GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Ik had den overmoed iets te zeggen over de radicalesociale politiek, die thans van allen kant wordt gewenscht. Overmoed, want nu het maatschappelijke en daarin dan in het bijzonder het economische en 'sociale in zeer sterke mate op den voorgrond wordt geplaatst, kan het niet uitblijven, dat verschil van meaning rijst, en dat zulks ook blijkt uit onze correspondentie. Wij geraken licht onder de suggestie van onzen tijd.

Ik besprak reeds een brief en kreeg ter belooning een zeer toornend antwoord. Ook was er een vriendelijk bescheid.

De toorn was onredelijk, omdat de schrijver meende, dat, al wat ik) opmerkte, aan zijn adres was gericht. Dit was een misverstand en voorzoover ik daaraan zelve schuld heb — mijn .-erontschuldiging. En wat het vriendelijk bescheid betreft — hartelijk dank, ook voor decritiek.

Moeten wij nu elkander vermoeien met allerlei bijzonderheden? Mit Worten lasst sich trefflich streiten.

Het is niet noodig, omdat wij het in de hoofdzaak eens zijn.

Zou ik niet gaarne willen, dat vele oneffenheden en onrechtvaardigheden in de maatschappij verdwenen?

Zou ik meenen, dat onze mannen inzake het sociale leven onfeilbaar zich toonden?

Het ging er om, of wij regeling van het economische leven van den staat zouden verwachten.

Mijn briefschrijvers zeggen: vosrzeker neen. En ik zei het ook. In de hoofdzaak zijn wij het dus eens.

Alleen maar, als er sprake is van^ een politiek sociaal program, dan leggen wij dat voor de deur der overheid. En dat willen wij nu niet.

Het lijkt mij de moeite waard de vraag nog wat nader te bezien: hoe het toch te verklaren is, dat juist thans, nu ons volk in zoo diepe armoede is gestort, bedrogen en bestolen op allerlei wijze, nu het geen crediet meer heeft in het buitenland, in velerlei opzicht machteloos is geworden, dat juist thans de verwachtingen omtrent de nieuwe maatschappij, die wij gaan bouwen, zoo hoog gespannen zijn, en wij aan onze verbeeldingskracht, ^waarmede de ministerpresident ons gelukkig wilde maken, zoo hpoge eischen gaan stellen.

Indien men ooit een maatschappelijk leven zou kunnen verwachten, waarin elks positie volkomen veilig werd gesteld, van de wieg tot het graf — en zoo luiden verschillende sociale programs — dan zou het nu, naar mijn bescheiden meening, niet mogelijk zijn.

Na vele maanden van met geld gooien is zelfs de minister van financiën tot de overtuiging gekomen, dat wij ons tot het allernoodzakelijkste zullen moeten beperken, dat ons niets anders staat te doen, dan zuinig te wezen en hard te werken, en dat wij daarenboven, nadat hij ons eerst flink heeft adergelaten, ook nog moeten sparen.

Desniettemin belooft de partij van den arbeid zooveel, dat zoo goed als geen politiek spreker voor de radio en op vergaderingen durft na te laten te verzekeren, dat hij geweldig geporteerd is voor een sociale politiek ; welk woord aanstonds beelden van voorspoed en geluk oproept.

En minister Vos heeft een „welvaartsplan" ontworpen, , zoo optimistisch, als een mensch maar kan zijn.

Heel Nederland wordt gezien als één enkele groote industrieele onderneming. En die onderneming wordt straks geleid door den'staat met behulp van mannen, die alles weten en 'alles kunnen en alles over- en doorzien. Het is fenomenaal. In de wereld nog nooit zoo gezien.'

Dat „Welvaartsplan" vraagt natuurlijk een welvaartsbestuur en dat kost wel weer eenige tonnen, maar de , , cost gaet" dus een onzer ministers, „voor de baet uyt". Ja, onze vaderen wisten het wel. Alleen maar, zij bedachten nimmer zulk een onzin.

Hoe moeten wij nu deze dingen zien?

In 1942 verscheen in Duitschland een werkje getiteld: „Die soziale Revolution Verwandlung von Wirtschaft und Gesellschaft". De schrijver was Ferdinand Fried.

