GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit den schat van het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den schat van het verleden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Groen van Prinsterer en Fabius hebben klaar en onomwonden in het licht gesteld en vastgehouden de beteekenis van de kerk voor het gansche christelijk leven, ook voor de christelijke politieke partij. Daarmede waren zij in de lijn der Schrift. Naar de Schrift is immers aan de Kerk het 'Woord Gods toebetrouwd en baart zij als moeder de geloovigen door het 'Woord. Het leven bij het Woord, in gehoorzaamheid aan Gods Wet, op welk terrein ook. Het gansche christelijk leven kan dus niet bestaan zonder de Kerk. Door de Kerk wordt 't voortgebracht, gevoed, onderhouden. Het is de taak van 't bizondere ambt om 't ambt der geloovigen te doen opwassen (Ef. 4 : 11 v.v.). De apostel spreekt in Ef. 4 ongetwijfeld over de geïnstitueerde Kerk, niet over een onzichtbare, ongeorganiseerde Kerk. Die geïnstitueerde Kerk, onder de ambten en bedieningen, is de krachtbron voor het leven in het ambt 'der geloovigen. Komt er verval in de Kerk, dan zal dat zich onafwendbaar ook openbaren in het christelijk leven. En omgekeerd, wanneer de Heere in genade Zijn vervallen Kerk reformeert, dan zal dat ook vrucht dragen in het leven. Daarom heeft elke christelijke organisatie te maken met de historie der Kerk, met deformatie en reformatie. Dat mag niet worden afgeschoven met een 'beroep op een gesystematiseerde „interkerkelijkheid". We hebben niet te doen met een aantal Kerken, die principieel op één Ujn staan. We hebben te doen met een gansche historie van deformatie en reformatie van de eene Kerk des Heeren.

Nu kent elke kerkreformatie haar achtergeblevenen, menschen, die zich door Gods reformatiearbeid niet hebben laten meenemen. Bij dezulken kan er, althans een tijdlang, nog wel zijn een vasthouden van den prinoipieelen' koers in het christelijk leven. Daar is in het verleden bij hen geweest een gelaafd worden uit de krachtbron, daar zijn ook nu onder hen nog resten daarvan overgebleven. Met dezulken, die niet bepaald-vijandig zich plaatsen tegenover Gods reformatiewerk, die ook oog hebben voor het verval, is nog wel samenwerking mogelijk, al zal uiteengroeien in de toekomst niet te vermijden zijn. Bij een volgend geslacht is de verlating van het Woord weer zooveel erger.

Maar in die samenwerking zal er steeds weer moeten zijn een teruggrijpen naar de krachtbron van het christeUjk leven, de levende verkondiging van het Woord in de gemeenschap der Kerk, zal er steeds weer moeten zijn bespreking van de deformatie en reformatie der Kerk. Maar al te veel wordt de Kerk gezien als een menschelijke organisatie, geboren uit menschehjkeu aanleg, uit menschelijke ligging, en, waar er verschillende menschelijke liggingen zijn, ontstaan er ook verschillende kerkorganisaties. Ieder heeft zijn eigen adres, hem het best passend, maar allen komen nu samen in allerlei vereeniging, verbond, partij, waar over de krachtbron van het christeüjk leven gezwegen moet worden. Dat wordt overgelaten aan de conscientie en niet gesteld onder den norm.

Zoo is het echter niet naar het Woord Gods. Kerk en christendom zijn nauw verbonden, daar de kerk de moeder der geloovigen is.

Fabius heeft een kostelijk boekje geschreven over Kerkeüjk leven (Amsterdam 1918), waarin hij tegen het onkerkelijk christendom opkomt voor. de schriftuurhjke waardeering van de Kerk. Het begint als volgt:

„Meer dan ooit wellicht Is heden-ten-dage de Kerk In geding.

De vijand, wlen het altoos te doen is om het Christendom te verdelgen, kant zich thans bovenal tegen haar".

Fijn teekent de schrijver den aanval, die op de kerk gedaan wordt:

„De Kerk — zoo heet het dan — is een zuiver menschelijk instituut, dat, o zeker! wel goede diensten aan het Godsrijk kan bewijzen, maar toch daarom niet Is zonder gevaar. De Kerk heeft altijd nelging zlchzelve te stellen als doel; hare muren steeds hooger op te trekken, met verkettering van allen, die zich niet daarbinnen gevangen willen geven; eenen muf f en geest aan te kweeken, die schier niets doet gevoelen van de frissche werking des Geestes; heerschappij te voeren op een erf dat haar vreemd is. De Kerk mag er wel zijn; maar men hebbe toch immer het oog geopend voor het kwaad, dat zij licht met zich brengt. Kerkmuren zijn misschien niet te mijden, maar men zie vooraJ toe, dat zij zoo min mogelijk hebben van muren, van wezenlijke begrenzing. Het handen reiken over de kerkmuren heen is van veel hooger gewicht dan het bestaan van die muren. Vrije samenkomsten van Christenen zonder met kerkelijk verschil rekening te houden, hebben geestelijk eigenlijk meer waarde dan kerkdiensten. Voorts doet het ter kerke gaan bij en vooral het preeken in een ander kerkelijk Instituut dan waartoe men behoort, op uitnemende wijze de eenheid onder de Christenen zien, die veel meer beteekent dan alle kerkelijk leven. Ook moet de Kerk alleen zijn voor stichting van het gemoed. Wil zij daarbuiten gaan, dan overschrijdt zij hare natuurlijke grenzen; Is weerstand zelfs tn haar belang geboden", (blz. 11).

