waarlijk kunnen vertellen over alles wat hij „gehoord en gezien" heeft in het verleden. En het zal meestal l)lijken, dat de „ijractische" Calvijn gedreven wordt door principiëele motieven tot zijn maatregelen en daden.

Verheugend is het Dr Pollmann zelf blijk te zien geven van zulk een kijk op den hervormer bij een bepaald punt — in het 2e hoofdstuk Calvijn en de kleeding valt hij Wencelius bij m het ontkennend beantwoorden van de vraag of Calvijn hier een rigoureus ascetisme gaat prediken. De geleerde schrijver zegt ervan: „Ik geloof stellig, dat een nader onderzoek Ie naar de mode-veranderingen over het tijdvak 1550—1556, 2e naar de oeconomische toestand in Geneve rond 1560, ons bevestigen zal, dat de Geneefsche wetten niet als principieel mogen worden opgevat, maar als een noodmaatregel in den meest letterlijken zin des woords. Emigratie zoowel als immigratie hebben in Geneve een tijd van schrijnende armoede mede veroorzaakt; Calvijn's bezwaren gaan dan ook vrijwel u i t s 1 u i t eli d tegen het kostbare, tegen een luxe in goud en zilver, die het o n- mogelijk maakt den arme te hulp te komen." (blz. 27/28). Men ziet het, ook Dr Pollmann voelt dat hierachter een kwestie van beginsel moet schuilen waarover slechts nader onderzoek licht kan brengen.

Dr Pollmann poogt vervolgens een kijk te geven op Calvijn's praktijk, in de tweede plaats „hoc zijn houding soms uit de omstandigheden van zijn tijd te verklaren valt en dus 3e geen aanleiding behoeft te zijn tot het continueeren van hande- Ungen, die met Calvijn's theorie en praktijk niel overeenkomen". De volgorde van Wencelius neemt hij over. Calvijn en de kleeding, — de dans, — het looneel on de Beeldende Kunsten, doet Dr Pollmann komen tot Calvijn en de Muziek. Ten slotte wijdt hij nog capita aan Calvijn en het Volksvermaak op Zondag — Calvijn en het Calvinisme in ons land.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's