Hij moest nog de verwachting uiten, dat in deze sociale revolutie, althans voor Europa, de leiding behoorde toe te vellen aan Duitschland.. Dit daargelaten bevat zijn studie weinig, dat niet door alle socialisten wordt onderschreven.

Want dit is het merkwaardige van onze dagen, dat een nieuwe maatschappij wordt verwacht, en dat die alleep zal kunnen komen door het socialisme en dat door middel van den staat.

Socialisme en staaf— dat zijn de tooverwoorden.

Spreek van de vrije maatschappij en gij ziet niets voor u dan baatzucht en egoïsme en zelfzucht en winzucht, en wie weet hoeveel kwaad meer. Daar is geen mensch goed.

Maar kom met het woord „staat", en aanstonds buigen de menschen de knie en brengen hulde aan dezen afgod, den afgod van onzen tijd. Dan "is alles goed. Dap worden alle menschen wijs, verdwijnen zelfzucht en egoïsme en vuil gewin.. Dan is er alleen het „algemeen - belang", de zorg voor het geheel, dat u tegenblinkt. Men wordt haast verlegen met al die deugd.

En bemerken wij het niet reeds thans„ hoe alle zelfzucht en eigenbaat ophoudt zoodra" gij met den „staat" te doen krijgt?

Welnu — wij zijn op weg naar een socialistisch paradijs en dat als het eind van een geweldige sociale revolutie.

Die heeft zich reeds lang aangekondigd.'

Fried wijst op merkwaardige feiten.

Wij zien toch een geweldige concentratie in het bedrijfsleven voor oogen. Het bedrijfsleven wordt al meer beheerscht door groote concerns, trusts, kartels, of hoe men die noemen wil.

De bedrijven worden veelal niet me'er geleid door zelfstandige ondernemers. Talrijke bedrijven worden ingeschakeld in machtige ondernemingen, en op het hoofdbureau worden de plannen gemaft voor een groot deel van de wereld.

Zoo gaat het t^t kolen en ijzer en petroleum. Met de productie; maar ook reeds met de verzorging van het publiek.

De groote bedrijven grijpen steeds meer om zich heen en de kleine man, die het loodje daarbij niet wil leggen, laat zich dan maar inschakelen in het groote geheel..

Hij was zelfstandig, hij wordt ambtenaar, tegen zooveel salaris en zooveel pensioen. En hij gevoelt zich, naar Fried meent, ook niet ongelukkig.

Dit gaat zoo voort, tot gezegd kan worden: er is geen ondernemer meer. De verandering is: vom „Unternehmen" zum „Plan".

En de'kleinen? Die gaan zich ook al vereenigen, ' om toch nog eenigermate sterk te staan tegenover het grootbedrij f.

Wij zien dat in het winkelbedrijf. En straks komt de staat met een bedrijfsorganisatie, alles in verband met het groote plan, dat van den staat wordt verwacht, ingericht.

Want de sociale revolutie kan niet eindigen met het bestaan van enkele groote lichamen. De staat zou dan onmachtig zijn en dat wil hij niet.

Naar /len echt socialistischen gedichtengang van zaken moet het zoover komen, dat ten slotte in de plaats van die enkele groote economische machten de staat treedt.

De staat, die heel het economische leven regelt.

Die dat, alles doet naar een plan door een welvaartscommissie ontworpen, dat, zooals minister Vos het zich denkt, alles kan overzien en aan welke niets in het leven zal ontgaan.

Dat plan zal dan zóó zijn, dat voortaan dok geen crisis meer mogelijk zal zijn. De mensch, die den staat tot zijn bescherming heeft, voorziet alles en verzorgt alles, en heeft zijn lot volkomen in de eigen handen genomen. Er kan hem niets meer treffen.

Hij is geborgen. Hij heeft het wereldbestuur niet slechts olitiek, door een veiligheidsraad, in de hand, hij beheerscht u ook de maatschapp^

Wij zijn weer een schrede verder op den weg naar de absolute beheersching door den mensch van gansch zijn leven.

