GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Laat ons nu verder spreken over den verdwenen burger met zijn burgerUjke maatschappij, en over den nieuwen mensoh, die een nieuwe wereld bouwt, of, daartoe, zooals maarschalk Smuts het zei, wordt opgeroepen. Europa sta op, herrijs, sta op te midden van de ruïnes, en bouw den nieuwen tempel voor een nieuwe menschheid. Een nieuwen staat en een nieuw statenleven en een nieuwe maatschappij. De oude mensch, de burger, was individuaUst, zooals de dichter Marsman hem teekent: „ik sta alleen, geen God of maatschappij, die mijn bestaan in een bezield verband betrekt".

Dat nieuw bezield verband wordt nu de gemeenschap, en de macht, die deze bouwt is de staat. De burger wordt vervangen door den socialist. En stond voor den eersten het i k in het centrum, thans zal dat zijn het gij. De mensdi zal eerst aan den naaste zich zelf leeren kennen. De vraag komt: is er nu inderdaad in het wezen der zaak iets veranderd? En zoo er verandering is, zou het geen verergering kunnen zijn? Eten voortgaan op den vreeseüjken weg van ongeloof en revolutie?

In de eerste plaats moet dan worden gelet op de verhouding van den mensch tot den Drieëenigen God.

Wij constateerden geen bekeering, geen reformatie, wel voortgang der revolutie. Opstand tegen God, die zich op tweeërlei vrijs kan openbaren.

De Gentsche professor Laurent, "bekend schrijver in het midden der vorige eeuw, inzonderheid over het volkenrecht, die nog weten wilde van de rationalistische leus; God, deugd en onsterfelijkheid, zei: er is opstand, er is een twisten met God.

Dat w a s er ook in zijn dagen, bij de verongelukten in den socialen strijd, de miskenden onder de burgers. Ik noemde Byron en Multatuli, die God vloekten. Ook De Vigny, die gedurig debatteerde met den Allerhoogste.

Atheïsten, dus Laurent, strijden nog tegen God, eigenlijk erkennen zij, dat Hij er nog is. Maar de moderne mensch •—• de burger van zijn dagen — gaat verder: hij negeert God. Hij doet, alsof Hij er niet meer is.

Dat constateerde Groen ook, toen hij zeide: de moderne maatschappij met al haar uitnemendheden, in de dienstbaarheid der ongeloofstheorie geraakt zijnde, wordt telkens weer verleid tot stelselmatige verloochening van den levenden God.

Toen Groen zijn bekende werk „Ongeloof en Revolutie" schreef, stcaid men nog yóór < te x«volutie yaa

Ï8ïg. Groen gewaagde nog van het somber gelaat der tijden waarvan elke trek merkteeken is van machteloosheid van den zich onafhankelijk wanenden mensch.

Maar 1848 bracht de overwinning der hberale burgerij en van toen af, scheen het wel, of de nieuwe -nachtige wereld komen zou.

Groot waren de vorderingen der natuurwetenschap, die heel het weten van den mensch ging beheerschen. En met die vorderingen steeg de trots.

Kierkegaard teekende dien in het verhaal van de Vlieg, die zich zette op het gewei van het hert en zei: 'hinder ik U ook? Waarop het hert antwoordde: ik wist niet eens, dat gij bestond.

Zoo plaatste de mensch zich tegenover God. Maar, dus Kierkegaard: God is zóó groot, dat Hij zelfs een premie zet op dit bedrog van den zelfbewusten mensch en hem beloont met de goederen der aarde.

Sidder o mensch!

Maar de burger sidderde niet.

Hij werd groot en sterk, los van allen dwang van eenig kerkehjk dogma, groot door zijn onafhankelijke moraal, machtig in het bannen van den oorlog en het waarborgen van den vrede, bouwende een nieuwe maatschappij, waarin de onderlinge, vrije wedstrijd alle menschelijke krachten zou doen ontwaken, tot het leven werd een paradijs.

De mensch vond het doel van zijn leven in zich zelf.

Hij werd nu werkelijk de maat van alle ding.

