GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jezus Christus en de herschepping der wereld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus Christus en de herschepping der wereld

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

Wanneer men nu een scherpen kijk heeft ontvangen op Gods voortdurende bemoeiing met en arbeid aan de gevallen menschenwereld is men toch nog niet tot een volledig beeld daarvan gekomen. Daartoe is namelijk ook noodig, dat men in dien rusteloos voortgaanden arbeid Gods ook de activiteit van den zondigen mensoh ontdekt. Menschen zijn in Gods allen en alles omvattenden voorzienigheidsarbeid geen doode stof, en ook geen dieren. Neen, ze zijn menschen. Dat wil zeggen: denkende, willende, werkende, verantwoordelijke schepselen. En ze kiezen ook, bewust of onbewust, ten opzichte van God positie. Ze ageeren tegen Hem of werken met Hem mee. Zonder dat Gods volstrekte souvereiniteit over alles ook maar op één plaats en voor één moment wordt opgeheven én zonder dat zich in Gods alwerkzaamheid met en in de gansche wereld ook maar één vacuum vertoont, zijn de menschen verantwoordelijke, willende, besluitende en handelende creaturen. Ongetwijfeld leidt God alle daden van alle menschen, individueel en als gemeenschap naar zijn wil. Ook de meest goddelooze en gruwelijke. En Hij bereikt ook daardoor ten slotte en ten volle de door Hem zelf gestelde doeleinden. De menschen worden met heei nun hebben en houden, met al hun streven, werken en worstelen volkomen in Gods wereldwerk ingeschakeld en restloos dienstbaar gemaakt aan de verwerkelijking van Gods wereldplan. Maar dat neemt niet weg en heft niet op, dat de menschen in deze wereld hun volle activiteit ontplooien, eigen doeleinden najagen en een eigen werk doen.

Van dit werken der god-looze wereld zegt de Schrift, ons zeer sombere dingen. Paulus geeft daarvan in de eerste hoofdstukken van zijn brief een beschrijving, die ons, als we er iets van verstaan, telkens weer met ontzetting vervult. Ze culmineert in de dreunende reeks psalmcitaten: Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand, die ernstig God zoekt; allen zijn afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één. Een open graf is hun keel, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen; hun mond is van vloek en bitterheid vol; snel zijn hun voeten om bloed te vergieten, vernieling en ellende is op hun wegen, en den weg des vredes kennen zij niet. De vreeze Gods staat hun niet voor oogen^^). Zonder twijfel spreekt de Schrift er ook van, dat men-, schen, die God niet waarachtig dienden, wier hart dus niet ongedeeld voor Hem was, „goede dingen" doen. Koning Joas, we lezen het nadrukkelijk, deed wat recht was in de oogen des HEEREN al zijn dagen in dewelke de priester Jojada hem onderwees i"). En zijn zoon Amazia deed eveneens wat recht was in de oogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David 2"). Maar deze goede daden zijn ten slotte toch niet gehoorzaamheid aan 's HEEREN wet. Ze missen den wortel des geloof s. Ze zijn geen goede werken waar­ van de Catechismus spreekt. Zulke namelyk, die ontspringen uit een waar geloof, verricht worden in radicale gebondenheid aan Gods wet en de eer des HEE­ REN bewust beoogen. Het is zelfs zoo, dat wat God aan waarheid nog aan de godlooze wereld liet, door haar in ongerechtigheid wordt ten onder gehouden. De belijdenis spreekt er met allen nadruk van, dat het natnuriicht waarover we reeds spraken en dat God de gevallen menschheid heeft laten houden, niet alleen nooit een brug vormt tot de zaligmakende kennis van God, maar zelfs schandelijk door hen wordt veracht. In natuurlijke en burgerlijke zaken gebruiken zij dat licht nimmer goed. - Ja, waar het ook oplicht en hoe het ook moge zijn, het wordt door de afvallige menschheid geheel en al bezoedeld en in ongerechtigheid ten onder gehouden 21).

Het spreekt nu vanzelf, dat God, de Heilige op deze in den tijd plaats vindende activiteit van den gevallen zondigen mensch reageert! De Schrift is daar vol van. Wie den Zoon ongehoorzaam is, schrijft Johannes, zal het leven niet zien, maar Gods toom, die niet maar een aandoening in God, maar ook een openbaring van zijn straf en wraak is, bUjft tegen hein branden, dag in dag uit"^). God is nu eenmaal een God die ten allen dage toomt ^^). Van Paulus hooren wij hetzelfde. En juist in hetzelfde brieffragment, waarin hij over Gods goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid ten opzichte van de goddeloozen spreekt. Gods toom wordt daar door Paulus speciaal en nadrukkelijk in verband gebracht met het permanente verachten en misbruiken van wat God krachtens die goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid toch nóg aan de gevallen menschen schenkt! Want Gods toorn, zoo roept Paulus uit, wordt dag in dag uit van den hemel geopenbaard over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van die menschen, welke de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden. God gaf hun, ondanks alles, toch nog die „waarheid".

