GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

22 MEI 1918 — 22 MEI 1948

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

22 MEI 1918 — 22 MEI 1948

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij het overdenken van den rijken levensarbeid van prof. Greijd3, nus staan we dankbaar stil bij de groote belangstelling, die hij had voor aUen arbeid in de kerk des Heeren. Wat had hij een breede en diepe kennis van zooveel onderscheiden wetenschappen. En op het terrein van de theologie was hij wel een heele faculteit waard, gelijk prof. Deddens aangaande hem zei bij zijn eigen inaugureele rede. Dat kan wel duidelijk worden, wanneer we eenige jaargangen van De Reformatie naslaan. En dat is ieder duidelijk, die beschikken kan over commentaren van zijn hand, hetzij in den grooten Bottenburger, hetzij in de Korte Verklaring. Maar het heeft mij meermalen getroffen hoezeer prof. Greijdanus diepgaande belangstelling had voor de zendingsvragen. Dat is laatst nog gebleken in ons nummer van 27 Maart, waarin hij een overdruk geeft van een artikel van wijlen ds K. van Dijk in diens Van Friesland's Zendingsblad van 6 Januari 1940, over de oecumenische beweging in de zendingswereld. Hoe had dat niet zijn hartelijke instemming. Daarin werden zijns inziens de lijnen recht getrokken en de quaesties scherp gesteld. Het komt maar niet aan op organisatorische eenheid, doch op eenheid in gelooven en handelen naar de waarheid van Gods Woord. Dat was, voorzoover mij bekend, zijn laatste woord in de belangrijke zendingsvragen van dezen tijd. Zijn eerste woord, voorzoover mij bekend, trof ik in de loop der laatste maanden aan in het vroegere zendingstijdschrift de Macedoniër. In het Juli-nummer van 1918 wordt opgenomen een referaat gehouden door prof. Greijdanus op den Provincialen Zendingsdag te Nijverdal, op den 22sten Mei 1918. Op den dag dat dit artikel wordt verzonden is het dus dertig jaar geleden dat hij deze rede uitsprak. Hij was eenige maanden tevoren op 19 December 1917 als hoogleeraar aan onze Hoogeschool opgetreden. En de „jonge" professor laat een klaar en duidelijk omlijnd getuigenis hooren.

Tusschen deze twee data ligt de activiteit van den overleden hoogleeraar op kerkelijk gebied en beweegt zich zijn liefde en belangstelling ook op het gebied van den zendingsarbeid. We herinneren slechts aan zijn belangrijke adviezen in de zaak Oost-Soemba op de Synode van Sneek. En niet minder aan zijn medeleven en raadgeven in de afwikkeling van deze kwestie op de Groninger synode van 1946. En we zullen wel zeer zijn raad en bijstand missen wanneer de herziening van de zendingsorde aan de orde komt.

Ook op andere wijze deed hg blijken van zijn belangstelling voor zendingsvragen en wel voornamelijk in den kleineren kring van de studenten.

Op de zendingsdagen van F. Q. T. was prof. Greijdanus trouw op het appèl. Hij zou geen buitengewone corpsvergadering verzuimen waar over zendingsvragen werd gehandeld. Zoo herinner ik me de gelegenheid dat ik zelf als jong predikant een lezing mocht houden over de Shinto-vereering in Japan. De voorzitter van de vergadering had de bescheiden figuur van Prof. Greijdanus niet opgemerkt. Hij had zich rustig neergezet in een hoekje van de eerste rij stoelen. Maar nauwelijksi op den katheder gekomen of ik merkte hem op. En mocht hem danken voor de belangstelling die hij ook op deze wijze toonde in de studie van zijn oudleerlingen. Hij nam een uur van zijn drukbezetten tijd er af om zijn kennis te „verrijken". Dat laatste woord mag ik dan wel tusschen aanhalingsteekens zetten. Ik vrees dat de spreker van dien avond zijn kennis faad kunnen verdiepen bij zijn oudleermeester. Want een student en een oudleerling staan altijd verbaasd over de veelomvattende kennis van prof. Greijdanus op elk gebied. Na afloop van de lezing ging hij naar huis, zich verontschuldigend bij den spreker dat ander werk hem riep. Maar hij was er dan toch maar geweest. JEn onder elkander zeiden de studenten dan, dat Greijd er ook was geweest. En wie zou zich schamen het een eer te hebben gevonden zijn oudleermeester onder zijn hoorders te 1: ebben gevonden?

