GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater,

Er is in de rede, die onze jonge Koningin uitsprak ter gelegenheid van de eedsaflegging op de grondwet des lands, een zin, die mij zeer heeft getroffen. Zij wees op de zwaarte van de kroon. En een kroon is zwaar, zwaar in zich zelf, zwaar .van verantwoordehjkheid voor den Koning der koningen, In de dagen, dat de koningen zich met absolute macht bekleed achtten, al beleden zij vorsjten te zijn bij de gratie Gods, was het Calvijn, die hun wees op de g^roote verantwoordelijkheid van hun ambt en op het geweldige feit, dat zij eens verantwoording zouden moeten afleggen in den gTooten dag des Heeren voor wat zij in dit hooge ambt hadden gedaan. De Oranjevorsten verstonden zulks.

En onze Juliana merkte' op, dat niemand dit ambt behoefde te begeeren. Zij zelve zou er gebukt onder gaan, als zij niet besefte ook, welk een schoone roeping zij daarin ontving. Dat was de taal der Oranje's. Zeer noodig in onze dagen, nu alle menschen belust zijn op-macht, overheidsmacht, in het kleine zoowel als in het groote, en als zij dan naar omhoog worden geworpen — want dit is het oordeel dat over Europa kwam — meenen, met die macht te kunnen doen wat zij willen.

Hoe dankbaar moeten wij dan zijn, dat hier een Koningin sprak, die niet haar grootheid maar haar roeping, ziet. Zwaar is de koninkUjke kroon ook om de praal, die daarbij behoort, maar die toch niet mag gemist. Én weer mogen wij blij zijn, dat onze Koningin dit heeft verstaan. Het koninklijk kleed behoort bij het koninklijk ambt.

Men prijst in revolutionaire dagen de „democratische koningen", die meenen, dat zij dichter bij het volk komen, als zij den koninklijken mantel van zich werpen. Maar zelfs al zouden de vorsten niet willen luisteren naar de Schrift, die het koninklijke ambt ons in zijn hooge schoonheid doet zien, maai* tegelijk de dragers van het ambt er altijd weer aan herinnert, dat zij menschen zijn, de geschiedenis zou het hun wel kunnen leeren, wat die revolutionaire democratie voor eon koning en een koningin beteekent.

De girondijnen hebben den Franschen Koning Lodewijk XVI met groot lawaai in hun vergaderingen gehuldigd, maar even later wachtte hun zelf en den koning de guilottine.

En de „burgerkoning", die na de revolutie van 1830 deze democratie in z.g.n. „burgerlijke" houding onder het Volk wilde dienen, zag zich met grooter gemakkelijkheid wegjagen dan hij gekomen was. Door de „burgerij".

Een „gouden koets" hoort bg de koninklijke heer-Ujkheid, en onze jonge vorstin heeft de groote vermoeienissen aan al die vorstelijke praal verbonden met gratie gedragen, ter wille van haar ambt en de hoogheid van haar ambt. Dat is alles goed en wij verstaan, dat zij vermoeid was, toen zij de troonrede las, die veel te lang was, en dat zij nu behoefte heeft aan een rust, waarin zij verzoekt niet gestoord te worden.

De koninklijke kroon weegt zwaar. Niet het minst omdat een Koning of Koningin zoo alleen staan, omringd menigmaal door hovelingen en menigmaal ook door staatslieden, die hun de waarheid niet durven te zeggen.

De koninklijke despoten van heel vroeger hebben dit beseft en hadden daarom hun hofnar. De wijzen zwegen, ook al moesten zij spreken. Dan moest een gek maar aan het woord.

Het is zoo moeilijk, om het diepe respect en de eerbied voor het koninklijk gezag vergezeld te doen gaan met het eerlijke woord dat een vermaning durft te zijn, als de koning zijn roeping vergeet en Gode

ongehoorzaam is. De vleiende hovelingentong overwoog meermalen aan het koninkhjke hof.

Maar als niemand dan met volle vrijmoedigheid tot den koning durft te spreken, dan is er nog één man, die het wel mqet kunnen en dat is de man der kerk van Christus. Dat zijn de dienaren des Woords, die het Woord moeten verkondigen van den Koning der koningen.