Maar de menschen grijpen, gebruiken die niet! Integendeel, zij bezoedelen en misbruiken die op allerlei wijze. En daarom gaat de onheilvolle stroom van Grods toomenergie dag in dag uit naar hen uit. God omvangt ze met zijn toom en de ontzettende effecten daarvan doen de zondige menschheid voortstromp«^"en van ellende tot ellende, van crisis tot crisis. Totdat eenmaal de groote catastrofe komt en het goddelooze menschenleven ondergaat in den eeuwigen nacht der rampzaligheid 24).

Om evenwel het beeld dat de Schrift ons van de gesteldheid der goddelooze menschheid geeft in volle concreetheid te zien, moeten we zeker op nog één moment uit Gods openbaring omtrent hen letten. Het heeft onzen hemelschen Vader namehjk behaagd ons iets mee te deelen omtrent de laatste doeleinden, welke Hij met het schenken van allerlei gaven aan de goddeloozen en met zijn gansche werken in en aan hen nastreeft. Neen, als we nu over die Goddelijbe doeleinden spreken, speculeeren we niet over Gods verborgen raad. We doen dan niets anders dan met vrees en beving luisteren naar wat God ons uit dien raad meedeelt. En we zouden hoogmoedig en ongehoorzaam zijn als we deze mededeeling Gods niet ten volle in rekening brachten in denken, spreken en handelen. Ik denk nu vooral aan wat we in den geweldigen psalm 92 lezen. Wanneer de goddeloozen groeien als het kruid, al de werkers der ongerechtigheid bloeien, dan is het, opdat zij tot in eeuwigheid verdelgd worden. Als het slaglieht van een vuurtoren slaat dit woord over het leven en groeien en machtig worden der goddeloozen heen. Ze schitteren door groote gaven en krachten, ze worden groot en machtig. Maar die voorspoed is ten slotte slechts schijn en hun bloei is daai'om zoo fascineerend, opdat de tegenstelling met de volkomen vernietiging vrelke Inm. wacht te geweldiger zou zijn! Van een ander gezichtspunt uit predikt Paulus het zelfde als hij uitroept: want hetgeen van God niet gezien kan worden, namehjk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken, als ze met het verstand gekend worden, verstaan, zoodat en opdat ze niet te verontschuldigen zouden zijn. Omdat God die openbaring gaf zijn de goddeloozen niet te verontschuldigen in den dag van het oordeel. Dat de goddeloozen zich ten slotte niet verontschuldigen kunnen is dus het gevolg van die goddeUjke openbaring. Maar dat gevolg heeft God tegelijk ook zeer nadrukkelijk gewild. Hij gaf die openbaring ook met de opzetteUjke bedoeling dat ze in zijn gericht geen enkele verontschuldiging zouden hebben en de donder van het oordeel hen zoo in volle zwaarte zou kunnen treffen!

Zoo teekent de Schrift de positie en situatie der goddeloozen in deze wereld. Het is alles zeer somber. Radicaal bedorven zijn ze. En wat er aan „waarheid" in hun leven is te ontdekken is niet anders dan in ongerechtigheid ten onder gehouden waarheid. .Het uitgangspunt, de geest, de strekking, de bedoeling van hun leven, werken en worstelen is ten slotte verdorven, goddeloos, vijandschap tegen God. De religie en de zedelijkheid die bij hen gevonden wordt — religie en zedelijkheid buiten en zonder het geloof in Jezus Christus — is ten principale geboren uit den geest van den leugen. Nooit en nergens zijn die een Vorstufe, een uitgangspunt en aanknoopingspunt voor het leven door het geloof aan de genade Gods in Jezus Christus. Door de zonde is een radicale breuk ontstaan tusschen God en de wereld. ^^) Ware vernieuwing en verlossing van deze wereld kan daarom uit en door deze wereld nimmer tot stand worden gebracht. Zal er ooit van redding sprake kunnen zijn dan zal ze alleen door een wonder dat aan den mensch, maar tegelijk ook zonder den mensch van boven af aan hem voltrokken moet worden. Hij is zóó ver-

dorven, zoo volkomen onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad, dat verlossing uit deze fatale en naar den mensch gesproken, wanhopige situatie alleen maar mogelijk is indien hij door den Heiligen Geest wederom geboren, of, anders gezegd — herschapen wordt.