Wanneer ik dan dat referaat van prof. Greijdanus overlees, dan word ik getroffen door zijn practischen en nuchteren kijk op de zendingsvragen. Na een korte inleiding wil hij eerst iets zeggen over de missionairende christenheid van die dagen aan het einde van den eersten wereldoorlog. En dadelijk vraagt hij aandacht voor de geldkwestie. „Ieder onzer", zoo zegt hij, „kan ook zelf wel bedenken, dat daar geldelijk een tijd van druk op handen is. Deze oorlog verslindt toch zulke schatten dat ze moeilijk zelfs maar te begrooten en te noemen zijn". En hij plaatst zijn hoorders voor de nuchtere vraag, of misschien ook de benoodigde gelden voor den onderscheiden arbeid op het gebied van Gods Koninkrijk en kerk, en voor dien van de Zending, minder hoog bedrag zullen bereiken, dan voor rechte uitrichting vereischt wordt? Hij wijst dan verder op het vreeseiijke. hoe de band der Christenvolken op droeve wijze gebroken is. Het bleek dan nu hoe de innerlijke eenheid gemist werd. Hij vreest dat de haat ook de gemeenschap der den zendingsarbeid betreffenden vele jaren zal belemmeren. Hij ziet scherp hoe de Christenheid nu haar eigen kracht gebroken heeft. De Christenvolken verliezen zeer veel bloed, zeer veel mannen, zeer veel krachten ook voor de toekomst. En dan staat daar dien treffenden volzin: „Door ouderlingen geweldigen krijg breekt zij n.l. de Christenheid, haar kracht, berooft zij zich van allerlei ontvangen goederen, brengt zij zich in de ellende, doet zij haar aanzien wegzinken, maakt zij zich ongeschikt om later den te wachten stortvloed van de millioenen legers der heidenvolken te kunnen weerstaan". De heidenvolken komen thans de Christenvolken zien als in hun naaktheid en zwakheid. Een waarlijk Bijbelsche visie op den bijna voorbijgeganen eersten wereldoorlog. En wat zijn de gevolgen geweest? Heeft dit woord ook vandaag niet een diepen zin, en is het nog niet van actueele beteekenis?

Prof. Greijdanus wijst er in het tweede deel van zijn referaat op, hoe de heidenwereld door dien oorlog uit haar isolement geraakt is. Hij teekent hoe verschrikkelijk het is dat de Christenvolken elkaar naar den keel grijpen met behulp van krijgers aangevoerd uit Achter-Indië, Australië en Noord-Afrika. En dat men de Turken als trouwe bondgenooten eerde. En dan zegt hij, dat daarmede de Christenvolken a.h.w. formeel hun Christendom opgegeven hebben, en zich met de heidenvolken gelijk gesteld. Hij wijst op het gruwelijke dat de Christenvolken hebben toegelaten den schrikkelijken Christenmoord op de Armeniërs door den Turkschen bondgenoot. En dan komt het angstig actueele woord: „Daarin spreekt zich met onmiskenbare duidelijkheid in een enkel roerend feit als voor allen uit, dat berekening van vermeend staatkundig belang bij de nu in oorlog zijnde Christenvolken met hunne hoofden, alles overheerscht, zoodat daarvoor ook het Christendom zelf wijken moet, in hoe schrijnende verongelijking, en met hoe schreiende vertreding ook". Hij vindt dat deze zelfverlaging der Christenvolken wel het zelfgevoel der heidenvolken verhoogen moet. En dat de Christenvolken wel tot dank allerlei concessies aan die heidenvolken doen moeten, het is de verbroedering van Christenvolken met heidenvolken die prof. Greijdanus het meest aangrijpt in dit deel van zijn rede. En het kan niet uitblijven, volgens hem, dat de nauwe aanraking met het Christendom de heidenen niet verlokken zal om ook Christen te worden. Eerder zullen ze afkeerig blijken. Er zal van weinig bereidheid om het evangelie aan te nemen sprake zijn.

In het derde deel van zijn referaat put prof. Greijdanus moed uit den rijkdom der Schriften. Hij laat den profeet Jesaja spreken. Want de Heere zal alle gekochten toebrengen ook onder de heidenvolken. En hij spreekt die prachtige visie uit, dat het welzijn en de uitbreiding van die gemeente a.h.w. de innerlijke stuwkracht van het gansche wereldgebeuren vormen. De Heere regeert en Hij volvoert Zijn werk. Onder dit aspect wordt dan ook de arbeid der zending getaxeerd. De Heere is bezig in dien oorlog met ploegen en effen maken van den akker der menschenwereld, het geschiedt om dien toe te bereiden voor de ontvangst van het zaad van Zijn Evangelie, opdat er straks een rijke oogst van wie behouden worden uit blijke opgeschoten te zijn.

