GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gehaat, apart gezet, gesmaad, uitgeworpen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gehaat, apart gezet, gesmaad, uitgeworpen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KOSTEN BEREKEND.

Gelukzalig zijt ge, zoo spreekt de Heiland in Lucas 6 : 22, wanneer de menschen u haten, apart zetten en smaden, en uw naam als boos uitwerpen ter oorzake van den Zoon des menschen.

Christus voorziet en voorzegt hier, wat Zijn discipelen om Zijnentwil zullen te verduren hebben. En deze profetie uit den mond der waarheid moet daarom vervulling vinden, gelijk dan ook de geschiedenis alle eeuwen, alle tijden door bewijst.

We zagen dat, bijvoorbeeld, in 't leven van Calvijn — we zien 't eveneens in het leven van Hendrik de Cock. Maar ook hem had de Heere van te voren de kosten doen berekenen.

Toen Ds Molenaar van 's-Gravenhage op De Cock's vraag om advies inzake het doopen van kinderen uit andere gemeenten antwoordde: er is geen verbod, nog heden namiddag werd hier een kind uit een naburige gemeente gedoopt, maar de voorzichtigheid raadt en gebiedt, het niet te doen — toen antwoordde De Cock: „Er is een voorzichtigheid, die God mishaagt in Zijn dienaren, n.l. die vleeschelijke voorzichtigheid waarheen ons onze natuur en de duivel gedurig trekken Yn\ en die meer de menschen vreest die het lichaam kunnen dooden, dan God, die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel." En over de kerkelijke discipline schrijft hij aan Ds Molenaar: „Ik zie, dat bij de herstelling (daarvan) de duivel zal razen en tieren; wellicht niet minder als toen Calvijn en zijn ambtsbroeders verwaardigd en bekrachtigd werden om in Geneve naar Gods Woord die uit te oefenen, maar dat laat ons mijns inziens niet vrij om het na te laten en den duivel in een rustig en vreedzaam bezit te laten. De Heere toch zal Zijn kerk en gemeente staande houden tegen het woeden der gansclie wereld: Ned. Geloofsbel. art. 27; en Hij eischt het van Zijn dienaren om de wereld geweld aan te doen."

Als naschrift bij de „Verdediging van de ware gereformeerde leer" verklaart De Cock: „De woorden van H. Wits maak ik tot de mijne: wij zijn zoo zot niet, broeders, dat wij moedwillig de haat der wereld tegen onszelf zouden aanblazen, indien wij met volgen en stilzwijgen, onze eigen conscientie, de zielen die ons zoo duur zijn aanbevolen en de gunst van onzen Opperheer tegehjk met de gunst der menschen behouden kunnen, maar als die twee tegenover elkander staan, liever hebben wij dat al de hoop der wereldgezinden met al de zwarte heirkrachten der hel tegen ons woeden, dan dat ons gemoed ons verborgen nepen van trouweloosheid gave, en God daar het al aan hangt, en Wiens gunst ons beter dan het leven is, Zijn hart van ons zou aftrekken". En De Cock besluit: , „de vrede, die wij zoeken, is de vrede van Jeruzalem, die in zich behelst de oorlog tegen den duivel, de wereld en de zonde. Nooit gehenge God, dat wij met haar of haar vrienden vrede zouden maken. Dit is, broeders, ons ongeveinsd oogmerk, dit ons eenvoudig pogen, in groote onvolmaaktheid, maar in oprechtheid en voor den Heere; hiertoe arbeiden wij, hierom worden wij gesmadigd."

Toen hij begon met het optrekken van den toren (ter bescherming tegen de vijanden) had De Cock van tevoren de kosten berekend (Lucas 14 : 28—30).

VIJANDSCHAP.

Zoodra De Cock begon op te komen voor de gereformeerde leer, zette ook de vijandschap in: vuur, aangeblazen uit de hel — waar immers maar iets in beweging komt dat van Christus is, daar tracht alle satanische macht den voortgang te stuiten.

De Cock vraagt met zijn kerkeraad inplaats van herstel van 't Ulrumsche kerkgebouw, vergrooting daarvan, wat met 't oog op den grooten toeloop noodzakelijk was; de minister van eeredienst adviseert den koning, dit verzoek niet in te willigen: er zijn straks voor 634 leden 250 zitplaatsen, ze kunnen dus „ruime plaats" vinden; de bedoeling van requestranten is echter de kerk tot een verzamelplaats te maken van hoorders uit andere gemeenten „doordien de predikant De Cock er zijn werk van maakt, om door zonderling en dweepachtig preeken de eenvoudige menschen uit andere dorpsgemeenten tot zich te lokken en van hun gewone leeraars af te trekken, hetwelk zijn ijdelheid bijzonder schijnt te vleien".

Heeft De Cock de door hem opnieuw uitgegeven Besluiten der Dordtsche Synode den koning toegezonden, dan schrijft dezelfde minister in zijn „consideratie en advies" aan den koning, dat het oogmerk van den schrijver evident is, n.l. „om door dit klein boekje mede te werken tot vernieuwing der heillooze kerktwisten van de 17e eeuw, bijzonder om door deszelfs verspreiding onder de minst kundigen de zucht tot schoolsche harrewarrerijen te verlevendigen". Erger is, dat De Cock op hateUjke wijze zijn ambtsbroeders, „die met zijn steile begrippen niet instemmen, als valsche herders en leeraars zoekt ten toon te stellen. Overal straalt het doel door, wantrouwen te zaaien en de zucht tot verkettering op te wekken."