Ik ben mij bewust, dat ik in het kader van deze toespraak zeer breedvoerig over de gesteldheid van den gevallen, zondigen mensch heb gesproken. Maajik deed dat opzettelijk: Vooreerst omdat in de huidige christenheid de ontzettende, verpletterende realiteit van zonde en verdorvenheid zoo angstig slecht wordt gekend. En dan, omdat men nooit een ware geestelijke kennis van de grootheid en heerlijkheid van Christus als den Herschepper der wereld kan verwerven, indien men niet met het hart door het geloof den gruwel der zonde en de verbijsterende diepte van onzen val heeft gezien en ervaren.

In deze gevallen en gevloekte wereld is nu Gods eigen Zoon vleesch geworden. In de volheid des tijds kwam Hij als de Middelaar Gods en der menschen, als de mensch Jezus Christus in dezen tijd en in onze menschheid. En Hij kwam daar om Herschepper der wereld te zijn.

Wanneer we nu Jezus Christus, den Herschepper der wereld, willen leeren kennen, wanneer wij de waarheid omtrent Hem willen vernemen, ligt ons weer maar één enkele weg open! Die van het geloovigc luisteren naar het in deze wereld inkomende, in menschenwoord tot ons gesproken Woord Gods. Wij willen daar nu naar gaan luisteren. In het bizonder naar wat dat Woord ons zegt van Christus' komen in het vleesch, zijn werken in Palestina en zijn regeeren van alle dingen van uit den hemel. Zeker, daarachter en daarboven liggen ontzagUjke diepten. Daar ligt boven, om maar iets te noemen, het besluit Gods, waarin óók het gansche werk van den Christus is opgenomen. Daar ligt achter het ontzaglijke en veelzijdige van den komenden Christus in de Oude Bedeeling. Maar we zullen dat niet rechtstreeks bespreken. We moeten ons beperken. En het is voor ons doel ook niet absoluut noodzakelijk. We willen slechts momenten uil het Woord Gods omtrent den Christus noemen. Maar dan zulke, die ons iets van de grootheid en heerlijkheid van Jezus Christus als Herschepper der wereld laten zien.

In de volheid des tijds, op een dag, dien men op den kalender zou kunnen aanwijzen en op een plekje, dat men nog zou kunnen bezoeken werd Jezus Christus geboren. In sobere woorden vertelt de Heilige Geest ons het verhaal daarvan. De maagd Maria, een afstammelinge van David, dus een prinses van den bloede, was door God uitverkoren om de moeder van den Christus te zijn. Maar een menschelijken vader zou Jezus niet bezitten. Bij het ontstaan van dezen nieuwen mensch werd immers de activiteit van den man volkomen uitgeschakeld. Alle menschen sinds Adam en Eva ontvangen hun aanzijn van God, tenvijl Hij daarbij gebruik maakt van de coöperatie-inliefde van een man en een vrouw. Bij Jezus Christus was dat niet het geval. God sluit bij het allereerste in beweging zetten van het menschelijk leven van den Middelaar den man radicaal, uit. Maar d a a .'•door ook de vrouw!

Indien bij een coöperatie één der partijen tot passiviteit wordt gedoemd, is dan ook niet de andere partij met het oog op een arbeid, welke alleen gezamenlijk geschieden kan, tot niets-doen veroordeeld? Jezus Christus is niet uit den wil des vleesches, noch uit den wil van den man geboren. Neen God heeft beslag gelegd op Maria. Geloovig heeft zij zich op Diens woord aan den HEERE overgegeven, opdat Hij haar op zijn wijze gebruiken zou in zijn groote verlossingswerk. En de Heilige Geest heeft toen in d^n schoot van Maria en uit haar vleesch en bloed het nieuwe leven verwekt. En toen haar dagen vervuld waren baarde Maria haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken en legde Hem neder in de kribbe. Neen, ik wijs daar even met nadruk op, niet de geboorte van Jezus was het groote wonder. Dat was zijn ontvangenis, zijn eerste komen in het vleesch!