Hoe friseh en verstrekkend de visie van den overleden hoogleeraar wel was op de ontwikkeling der inlandsche Christenheid kan blijken uit deze opmerking, die dan breeder wordt ontwikkeld. , jHet eerst zou ik willen noemen, dat op 't Zendingsterrein zoo spoedig dit recht mogelijk is, de Christenkerken lot zelfstandigheid gebracht moeten worden. Het licht, waarin de heidenvolken nu de Christenheid leeren bezien, en hun eigen verhoogde zelfgevoel en toenemende besef van eigenwaarde, zullen ook doorwerken op Godsdienstig gebied, en alzoo zich laten gelden evenzeer met betrekking tot het Evangelie. De Europeaan trede zoo spoedig en zooveel als mogelijk is, bij de Zending onder de heidenen terug, wanneer daar Christenen van hen geworden zijn, en late het, zoodra dit geschieden kan, tot kerkinstitueering komen, óm de Christenen en de Christenkerken in de heidenwereld zooveel zelfstandig te laten arbeiden, als het maar eenigszins mogelijk is". En het is verwonderlijk hoe actueel een van de laarste cpmerkmgen is van den ontslapene, wanneer hij wijst op het gevaar dat er aan verbonden is, wanneer daar een nauwe band zou zijn tusschen den Evangelie-en den Zendingsarbeid der kerk, èn den staat of de politiek. De staatsmacht vraagt, als het er op aankomt, naar geen eisch van Gods Woord en Evangelie.

En dan komt het geloofswoord, dat ons in eigen moeilijke zendingssituatie, zoowel van onze eigen kerken, als van ons geheele vaderland bemoedigen kan. „De Evangelie-en Zendingsarbeid geheel los van allen band aan de staatsmacht, gansch zelfstandig, enkel, maar ook geheel, gebonden aan den Heere, en levende uit Zijne hand, wordt ons door wat in dezen wereldoorlog te zien is, als onvermijdelijk, en als onverbiddelijke eisch voor oogen gesteld, en op de ziel gebonden”.

Verrassend is deze visie op het zendingswerk. Het is als ziet prof. Greijdanus de verre toekomst. Hoe kon het ook anders, de man, die jaren zich heeft mogen verdiepen in de toekomst des Heeren. Die tot driemaal toe een verklaring heeft mogen geven over het laatste bijbelboek.

Deze rede voor dertig jaren uitgesproken heeft nog niets van zijn belangrijkheid en actualiteit verloren. In alle jaren van zijn gezegenden professoralen arbeid heeft prof. Greijdanus blijk gegeven van zijn liefde tot dezen Evangeliearbeid. Werden zijn adviezen gevraagd, hij verstrekte ze uit den rijken schat van zijn kennis. Werd hij in de gelegenheid gesteld oudleerlingen aan te moedigen, hij liet zich niet onbetuigd. Werd er een zendingsdag gehouden verleden-jaar in Kampen en lieten o zoovelen hun plaatsen leeg en toonden de kerken in de classis Zwolle weinig medeleven en liefde, temidden van het kerkvolk, op een plaatsje in de groote Nieuwe Kerk zat Prof. Greijdanus den geheelen dag ingespannen te luisteren. Hij leefde mede. Hij was ook in dezen trouw.

Werkelijk, dat is 't geheim van dit geheele rijke leven geweest. Trouw in alles, op alle plaatsen waar hij geroepen werd. Een trouw aan het werk van de kerk van Christus, op alle gebied, een trouw aan het Evangelie van Christus, die alleen kan verklaard worden uit zijn trouw aan den Heere zelf en uit de trouw des verbonds, waarin prof. Greijdanus zich verblijden mocht, als die ontvangende en genietende van de hand des Heeren zelf.

In zijn rede te Nijverdal is zijn iaatste woord gewijd aan het gebed dat zoo noodig is ook voor dit werk. „Dat bidden behoeft niet met vertwijfeling te geschieden", zegt hij dan. „De Heere toch zal Zijn Sion bouwen, ook in de heidenwereld. Zij daar thans nog veel dat ons duister is inzake de beteekenis van deze wereldcrisis voor een voortgang van, Slons opbouw ook voor de Zending, eens trekken alle nevelen op. En dan zullen wij zien, hoe de Heere ook nu noch Zichzelven noch Zijn Woord verloochend heeft. Wonderlijk zullen ook dan Zijne wegen blijken aangaande deze wereldcrisis, en door Zijne wijsheid bevorderlijk ook voor de verbreiding van Zijn Evangelie onder de heidenen, en voor dezer geloovige aanneming daarvan. Mogen ook wij dan blijken getrouwe, oprechte, vol' ijverige medewerkers Gods geweest te zijn, vol toewijding, bezieling en opofferingszin, ook ter zake van den arbeid der Zending”.

Het leek me goed zoo prof. Greijdanus te laten spreken nadat hij gestorven is. Ook voor hem zijn de nevelen opgetrokken. Hij mag dien Heere zien. Dien hij op aarde in het midden van Diens gemeente zoo trouw, vol toewijding en met bezieling gediend heeft. Dien Heere, dien hij steeds zoo eerbiedig met al Zijne namen noemde, den Heere Jezus Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

22 MEI 1918 — 22 MEI 1948

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's