Is de kerk daarin altijd getrouw geweest? Ook de ware kerk, die naar onze vaderen beleden, lichtelijk kon worden onderkend, wat door een Prins Willem en Prins Maurits door Gods rijke ontferming zoo goed werd begrepen?

In zijn kostelijk werk: „De kerk en de keizer", vertelt dr Berkhof hoe in de dagen der Romeinsche keizers de „hoogstaande" mannen der kerk meermalen hun taak verloochenden, en zij hadden toen te doen inet despoten, die hen zwaar konden straffen voor hun vrijmoedigheid, maar ook hoe er zijn geweest, die den moed hadden dien machtigen keizers de waELrheid des Woords te zeggen. Zoo was het altha, ns in het Westen: van het groote Romeinsche rijk. In het Oostelijk deel had de kerk dien moed niet. Integendeel — ook de dienaren der kerk werden laf-vleiende hovelingen.

Wij spreken daarom van byzantinisme, als op die leugenachtige vleierij wordt gé'doeld.

Zoo is het-gebleven, dus constateert dr Berkhof en hij zegt: de kerk in het Oosten onderwerpt zich altijd aan dien keizer. „Nooit heeft het Oosten den keizer iets te zeggen, en in Rusland heeft zich dat sinds 1917 zwaar gewroken." Dat arme huis Romanof.

En als wij vragen waarom het huis HohenzoUern gevallen is, moet dan niet aan diezelfde vreesUjke tekortkoming worden gedacht?

Ik deelde onlangs iets mee uit Von Bulows gedenkschriften, hoe hij vertelt, dat, toen hij eens wachtte in de wachtkamer om tot den keizer toegelaten te worden, want de hofprediker Hamack was bij den keizer, een hofadjudant de kamer kwam binnenstormen en tot een bediende zei: breng mij een krachtigen borrel; en tot den rijkskanselier zei hij: zoo misselijk ben ik van die vleitaal van den hofpaap. Von Bulow vertelt meteen, dat diezelfde hofpaap voor een halve eeuw ook als een „kerkvader" vereerd, hoezeer hij tegen de Schrift inging, net als nu Barth en Brunner, omtrent wien wij nu slikken moesten zoetelijke artikelen van een professor der Vrije Universiteit in „Trouw", waarin in plaats dat zij als valsche profeten flink worden tegengesproken, hun spitsvondige oneenigheden in hun valsche profetie als interessante dingen worden uitgemeten — later den revolutionair Ebert, die toen de macht had in Duitschland, met zijn vleitaal op gelijke manier bezig hield.

Hoe is Keizer Wilhelm, eens zulk een vorst van rijke glorie, gevallen. Mee, doordat de kerk ontrouw was. En nu moet ik iets zeggen van een werkje van een anderen professor der '^rije, zich noemende Calvinistische, universiteit, prof. Waterink, waarin deze heel populair vertelt van het KoninkHjk gezin.

Hij zegt, dat onze Koningin van eenig Byzantinisme niets moet hebben en wij gelooven dat gaarne. Des te schuldiger is hij zelf, nu hij den moed mist haar de waarheid voor te houden, waar zij zich vergist. Zijn boek zal wel worden gelezen. Een volk wil graag iets hooren over het intieme leven van een vorstengezin. En dan vernemen, höfe die hooge persoonhjkheden als heel gewone menschen leven in hun paleis. Daar is ook veel in onze Koningin en haar huis, dat ons met sympathie kan vervullen.

Nieuw is het natuurlijk niet. Van bijna alle vorsten vernemen wij wel, dat zij af en toe behoefte hadden eens heel gewoon te zijn.

Van Tsaar Alexander in — en hoe groot was de keizerlijke praal aan het Russische hof — vertelt de Fransche ambassadeur Paléologue, in zijn groote voor alle vorsten zeer leerzame dagboek: „La Russie des Tsars", hoe het keizerlijke gezin graag woonde in een kelderkamer van het geweldige winterpaleis, met den grootst mogelijken eenvoud gemeubeld.

Ook het dragen van vorstelijke praal en vorstelijke etiquette valt een mensch zwaar.

Maar goed — ik wil van het verhaal van prof. Waterink geen kwaad zeggen, doch het valt te verstaan, dat iemand na de lezing, ook al zal hij niet roepen om een stevigen borrel, als die hofadjudant, toch wel behoefte heeft aan een hartigen beet.