De aanval op de kerk, door Fabius hier - in korte, maar duidelijke trekken beschreven, wordt ook in onze dagen gepleegd, ook door eigen broeders. Fabius vervolgt:

„Groen van Prinsterer oordeelde heel anders. Evenals Wormser achtte hij Christendom en Kerk ten nauwste aan elkaar verwant; werd door den strijd tegen, ja, reeds door onverschilligheid voor de Kerk het Christendom zelf bedreigd " (blz. 11).

Even verder:

„de Kerk (is) het door God verordende instituut tot bewaring en verbreiding van het Christendom", (blz. 12).

En hij eindigt de inleiding met deze aangrijpende woorden:

„Velen (zien) geheel voorbij, dat in de geschiedenis het Christendom het meest wordt bedreigd door aanvallen onder christelijken schün, door christenen; dat de moeilijkste en pijnlijkste strijd voor het Christendom gevoerd moet worden, niet tegen het stoutste ongeloof;

niet tegen de ontkerstende wereld, maar onder geloovigen, en tegen medebelijders.

Gelijk ook Groen van Prinsterer levenslang heeft moeten strijden, ja, zijn zlelebloed heeft moeten geven voor den strijd tegen de vrienden, tegen de geloovigen, tegen de broeders.

Naar Apostolisch voorbeeld, (blz. 12).

Dat is gansch iets anders dan het streven van onze dagen om één breed front te maken tegen het opdringende communisme, om te zoeken naar een massale eenheidskerk, die de waarheid in eigenwilligheid ten onder houdt. Gansch iets anders dan de hedendaagsche oecumenische beweging. Gansch iets anders dan het zoeken van een vereeniging, waarbij waarheid en recht worden verdoezeld.

Treffend is het opschrift boven par. 7:

„Het kerkelijk instituut en de algemeene christelijke Kerk".

Treffend, omdat het probleem van identiteit en onderscheid dezer twee ook in onze dagen aan de orde is. Ds B. A. Bos zegt in „De Roeper", dat de belangrijkste oorzaak van de moeilijkheden in eigen kring gezocht moet worden in de identificatie van „onze" kerk met de algemeene christelijke kerk, waaraan sommigen zich schuldig maken. ^). Wat Pabius hierover schrijft, is weer zeer leerzaam. Hij komt in de richting van de door ds Bos zoozeer verfoeide identificatie, niet in Roomschen, maar in Gereformeerden zin, al ontveins ik mij geenszins, dat hij de dingen nog niet zoo scherp omlijnd stelt als tegenwoordig onder ons wel geschiedt. Het gaat er ook niet om, Fabius door een handig citatenspel voor een bepaalde „strooming" te annexeeren. Het gaat erom te laten zien, in welke richting zijn denken zich beweegt.

Par. 7 begint dan aldus:

„Van het onkerkelijke leven is een der meest ernstige kanten, dat het op den duur het Christendom doet vervloeien. Krachtens het bestel Gods is de natuurlijke bedding voor het Christendom gegeven In de Kerk; in de Kerk als instituut. Zoodat wie het kerkelijk leven ondermijnt, tevens bevordert, dat straks de stroom des Christendoms verzwakt", (blz. 60).

Na een aanhaling van Wormser gegeven te hebben, gaat hij als volgt voort:

„Natuurlijk gaat het daarbij niet alleen om eenen naam en een etiket, maar om eene Kerk In den waren zin des woords. Gelijk zelfs voor de Kerk wellicht niets gevaarlijker is dan eene anti-kerkelijke „kerk", (blz. 60/1).

Dus alles wat den naam draagt van kerk, is voor Fabius nog geen kerk. We zullen er meer van hooren.

B. JONGEUNG.


1) , , De Roeper" van 16 Juli 1949. Zie hierover een artikel van mijn hand in „Geref. Kerkblad voor Overijssel en Gelderland" van 3 Sept. 1949. In dit artikel leze men in optwee-na-de-laatste alinea , , leven" i.p.v. , , loon".

Rectificatie. In het eerste artikel (blz. 411) Is een kleine zetfout ingeslopen. In het tweede citaat van Groen van Prinsterer leze men: „degelijke schoolwetherzienlug" i.p.v. „dergelijke schoolwetherziening".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Uit den schat van het verleden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's