GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Nabetrachting" op een correspondentie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Nabetrachting" op een correspondentie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

III

Voordat we verder gaan, willen we even het woord geven aan dr J. Meulink. Deze bericht mij, d.d. 19 Mei, dat hij het op prijs zou stellen, dat in „De Reformatie" ook werd doorgegeven, dat zijnerzijds bezwaar bestond tegen onderteekening van het laatste schrijven aan het Centraal Comité. Dr Meulink acht dit juister teneinde alle eventueele gissingen omtrent niet-onderteekening hiermee af te snijden.

Hoewel dr M. zijn bezwaren, die hij te Amersfoort tegen de A.R. partij naar voren heeft gebracht, ten volle handhaaft, meende hij op dit moment niet te mogen breken met de A.R. partij.

Het verschil tusschen de meerderheid van het Werkcomité en zijn opvatting „ligt in hoofdzaak hierin, dat door de meerderheid dit laa.tste schrijven van het Centraal Comité geïnterpreteerd wordt als een weigering om het ethisch conflict te behandelen". „Mijnerzijds" — aldus d.r Meulink — „zie ik in dit schrijven wel een weigering om de schorsingen en afzettingen als zoodanig te behandelen, maar niet een om de gevolgen t.a.v. de politieke samenwerking onder oogen te zien."

Dr M-meent, dat het Centraal Comité juist gevraagd heeft uiteen te zetten, hoe wij van onzen kant de oplossing van het ethisch conflict zien. „In antwoord hierop" — zoo schiijft hij ons — „achtte ik het gewenscht, dat dezerzijds nauwkeurig werd geformuleeid, welke onze eischen iijn t.a.v. dit ethisch conflict.

Door opname hiervan in De Reformatie kan eenerzijds worden afgesneden de meening dat ik mijn bezwaren tegen de A.R. partij had laten vallen, terwijl anderzijds ook niet de indruk gewekt kan worden, dat ik met de meerderheid van het Werkcomité ben meegegaan".

Hiermee hebben wij volledig in schrijvers eigen bewoordingen weergegeven wal; hij op het hart had.

Dat dr M. bij het werkcomité geen instemming vond, ligt o.i. overigens voor de hand. Hij zelf heeft zijn naam mede gezet onder den brief van 10 Januari 1949. En in dien brief schreef dus ook dr Meulink zelf - ^ volkomen terecht — aan het Centraal Comité:

„In stee van zulk een bondig antwoord op de gestelde vraag kwam nu Uwerzijds in den brief van 13 Sept. '48 het verzoek tot ons, schriftelijk aan te geven welke concrete handelingen onzerzijds dan wel werden verlangd. Het moge ons vergund zijn op te merken:

a) dat dit niet het ons toegezegde antwoord was;

a) dat dit niet het ons toegezegde antwoord was; b) dat onzerzijds in bovenbedoeld mondeling onderhoud reeds in groote trekken aangegeven was, welke mogeüjkheden wij in dezen zagen; én

c) dat nadere schrifteUjke detailleering onzerzijds geen zin kanhebben, indien de Uwerzijds aanvankelijk uitgesproken zienswijze, welke ook in bondige adviezen neergelegd is, en in partijverband tot uitgangspunt voor het interne partijleven genomen is en wordt, de Uwe bhjft.

Wij meenen dus U te moeten verzoeken, alsnog en dit vóór 15 Febr. ons op de mondeling U gestelde en hierboven wederom geformuleerde vraag uw definitief categorisch antwoord te geven.'^

finitief categorisch antwoord te geven.'^ Tot zoover wat ook dr Meulink onderteekende.

Ook hij heeft dus geschreven: Gij, Centraal Comité, ontduikt een antwoord op de gestelde vraag; wij laten ons niet op zijpaden dringen; wij verzoeken u nóg eens, en dan vóór dan en dan, op de allereerst gestelde vraag te willen antwoorden.