Rousseau kende alleen de machtige politieke staat en wilde daardoor naar de natuur terug. De maatschappij moest zich zelf rnaar redden. Het liberalisme wilde een vrije maatschappij. Dan kwam alles van zelf in orde, want in wezen is de mensch goed.

• Maar thans wordt niet slechts het staatkundig, maar nu ook het maatschappelijk leven aangegrepen en overwonnen en beheerscht. Tot in het allerkleinste toe.

Maar dat kan alleen als de vrijheid wegvalt natuurlijk.

Fried constateert het zeer nadrukkelijk. De vrije ondernemer met zijn vrij initiatief is weggevallen. Hij is ambtenaar geworden.

En de arbeider heeft ook zijn vrijheid verkocht. Natuurlijk, zegt hij.

„Die Einfügung des einzelnen in die Gemeinschaft wird erkauft mit den Verlust der Freiheit".

Er komt een andere vrijheid. Allicht de personalistische, van welke thans in de zgn. democratie, die men ook wil, zooveel sprake is. Ook de landbouw wordt geïndustrialiseerd en de boer zal stellig zijn zelfstandigheid niet kunnen be­

waren. De staat is alles geworden in allen.

Vooral ook hierdoor, dat het geld volkomen in de staats-

macht komt. De banken worden uitvoerende organen van den staatswil.

In de negentiende eeuw was het geld de baas. Thans wordt het de staat.'En dit feit drijft ook tot vereeniging van staten, tot de vorming van een „Groszraum", ten slotte tot de vorming van een wereldstaat met wereldplan en wereldgeld en alles beheerscht door ^- den man, die den staat beheerscht.

En daar rijst nu voor ons op het beeld van den antichrist.

Men kan, dus zegt Fried, den geestelijken en materieelen toestand van onzen tijd zóó zien, dat de mensch een verdrag met den duivel heeft gesloten, dat hij zijn ziel heeft verkocht, om de rijkdommen dezer aarde en de macht over de gansche wereld te, gewinnen.

Deze duivel heet de techniek. Onze cultuur wordt algeheel technisch en industrieel. Alles wordt beheerscht door de machine.

Het trotsche woord van Sophokles wordt nu waarheid: er is veel geweldigs, maar niets is geweldiger dan de menscli.

Welnu — Mephistofeles gaf Faust het middel in de hand om de wereld te gewinnen, maar dit verdrag werd eerst verbroken toen Faust die macht niet meer voor zich zelf, maar voor een algemeen menschelijk doel inzette.

En daar ligt nu de redding ook voor den modernen mensch.

Hij wordt onder zijn eigen vindingen bedolven. Maar nu bedenkt hij, dat hij niet zich zelf moet dienen, doch het algemeen. Hij wordt — socialist. Hij geeft zich over aan den staat.

Kunnen wij Fried ongelijk geven, als hij zoo den gangvan zaken in de wereld teekent, met die algeheele overheersching van het economisch probleem en de materieele zorg, met al dien drang naar den staat —, den afgod van dezen tijd?

Hier zien wij voor oogen, wat wij lezen in Openbaring 13 van het beeld van het beest. , , En het maakt, dat het aan allen, kleinen en grooten en rijken en armen en vrijen en dienstknechten, een merkteeken geeft aan hunne rechterhand of aan hunne voorhoofden en dat niemand mag koopen of verkoopen, dan die dat merkteeken heeft of den naam van het beest of het getal zijns naams." Dat getal wordt genoemd: zeshonderd zes en zestig.

Ik begriji», dat de dienstknechten van Satan, die ons een tijdlang overheerschten, met woede aanvielen op Ds van den Bosch, die den moed had, juist onder hun heerschappij, een boek over dit getal uit te geven.

En wij mogen het ons zelf wel zeggen, allen, wat Groen eenp den mannen der Evangelischfe alliantie, waaronder velen waren die met de beginselen der Fransche revolutie meegingen, toeriep: het kan zijn, dat het kwaad dier Revolutie over heel ons leven komt met al zijn verdrukking en al zijn tyrannic.

Maar laat het nooit zóó zijn, dat gezegd kan wordfen: daar deden wij, geloovige christenen, aan mee.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's