Deze vleeschwording des Woords is het wonder aller wonderen. Want die waarachtige mensch, welke uit Maria in Bethlehem werd geboren, is tegelijk en ten volle de eeuv/ige Zone Gods. Als men vraagt: wie is Jezus, dan moet men antwoorden: Hij is de Christus, de eeuwige, eigen Zoon van God. Dat Jezus, die waarachtige mensch van vleesch en bloed, die mensch, welke ons in alles gelijk werd, uitgenomen de zonde, de Zone Gods is, is nu het brandpunt van het geloof en dus ook van de belijdenis van de Kerk aller eeuwen geweest. Wie dat loochent, reeds Johannes riep het over zijn wereld uit, is de Antichrist. ^°) O neen, de Kerk heeft dit geheimenis der Godzaligheid nooit willen doorgronden. Ze heeft het alleen maar geloofd en beleden. Ze heeft gestameld van den Zoon Gods, die waarachtig God was en is en blijft en die de echte volledige mensehelijke natuur aannam uit de maagd Maria. En ze heeft scherp en krachtig tegen allerlei ketterij uitgeroepen dat de godheid en de menschheid in Jezus Christus onveranderd en onvermengd, ongescheiden en ongedeeld waren verbonden. Maar verder dan deze vier negaties, waarmee ze alles wat de verborgenheid der Godzaligheid bezoedelen kon verre van zich wierp, ging ze niet. Ze heeft alleen maar deze verborgenheid geloofd er uit geleefd en er over gejubeld.

In deze vleeschwording des Woords nu is iets ontzaglijks geschied is en met de wereld. Er is daardoor iets geheel nieuws in den kosmos gekomen. En dan zóó, dat de consequenties daarvan ten volle onoverzienbaar waren. Want in de komst van den Zone Gods in het vleesch werd niet minder dan het gansche bestand van het heelal fundamenteel omgezet. Men overwege slechts. Ieder mensch is via zijn vader en zijn moeder aan Adam verbonden. Dat behoort bij de door God gewilde en geschapen structuur van het menschenleven. In die structuur is ieder mensch zaad van Adam en in hem begrepen. Zóó, dat hij in Adam zondigde en viel. Maar bij Christus is dat alles anders. Hij is de Zone Gods. En terwijl bij het eerste in beweging zetten van zijn menschelijk leven én de man én de vrouw werden uitgeschakeld, verwekte de Hei­ lige Geest uit Maria's bloed en vleesch zijn waarachtige menschheid. Terwijl alle menschen om zoo te zeggen uit de menschheid worden u i t-geboren, werd Christus in de menschheid in-geboren. Ten gevolge van dit alles was Jezus Christus als mensch niet in Adam begrepen, was Hij dus in hem niet zondigen schuldig en kon de Heilige Geest Hem als een rein en heilig mensch laten geboren worden. Zie, dar is nu het nieuwe, groote, de wereld in haar wortel omzettende en duizendvoudige consequenties in zich idragende van Christus' komst in het vleesch. Vooi^ het eerst sinds den val zag God en zagen ook engelen, duivelen en hoewel veelal onbewust, menschen een zondeloos mensch in Gods wijd heelal. Sinds Adams val had het over de wereld geklonken als een somber doodslied: allen zijn ze afgeweken, tezamen zijn ze onnut geworden, er is er niet één die goed doet, ook niet tot één toe. Maar nu is dat anders. Nil is er inderdaad één die goed doet, de Eéne, de 2joon des menschen, en Hij doet goed, omdat Hij goed i s. En we beseffen het nu reeds: in Jezus Christus, de heilige, zondelooze mensch is de wereld reeds in principe herschapen. Hij is in zijn volkomen reine existentie de aanvang en de profetie van een nieuwe we­ reld, die eenmaal zeker komen zal.


18) Rom. 3 : 10—18

19) 2 Kon. 12 : 2.

20) 2 Kon, 14 : 2.

(2i) Dordtsche leerregels, Hoofdst. HI/IV, art. 4.

22) Joh. 3 : 36.

23) Ps. 7 : 12.

24) Rom, 1 : 18.

25) „Religie en zedelijkheid, zooals die buiten het geloof in Jezus Christus gevonden worden, zijn niet een soort Vorstufe tot het leven door het geloof aan de genade Gods in Hem, maar in volkomen tegenstelling daarmee als de leugen tot de waarheid. Daarmee is niet ontkend, dat er elementen van waarheid zijn in de religie van heidenen, de géést echter, die daarin werkt, is de geest der leugen Ik wil het zoo zeggen, dat er door de zonde de meest volstrekte breuk tusschen God en de wereld gekomen is". S, G. de Graaf, Christus en de wereld, p. 32,

26) 1 Joh. 4 : 2—4.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Jezus Christus en de herschepping der wereld

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1950

De Reformatie | 8 Pagina's