De professor is een hoveling geworden, zelfs der Koningin soms te erg, want, als hij vertelt, hoe zoet die koninklijke kindertjes wel zijn, zet zij bij de haar gezonden copie toch wel een klein vraagteeken, wat dan later weer tot een geweldige bizonderheid wordt verheven. Maar — daarvan verder niet.

De vraag is: durfde deze calvinist der koningin de waarheid te zeggen? Met schrik las ik, hoe hij vertelt, dat de prinselijke ouders besloten hun kinderen bij

Kees Boeke öp school te doen. En dat hij dan zegt, dat deze school juist voor die ouders daarom zoo groote bekoring vond in het feit, dat Kees Boeke, naar hun overtuiging, poogt met de volle overgave van zijn hart zeer consequent Christusbelijder te zijn. Juist dat, dat Boeke als Christusbelijder de kinderen, die aan zijn zorgen zijn vertrouwd, wil opvoeden en ze wil leeren, voorzoover het aan hem ligt, te leven uit en naar de liefde van Christus, juist dat gaf de groote aantrekkingskracht aan deze school.

Meer durft prof. Waterinb niet te zeggen. En hij weet, wie Kees Boeke is en, als hij het niet weet, kon hij het leeren uit De Reformaties van de maand Mei. Daar wordt geconstateerd van de school van Kees Boeke: „wij hebben hier te doen met een humanistisch opvoedingsideaal. Met een opvoeding, die gericht is op de tijdelijke wereld, aan deze zijde van 't graf. Hier wordt gesproken in een taal, die in flagrante tegenspraak is met de eenvoudige klare wijsheid van Gods Woord. Hier is geen plaats voor den souvereinen God, Schepper des hemels en der aarde, Die den genschen kosmos onder 2ajn wetten heeft geplaatst, ook den mensch. Dit is een opvoedingsideaal van den modernen mensch, die zelf souverein is. Zelf god is en zelf de wet in zich draagt." Kees Boeke schrijft zelf: „ter vermijding van misverstand spreek ik meestal niet van „God", maar van den „Eigen-god", om daarmee uit te drukken, dat ik bedoel datgene, dat het-voor-iederpersoon-eigene is." Enz.

De Prinses vergiste zich dus ten zeerste. En de hoveling-professor, die zijn copie te voren naar het paleis zond, mist den moed om Haar'de waarheid te vertellen. Hij doet, alsof zij juist zag. Althans „naar haar overtuiging" voegt hij er bij, blijkbaar om zich zelf te dekken.

Alsof onze overtuiging de maatstaf kan zijn, waar de mensch dan ook is geplaatst.

Dit alles is om van te .beven.

Want acht zich deze schrijver niet een dienaar van den Christus der Schriften? En ziet hij niet het ontzettend gevaar van die school, aan welke de koninklijke kinderen worden overgegeven, iets waarover de eenvoudige kinderen Gods, die gaarne zouden zien, hoe ook het Koninklijke huis, dat zij zoo lief hebben, gehoorzaam leefde naar het Woord van God, zich zoozeer hebben bedroefd?

Maar laten wij hem over dit alles niet hard vallen zonder de vraag te stellen aan de kerk des Heeren: was zij getr9uw, toen de jonge prinses zelve indertijd werd toevertrouwd aan de leiding van den humanist Jan Ligthart, een zeker zeer beminnelijke persoonüjkheid, maar die den Heere Christus niet kende, zooals Hij zich in Zijn Woord heeft geopenbaard?

De koninklijke troon Ijeeft naar de Schrift tweeërlei vast fundament: onze gehoorzaamheid om des Heeren wil, want daarin alleen lig^t het koninklijke gezag zeker en vast, en het gebed der kerk, de trouw van de dienaren des Woords, waar de Koning der kerk Zijn geloovige kinderen vergadert.

Leere de val van den man, die de waarheid moest spreken, en niet dan een lichtvaardige hoveling bleef, die kerk des Heeren om getrouw te zijn. Want wij weten hoe in onzen revolutionairen tijd de tronen der koningen wankel staan.

En als zij vallen — dan, dr Berkhof heeft groot gelijk — dan heeft de kerk met haar. ontrouwe dienaren de grootste schuld.

Met hartehjke groeten en heilbede, Uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1948

De Reformatie | 12 Pagina's