Nu meent dr M., dat het C. C. daarna nóg eens zijn ontduikende beweging gemaakt heeft. Ik meen het niet.

Maar ook dan blijft toch de eenvoudige consequentie van dr M.'s eigen woorden staan, n.l. deze, dat de tijd om ons „aan 't lijntje te houden" (ik beweer dat niet, maar dr M. schijnt het, begrijp ik het goed, nog steeds aanwezig te zien) voorbij was; en voorts, dat het geen zin heeft, precies te zeggen: dat willen wij, als niet eerst teruggenomen is de positieve bewering: we prat ei n er in geen geval over.

Dit laatste is gezegd; dit laatste was geschreven; van dit laatste en van dat laatste alleen zou nog worden nagegaan of men er bij bleef; en geen water van de zee wischt af de nuchtere taal van het feit, dat nu wel vaststaat, dat men d a a r b ij blijven wil.

Het wordt eentonig, maar we houden geduld: we repeteeren wat verleden week gezegd is (en door dr M. toen nog niet gelezen was).

Als iemanj tegen mij zegt:

over uw klacht, dat ik u belasterd heb en nóg belaster praat ik niet, praat ik niet,

en ik zeg: goed, — dan trek ik uit dat niet-pratenwillen de consequentie;

en hij antwoordt: nou, wacht dan nog even, ik zal je nog berichten, of ik al of niet terugkom op dat nietwillen-praten;

en hij schrijft me dan: zeg me nu eens precies, WAT ik zou moeten zeggen, ALS ik ging praten;

en ik antwoord: met genoegen, maar eerst vertellen, of je erover praten wilt;

en hij schrijft dan weer een brief, waarin zijn houding duidelijk gehandhaafd blijft;

moet ik dan heusch hém het plezier gunnen, dat hij me weer op sleeptouw neemt?

Als het werkcomité een bepaalde en concrete gedragsUjn had aangegeven, dan had men kunnen zeggen: 't spijt ons wel, maar nu ge DAT vordert, nu zeggen we, zeer tot ons leedwezen; 't spijt ons, maar DAT kan niet. Iets anders ware te overwegen geweest, maar DIT gaat niet. En dan waren we over 100 jaar nóg bezig geweest. Nu weten we, dat ELK concreet voorstel verworpen is. Want het blijft zoo als het al stond : erwordtniet over gepraat.

En nu begint — we zien verder af van dr Meulink — het gezeur natuurlijk weer van voren af aan. We hebben in de kerk nu al vier jaar zien sollen met onzen ambteUjken naam en eer; en in de politiek zal 't weer zoo gaan. Kies dan toch heden, wien gij gelooven wilt: u zelf, synodocraten, of ons. Volgens u allen zijn wij duidehjk geboefte. Houd u dan daaraan. Maar laat ons de consequentie rustig trekken. En praat niet langer mooi, als ge niets anders bedoelt, dan verdeelen en heerschen, om nog te bereiken wat ge in '44 gezocht hebt.

Overigens: de één klaagt: dat werkcomité handelde zoo ijselijk langzaam. De ander: 'n hollend paard. „Trouw" noemt geen één argument van het werkcomité, en doet de heele affaire met een paar regeltjes af; maar als ds B. A. Bos in Assen in vermoeiend gegeneraliseer allerlei onjuiste en holle exclamaties over de zaak doet, dan komt daarvan een lang verhaal. Zóó zakt de pers altijd af naar een aan haar principieele aanvangen ontzonken niveau. En de krant van dr Ridderbos doet 't heelemaal mooi. Heel het werkcomité wordt tot één man verschrompeld; en van dien éénen wordt gezegd (natuurlijk zonder één citaat uit de correspondentie): „geen wonder". ^

Overigens was dit het e e n i g e verstandige woord dat dit blad van den man, die alles verknoeid heeft ook voor de A.R. Partij er over zeggen kon.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

„Nabetrachting

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's