Nu is aan dien droom. Groen sprak van het bouwen van luchtkasteelen, dezen verderfeUjken geest eigen, een eind gekomen, en het ontwaken was vreesehjk. De burgerlijke maatschappij wordt nu met niet dan minachting besproken. De burger wordt doodverklaard.

De nieuwe mensch, de gemeenschapsmenseh, treedt op. Hebben de oordeelen Gods hem vernederd? Daar is geen sprake van.

Hij moge niet meer vechten tegen God, zooals in deze eeuw een Marcel Emants het nog aandurfde, er is feitehjk niet dan negatie van God, van Zijn wet, , van den dag des Heeren, van Zijn grooten Naam. De burger kende nog den eed. De nieuwe mensch wil slechts de belofte. Hij staat algeheel in de eigen kracht.

Ik gewaagde van den heterogenen burger, die naar de geleerden nu zeggen, wel nog geloofde, maar zich in de veilige, burgerhjke maatschappij toch goed op zijn gemak gevoelde.

De wereldgehjfcvormigheid in de negentiende eeuw was groot.

En het overbhjfsel, dat waarUjk het kruis van Christus nog kende en Zijn opstanding als het groot© goed in dit leven, was feitehjk klein en gering naar deze wereld.

Is het nu wel anders?

De zuigkracht van de ongeloovige wereld van deze 'dagen is ontzettend groot. En wij zien nu ook belijders van den Christus in bond gaan met den modernen mensch, in het geloof aan een nieuwe wereld, en de rijke beloften der revolutie vinden opnieuw alom geloof. De mensch van onzen tijd onttrekt zich daaraan zoo uiterst moeiUjk.

Zoo is er dus geen vernieuwing, wel verergering. Er is geen waarhjk opstaan van den verloren zoon, die nu te midden der ruïnes zit der burgerhjke maatschappij, maar een verharding, een nu eerst een sterker dan ooit voortzetten van den revolutionairen wiL

De burger had God verlaten. De socialist volhardt

in dat kwaad. Wij hebben geluisterd naar de redevoeringen van den staatsman Smuts, zoon van een stoeren Calvinist in Zuid Afrika.

Wat het meest trof in diens redevoeringen was de volstrekte afwezigheid van eenig woord, dat opwekte tot het buigen voor God en Zijn Woord. Het was al maar: Europa herrijs, algeheel in de eigen kracht. De vreeseUjke negatie was er even erg als voorheen. Zooals deze er ook is in de vergadering der volkeren, in de parlementen van de wereld, - in de conferenties yoor den opbouw van wat vernield werd.

God is er niet meer voor dezen nieuwen mensch.

De tweede vraag is: hoe staat deze mensch tegenover dit leven? Kan hij nog opzien naar omhoog, of is de blik al maar gericht naar beneden? En staande in de wereld, waarin de dood op nooit geziene wijze om zich heengrijpt, in den krijg en in den kamp der techniek, denkt hij nog aan een oordeel Gods, aan den dood?

Van den burger wordt gezegd, dat hij met den dood niet meer rekende. Hij leerSe van zijn wijsgeeren, dat de gedachte aan den dood hem de kracht zou ontnemen om waarhjk te leven. Daarom was het Christendom ook feitehjk v^andehjk jegens het leven.

Reeds Spinoza leerde hem, dat de vrije mensch aan niets minder denkt dan aan den dood, omdat zijn .wijsheid niet in de overweging van dien dood, maar in die van het leven bestaat.

Het onsterfehjkheidsgeloof van den burger, dat er nog tijdens de Fransche revolutie was, beteekende, zeide Vauvenargues, geen geloof in een ander maar m hetzelfde leven, dat den dood ziet als antithese. Want de dood berooft ons van alles, en daarom. Willen wij groote dingen doen, dan moeten wij elke gedachte aan den dood terugdringen. Dat deed de burger dan ook.

Een der moderne wij^eeren zegt, dat deze negatieve „alsof houdmg, vereenigbaar zoowel met aan-, yaarding als met loochening van de onsterfehjkheidi typeerend is voor de burgerlijke profane mentaliteit, die sterker dan eenige andere geestehjke macht het Europeesch beschavingspeil heeft gemodelleerd.

