GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangxuuide mij, en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangxuuide mij, en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Een valsch getuige, die leugenen blaast" Wat een monster van een mensch is dat; die nauwelijks den naam van mensch verdient; kind des duivels mocht hij liever heeten. Want liegen is een eigen werk van den duivel, den vader der leugen: die vfit zwart noemt en zwart wit; die zonde deugd noemt en deugd zonde; die zich een vriend noemt en hij is een vijand; die liefde veinst en met zijn hart haat; die zich voordoet als een engel des lichts en is de vorst der duisternis; die de waarheid voor leugen verklaart en de leugen voor waarheid; die den mensch voor oogen spiegelt, dat hij als God zal zijn en hem maakt tot een kind der helle; die met waardelooze papieren zijn mooie beloften inlost; die brooden belooft miaar steenen geeft.

Zoo de vader, zoo het kind! Zoo de duivel, zoo de leugenaar!

En onder dat duivelengebroed neemt de valsche getuige wel een eerste plaats in.

Dat hij liegt, is al erg genoeg; maar dat hij durft te liegen in de bijzondere tegenwoordigheid van den God der waarheid, die zelf gericht houdt en in Wiens Naam gevonnist wordt, is dubbel erg; en dat hij de leugen verzint en uitspreekt en volhoudt met de, opzettelijke bedoeling, om den onschuldige in het verderf te storten, dat is puur satanisch.

Zoo diep waren ze gezonken, die Naboth voor godslasteraar en rebel verklaarden; die Christus voor den Grooten Raad aanklaagden, opdat Hij, de vlekkelooze, ter dood zou worden veroordeeld — : werktuigen, dienstknechten van den duivel.

Maar stel U nu voor, niet dat ze een enkelen keer in deze afschuwelijke zonde vervallen, maar dat het zoover met ze is gekomen, dat met recht van hen gezegd kan worden, dat ze leugenen blazen.

Zooals vrij onophoudehjk den adem blazen uit onzen neus; zonder dat wij er zelf weet van hebben, als iets dat heelemaal vanzelf gaat en bij onze natuur behoort, zóó diep kan een mensch wegzinken, dat het geven van valsch getuigenis hem. tot een tweede natuur wordt. Zóó erg i s het met den duivel: als hij liegt, dan spreekt hij uit zijn eigen.

Iemand, die leugenen blaast, weet niet eens meer dat hij hegt; als hij zijn mond opendoet, komt er een leugen te voorschijn; hij blaast leugenen!

Je kunt nooit op ze aan. Zoovaak je ze gelooft, kom. je bedrogen uit. En omdat ze de leugen spreken, alsof het waarheid ware, loop je er telkens weer mee in. Het kan zelfs zoover komen, dat ze tenslotte zelf gelooven, dat hun leugen waarheid is.

En nu gaat het hier over „mij en mijn huis"; over „ons en onze kinderen!"

Wij zouden er alles voor willen geven, dat onze eigen kinderen dan toch voor die gruwelijke zonde bewaard bleven en geen valsche getuigen werden, die leugenen blazen, maar zouden zijn oprecht geUjk de duiven; eerlijk als goud; op hun woord te gelooven; wars van valsche streken.

En de schrik slaat ons om het hart, als we tot de ontdekking komen, dat ons kind ons heeft bedrogen; en dan bovendien — ook nog zijn bedrog volhoudt; als het zijn zusje beschuldigt, van wat het zelf misdaan heeft, terwijl wij wéten, dat zijn zusje onschuldig is. Zeker, het kan voorkomen, dat een kind ©en sterke fantasie heeft en zijn fantasieën opdischt als een waar verhaal — dan is er nog geen reden tot bezorgdheid. Maar het is ook mogelijk, dat we het inderdaad betrappen op een echte leugen, om zich zelf vrij te pleiten, om een ander door zijn leugen in een verkeerd daglicht te stellen; om ons om den tuin te leiden.

Dan is het inderdaad een heel ernstige zaak, die ook ernstig dient behandeld te worden; waarvoor het gestraft moet worden; toch is dat niet voldoende. We zullen met ons kind gaan spreken, voor Gods aangezicht ; het zeggen, hoe erg het is, als het, straks groot geworden, door niemand meer vertrouwd kan worden; bovenal, hoe erg het is, omdat God, Die nooit liegt en niet eens liegen kan; Die de Waarheid zelve is, en daarom altijd waarheid spreekt; omdat God een leugenspreker haat en dat de leugenspreker Hem een gruwel is; dat het met zijn leugenspreken zich bevindt in het gezelschap van den duivel, die er blij over is, zoovaak het weer liegt.

Hoe erg het was, toen Rebekka en haar zoon Jacob den blinden Izaak belogen en bedrogen, en wat een ellende hij daarvan beleefde; hoe later, op zijn beurt, Laban Jacob weer bedroog en Jacobs eigen zonen hun vader om den tuin leidden, nadat zij Jozef hadden verkocht; hoe erg het was, dat Gehazi, de knecht van Elisa, Naaman voorloog, om maar rijk te worden, en zijn leven lang melaatsch werd; en dat Ananias en Safira de apostelen bedrogen en dood neervielen. Laten we het onzen kinderen op het hart binden, dat liegen ook daarom zoo slecht en gevaarlijk is, ook zelfs een heel klein leugentje, omdat uit de eene leugen steeds weer nieuwe leugens voortkomen, totdat het een net van leugens wordt, waarin we zoo vast verstrikt raken, dat we er niet meer kunnen uitkomen. Hoe moeten wij ook, als ouders, op onze hoede wezen, om zelf niet te liegen. En hoe gemakkelijk vallen we, zelfs in de tegenwoordigheid van onze kinderen, in dit kwaad; misschien doen we het wel, zonder dat we het zelf weten, zonder dat we het als schuld gevoelen. Maar onze kinderen merken het; hooren er vreemd van op; het valt hun tegen van vader en moeder; maar het duurt niet lang of ze volgen hun voorbeeld: 't is zoo gerief ehjk, je van een leugentje te bedienen en je daarmee uit een hachelijke positie te redden. En wat het ergste is: het ouderUjk vermaan tegen leugen en bedrog, verliest, al zijn kracht.

„Liegt niet tegen elkander" — vermkant de Apostel met allen ernst. En toch: de man liegt tegen de vrouw, de vrouw tegen den man; de ouders tegen de kinderen, en de kinderen tegen de ouders; de kinderen tegen elkaar; vrienden tegen vrienden; de zakenman tegen de klanten en omgekeerd. De samenleving is verleugend; niemand vertrouvvt zijn naasten ten volle; de duivel lacht — maar de Heere heeft er een gruwel van.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangxuuide mij, en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's