GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rondom de Staten-berijming van 1773

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de Staten-berijming van 1773

Kwamen bij de samenstelling der Staten-berijming de gezangen ook ter sprake?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwamen bij de samenstelling der Staten-berijming de gezangen ook ter sprake?

(VI)

Hoewel de Staten Generaal in hun resolutie van 12 Mei 1772 niet uitdrukkelijk bepaald hadden, dat ook een nieuwe berijming van de steeds in gebruik zijnde eenige gezangen moest verschijnen, achtten de Commissarissen der Staten dit vanzelfsprekend. En dus werden berijmingen gekozen van de Wet des Hee; ren, de Lofzang van Maria, etc, en „na de vereischte beschavinge te hebben ondergaan, achter de gekoorene Psalmen gevoegd". Als aanhangsel voegde men het Eigen Geschrift van David, opnieuw berijmd door ds Jozua van Iperen erbij (Ik was een jongeling, Nog teder en gering). De Staten moesten dan maai* uitmaken, of het een aanhangsel moest blijven. De bundel was immers een Staten-berijming, in veel sterkere mate dan de Staten-vertaling?

Dit had echter ook een goede zijde. Immers, zou het aan de predikanten gelegen hebben, die zich met het samelnstellen der psalm ber ij ming bezig hielden, dan'waren de eenige gezangen uitgebreid tot een flinken gezangenbundel, vooral gevuld met gezangen passend bij onderscheiden (plechtige) gelegenheden! Br was in die dagen reeds eensterkestrooming vóór gezangen, die, toen de machtige hand van de Staten Generaal w e g g e v a l l e n was in 179 6, haar wil doorzette en de kerk met een gezangenbundel „zegend e", die in 1805 werd ingevoerd.

Dit verlangen naar gezangen kwam niet voort uit de overweging, dat meer Schriftgedeelten uit Gods Woord voor berijming in aanmerking kwamen dan de Psalmen. Het was niet zoo, dat men het verlangen had om het lied van Mozes (Ex. 15, Deut. 32), Debora (Richt. 5), Hanna (1 Sam. 2), David (1 Kron. 17), Salomo (1 Kon. 8), Hiskia (Jes. 38), Jesaja (Jes. 5, 25, 26, 53), het gebed van Jona (Jona 2), Daniël (Dan. 9) en Habakuk (Hab. 3) te zingen in de samenkomst der gemeente, — Schriftgedeelten, die Mamix van St Aldegonde reeds zoo prachtig berijmd had in zijn Heylige Schriftuerlicke Lofsangen (anno 1590).

Zooals we boven reeds zagen, had al meer de gedachte veld gewonnen, dat het Oude Testament op een veel lageren trap van ontwikkeling stond dan het Nieuwe. Ja, men achtte het psalmboek van het oud verbond eigenlijk gansch niet overeenkomende met het evangelie. Die verheerlijking van de wet, die strijdliederen, die wraakpsalmen, kwamen die nu overeen met den geest van Christus? God was toch liefde en de nieuwtestamentische wet verbood toch wraakgedachten? Allerlei rationalistische invloeden, het begin van critiek op het Oude Testament, benevens den tijdgeest, die profeten, die „vrede, vrede" riepen bejubelde, waren oorzaak, dat men at minder den psalmbundel waardeeren kon. Neen, evangelische gezangen moesten er komen!

Dat P a u 1 u s in Rom. 2 : 16 spreekt van een oordeel (en dus wraak over Babyion) „n aar m ij n evangeli e", werd niet in rekening gebracht door deze verlichte gezangen-bewonderaars. Dat juist de eerste christengemeente Gods stem iu de psalmen besefte, was een vergeten hoofdstuk (denk aan Hand. 1:16; 2:25—28, 34, 35; 4:25—28; 13 vei's 33—35, etc). Dat ook aet lied der kerk uit P a u 1 u s' t ij d, net als de psalmen, van Gods wraak sprak (2 Tim. 2 : 12, 13, verg. Matth. 10 : 33) en dat Johannes' Apocalypse dezelfde gedachten, als in vele wraakpsalmen te vinden zijn, naar voren brengt, — het werd niet bedacht.

Men had behoefte aan verzen voor allerlei plechtige gelegenheden b.v. lijdenstijd en paschen. Men verstond niet, dat juist de psalmen spreken van het kruis van Christus en de taak der kerk zich steeds met Hem te laten kruisigen, Zijn opstanding en de roeping steeds met Hem op te staan. Het vrij zinnig verlangen naar iets indrukwekkends en roerends deed zich hier gelden. De vlucht voor Gods concrete geboden en Woorden zoekt altijd het „bizondere". Maar dan ook een bizonder lied, passend bij den verlichten geest; 'n lied, dat niet joodsch, maar „evangelisch" was.