De kerk mocht de doodsgedachte als haar voornaamste argument hanteeren — en hij denkt hier misschien aan vele evangeheblaadjes van voorheen — de ontwikkelde leek, de burger het zich door het schrikbeeld van den dood niet intimideeren.

Men hoorde ook.toen opstandige klanken.

Er waren er, die het bestonden om met God Ie twisten ook over den dood. Want Hij was de schuldige.

De Vigny noemde den zelfmoord een revanche tegenover God. Want, als Deze de ziel zal vragen: waarom vemietigdet gij uw leven, dan zal die ziel zeggen: om U te treffen, want waarom hebt Gij mij zoo gemaakt, en waarom hebt gij het hjden ons gegeven?

De gewone burger vond dit te erg. Want hij beminde de grens. Hij hield zich aan de negatie en daarmee uit.

En zoo dacht hij de kracht te hebben zelve het leven te bouwen. Stoorde hij zich niet aan God, hij wilde zich evenmin storen aan de vrucht der zonde den dood, en minder nog aan de dreiging van een eeuwig oordeel.

Zoo was de burger, die nu dan dood is. Maar is de nieuwe mensch, die dan de nieuwe wereld bouwen zal, in eenig opzicht anders?

De nieuwste wijsbegeerte, het existentialisme, van een Heidegger of een Sartre, spreekt veel van den dood. Maar feitehjk is dit in den zin van den opstand tegen God. Want zij zeggen, dat onze schuld is ons bestaan. En de dood is de zijnswijze van ons bestaan.

Dit heeft natuurUjk niets te maken met het behjden in het gebed vóór den doop, dat zegt, dat dit leven niet is dan een gestadige dood. De dood is een absoluut einde. Een storten in het'niets.

En de conclusie is geen ander, dan het „durf te leven", wat in den meest hchtzinnigen vorm den mensch dag aan dag wordt toegeroepen.

Het huidig geslacht der nieuwe wereld lacht over de geweldige levensvragen heen, spot met den dood, denkt niet aan het oordeel Gods, vreest niet meer voor Hem, Die ons allen voor Zijn rechterstoel zal dagen; allerminst voor het eeuwig oordeel bij den jongsten dag, hoe druk hij het soms ook heeft over: „eschatologie", waarin hij een gansch anderen zin legt dan de gemeente van Jezus Christus steeds wachtend geloofde.

Ook hier is geen vernieuwing maar verergering, verharding.

En dat is het juist wat ons in onzen tijd diep moet treffen.

Er zijn christenen, die deze wereld gehjk stellen met het heidendom en gewagen van een duchtige zending hier in Europa, zooals de apostel Paulus het vermocht.

Wij mogen echter niet vergeten, dat de vergehjking niet opgaat. De heiden kende den Christus niet. De burger en de moderne mensch hebben Hem verworpen.

De oude antieke wereld wist van de bhjde boodschap niet af. De nieuwe wereld gaat er met groote vijandschap tegen in. En als wij de ontwikkeling der dingen zien en de stijgende haat tegen Gods kerk, dan denken wij weer aan het woord, dat Groen van Prinsterer in zijn „Archives" schreef, als hij de Reformatie stelt tegenover de Revolutie: „oelle ei — triumphe par les martyres, ceUe la se maintient par les massacres". De Reformatie triximfeerde door haar martelaren, de revolutie tracht zich staande te houden door haar slachtingen. Laat ons wakende zijn. De Heere komt.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

MARNIX.

P. S.

Ik begrijp nu hoe de heeren der Zwolsche synode aan hun maUe bewering kwamen inzake dat gevaar van misverstand.

De heeren hadden geen argument, en in him verlegenheid zochten zij naar een citaatje. Ach ja — zij vonden het. Hoera... Hij heeft het zelf gezeid. Het is dr van der Zanden, die dit groot gebeuren pubhceert.