Immers — en dat gaf den doorslag — zoo hadden andere kerken het toch al lang? Hadden de andere „volken" niet een grooteren liederenschat ? Men schaamde zich ten opzichte van hen over de bekrompenheid der gereformeerde kerk. Daarom: Gieef ons een „evangelischen" gezangenbundel, gelijk de doopsgezinden, lutherschen en buitenlandsche gereformeerden er ook een hebben! De roep om gezangen kwam voort uit motieven, die wij vandaag „oecumenisch" zouden noemen.

Reeds in 1764 dichtte Voet, van wiens hand de meeste berijmingen in den huldigen bundel zijn:

Wanneer het nageslacht uit beter oogen ziet En zich door Christus' min voelt dwingen, Dan zal de reine Kerk, zoo als het God gebiedt Haar psalmen niet alleen, maar ook haar lied'ren zingen. En hiermee gaf hij veler gevoelen weer.

En daarom, toen de commissie in 1773 bezig was een nieuw psalmboek samen te stellen, ontstond er hier en daar, o.a. in Den Haag, een beweging om aan de Hooge Overheid te verzoeken hun ook de samenstelling van een gezangenboek op te dragen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de commissie zelf mede de hand in het ontstaan van deze beweging had.

Van Iperen haalt o.a. het volgende uit de notulen van de vergadering der Staten van Utrecht, 12 Mei 1773, aan: „Veele aanmerkelyke Leden der Hervormde Kerk, zoo in die, als in andere Provinciën, verlangden, dat, by het verkiezen eener Nieuwe Psalmberyminge, in de Nederlandsche Kerken, even als in de Protestantsche Kerk en van Duitschland, Engeland, Zwitserland en elders, eenige Godsdienstige Liederen mogten worden ingevoerd, toepasselijk op de Christelyke Feestdagen, de Bedieninge der Heilige Sacramenr ten, en diergelyke. Zy hadden begreepen, dat de Afgezondenen tot het verbeteren der Rympsalmen, zulke Liederen zouden kunnen verkiezen en beschaaven: dat die alsdan, aan de Heeren Staaten der byzondere Gewesten, zouden kunnen worden toegezonden, en, bij de Provinciale Synoden, overzien, wanneer de Heeren Staaten daaromtrehd nader besluit zouden kunnen neemen" (H, 239). De Staten van Utrecht voelden hier wel wat voor. De andere Staten schonken aan dit (volgens van Iperen „heilzaam en loffelyk") stuk'minder aandacht. Zoodat hiervan voorloopig niets kwam. Echter, van nu af aan plaatste men een gezangenbundel op de verlanglijst onder de , , wenschbare dingen". Toen ds Ahasverus van den Berg, namens zijn mede-commissie-leden de vergadering der Staten-Generaal toesprak, na de samenstelling der nieuwe psalmberijming, 19 Juli 1773, kwam in deze redevoering ook de volgende passage voor:

„Mogen we ons nu toch verstouten, HOOG MOG. HEEREN! om, met die diepe eerbiedenis, met welke het onze plicht is tot deze hoogstaanzienlyke vergadering te spreken, voor uwe HOOG MOG. open te leggen, de vurige wenschen van onze saamverenigde harten, die teffens de wenschen zyn van zeer vele weldenkende menschen van allerlei staat en rang, — dat eens spoedig de blyde dag voor de Nederlandsche Kerk moge aanbreken, dat zy, gelyk nu eerlang door een beschaafd en verbeterd Psalmgezang, alzoo ook, naar het voorbeeld van mogelyk alle hare geloofsgenoten in andere landen, door het gebruik van Euangelische lofliederen haren God en Heiland moge verheerlyken, en dat zy, niet altoos in de meer ingewikkelde taal van den vroegeren tyd, maar duidelyk en onbewimpeld, overeenkomstig met den styl van het Euangely der vervulling, van haar geloof in Jezus Christus, haren menschgeworden Zaligmaker, en van hare hope op hem zingen moge! Ach, of haar dit voorrecht, ook by deze gelegenheid, had mogen te beurte vallen! ^-HOOG MOG. HEEREN! — Vaders van het Vaderland! — Voedsterheeren van Godskerk, — Herstellers van het Godverheerlykend Psalmgezang! mogt ook deze verbetering in den openbaren Godsdienst voor uwe tyden zyn bewaard geworden! En mogt het God gehadelyk believen, zyner Kerke in dit land, door uwe bestiering dezen haren billyken en vurigen wensch te schenken!"

Dat ds V. d. Berg dit kon zeggen in naam van de andere commissie-leden, ja, dat hij zich zelfs met eenige overdrijving op kon werpen tot vertolker van den wensch der gansche kerk, is teekenend. Al meer won de gedachte veld, dat het tijd werd om naast den psalmbundel een gezangenbundel samen te stellen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Rondom de Staten-berijming van 1773

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's