Hij zegt: w^j blijven met dit besluit in de oude hjn, waaraan ook prof. Schilder de voorkeur gaf. En dan volgt het citaat:

In de Reformatie van 15 Sept. 1939 schreef deze o.a.: Deputaten hebben afgezien van sofarifteUjke gedachtenwissehng over de van Christehjk-Gereformeerde zijde ingebrachte bezwaren. Zij zien daarin weinig heil. Mondelinge samenspreking zou soepel Icunnen zijn; schriftelijke gedachtenwissehng dunkt hun evenwel te stroef en wordt h.i. licht aanleidin.? tot nieuwe misverstanden Persoonhjk meen ik met deputaten, dat in dit stadium, mondeUng contact alles voor heeft! En ik geef hun gehjk als zij van hunkant opmerken, dat nu het nog maar gaat om een allereerste toenaderingspoging, mondelinge onderhandeUng verreweg de voorkeur heeft. Maar indien men van Chr. Geref. zijde niet anders wil? Men zou toch tot het uiterste kuimen gaan? Evenwel al waren er vrij veel synodeleden voor deze concessie te doen, een meerderheid kon de geopperde gedachte niet halen.

Als wij dit citaat bezien, zegt het in werkehjkheid weer precies het omgekeerde als de heeren der Zwolsche synode het doen voorstellen. Men krijgt geen hooge gedachte ym hun teasht tot logisch denken.

Maar in de verlegenheid doet een mensteh yaak taxii sprongen.

Waar ging het in dit geval met de Chr. Ger. om?

Om, na een scheiding van vele jaren, een aMereerste toenaderingspoging. Men had daar vele gevoehgheden, en nu meenden deputaten, dat verdere schriftehjke gedachtenwisseling misverstand zou kunnen wekken.

Dit was de meening van deputaten, hier door prof. Schilder weergegeven. Hij doet nu bhjkbaar zijn best, om allen verkeerden indruk van deze afwijzing bij de Chr. Ger. weg te nemen. Hij is van harte begeerig naar contact. Hij wilde ook de begeerte naar sohriftehjk contact niet afwijzen. Men gevoelt uit dit citaat, dat het hem spijt, dat het voorstel daartoe de meerderheid in de Synode niet kon halen. En nu doet hij zijn best, om dit gebeuren, in dit speciale geval, in dit stadiiun voor zulk een allele eerste toenaderingspoging, zoo za^ht en soepel mogehjk te verklaren.

En nu wordt dus dit woord misverstand, niet eens van hem zelf, uit dit geval, dat in wezen een gansch tegenovergesteld karakter draagt dan wat thans aan de orde is, opgehaald, om een houding, waarvoor men geen enkel goed argument kan aanvoeren, goed te praten.

Daar vraagt onze synode in een schrikkelijk geding, waarin professoren zijn aigezet, predikanten en oude*» lingen uitgeworpen, en dat wel zóó, dat zij zelfs voor de wereld als eerloozen werden tentoongesteld, aan ds vergadering, die zulks aandurfde: laat ons nu dit geding schriftelijk en publiekelijk, met openbaarmaking van alle stukken, alles open en bloot, klaar en duidehjk voor heel de wereld behandelen. Wij durven dit aan. Doe gij dit nu ook.

Men durft het niet Men waarschuwt reeds van te voren: dat kan niet; dat zou maar ten voordeele der vrijmaking zijn.

M. a. w. ons doen kan het volle licht niet verdragen.

Maar hoe nu zulk een houding goed te praten? Wel wij zoeken een citaatje. Ha, daar is het. Hij sprak zelf van misverstand. Nu gebruiken wij ook die uitdrukking en wij zijn er af. Welk een vondst. Men heeft zich in de handen gewreven van schik. Maar — laat men dit alles nu eens aan een wereldling voorleggen en dan eens luisteren naar wat hij van zulk ©en lafheid zegt.

Het citaat deugt niet. Het zegt het omgekeerde, ook omdat het hier niet slechts gaat om een schriftehjke maar om publieke behandeUng. Daarom vraagt het gekrenkte recht.

Maar ook al had men een woordje kunnen opdiepen, dat in de verlegenheid ietwat beter had kunnen dienen, wat zou dat nog zeggen?

En deze heden, die tot zoo laag peU in hun doen zinken, beginnen met aan hen, die zij zoo behandelen, te informeeren: hé, gij spreekt ons aan als heeren, zijn wij als te met geen broeders meer?

Hier houdt alles op

MARNIX.

(Tot onzen spijt kon wegens afwezigheid van den redacteur deze copie niet meer in ons vorig nummer verschijnen. Redactie).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's