De steller van dit laatste advies is waarschijnlijk de bekende Janssen geweest, de ontwerper van het anti-Christelijke Reglement van 1816, die in 1812 adviseerde, de remonstranten nog niet met de gereformeerden te vereenigen: naarmate immers de gereformeerden meer verlicht werden, zouden beiden elkander gemakkelijker vinden en de tijd zou komen, zoo profeteerde Janssen, dat de dogmatische verschillen m de protestantsche kerkgenootschappen geheel op den achtergrond zouden komen, zoodat allen: gere-' formeerden, remonstranten, lutherschen, dooperschen, zich zouden vereenigen.

't Is te begrijpen, dat deze man, tientallen jaren achtereen de ziel van 't geen op 't ministerie werd klaargemaakt en de hooggeschatte, zeer invloedrijke raadgever van de op elkaar volgende ministers, vóór alles , , de rust" begeerde. Hoe ongestoorder de rust verliep, des te meer kans, dat in korten tijd de dogmatische „vitterijen en kleingeestigheden, welke van geen belang zijn" tot het verleden zouden behooren. En daar komt me nu een onruststoker als De Cock den liefelijken vrede verstoren en durft eischen, dat in de gereformeerde kerk de gereformeerde leer gehandhaafd wordt!

Te rechter tijd komt nu de regeeriug de kerk te hulp om den strop te draaien, die aan De Cock's ambteUjk leven in de Herv. Kerk een einde moest maken.

Het verloop is als volgt. '

6 Nov. 1833 aanklacht bij 't classicaal bestuur, dat De Cock kinderen gedoopt had uit een andere gemeente. 8 Nov. buitengewone vergadering: de Voorzitter weet met de aanklacht geen raad: hij weet niet

•of dit doopen toegelaten is of verboden. Een commissie benoemd ter informatie te Ulrum. 27 JJov. herhaling der klacht. Maar in 1820 had de synode op der-.gelijke klacht uitdrukkelijk geantwoord, dat zij „gedifficulteerd had (er zwarigheid in vond) omtrent dit punt nadere bepaüngen te maken", welke uitspraak in 1824 en 1825 herhaald wordt. 3 Dec: klacht, dat De Cock leerlingen aanneemt en onderwijst uit andere gemeenten. Maar ook hierover bestaat in de reglementen geen verbodsbepaling. Wat moest nu het (in groote meerderheid liberale) classicale bestuur van Middelstum doen? De Cock laten loopen? Maar dat ging toch niet aan?

De uitkomst daagt.

30 Nov. 1833 schrijft Janssen „vertrouwelijk" aan Damsté, praeses van de classis, dat hij gehoord heeft van De Cock's „Verdediging der ware gereformeerde leer", waarin deze de predikanten Reddingius en Brouwer openlijk verklaart voor wolven, dieven enz. Mag dit straffeloos? Janssen heeft er met den minister over gesproken; deze meende, dat dit wel niet het geval zou zijn: 't is wel in volle mate „beroerte verwekken in kerkelijke regimenten". Nu, daarmee was Janssen 't eens. En hij vervolgt: „gedachten en systema's zijn tolvrij; het staat De Cock vrij, zijn mystieke paleologie (verouderde ideeën) uit te kramen, maar het lasteren en schelden van achtingswaardige ambtgenooten in het openbaar, het razen om oproer te stichten, behoort niet tot de mystiekerij, maar wel tot zedelijk wangedra g".

Ziezoo, nu wist Damsté dat hij rustig voort kon gaan: de regeering was op zijn hand. Maar hoe? Op welke wijze De Cock „onschadelijk" te maken? Daarover vraagt hij aan Janssen 3 Dec. nederig „eenig onderricht". Deze durft het niet aan, zelfstandig advies uit te brengen: hij vraagt zijn „amioissime". Donker Curtius, sinds 1825 president van de algemeene synode, om raad. Na bekomen antwoord schrijft Janssen aan Damsté: men moet De Cock ontbieden, vragen of hij de schrijver is van 't bewuste boekje, zoo hij toestemt, moet men hem de verdiende bestraffing voorhouden en de belofte afvergen, „zich voortaan van zoodanige stappen te onthouden"; weigert hij, dan kan zelfs afzetting volgen, in welk geval de zaak behoort overgebracht te worden naar 't provinciaal kerkbestuur.

Wat nu volgt, is bekend:19 Dec. schorsing voor onbepaalden tijd met behoud van tractement; De Cock beroept zich op 't prov. kerkbestuur; vonnis: eschorst voor twee jaar met verlies van tractement en betaling der proceskosten; 29 Mei 1834 De Cock afgezet om 't schrijven van een voorrede in Klok's boekje over de gezangen; 22 Juni: e Cock in hooger beroep bij de synode; 16 Juli: e synode heft de afzetting op, geeft een half jaar om berouw en leedwezen te doen blijken, en om bij het prov. kerkbestuur plechtig te beloven zich stiptelijk te zullen gedragen naar al de bestaande kerkelijke reglementen en verordeningen; 2 Oct. 1834: e Cock voor 't prov. kerkbestuur. Eisch: eeken. HerhaaldeUjk zegt De Cock leedwezen te willen betuigen over alles, waarvan men hem op grond van Gods Woord zou aantoonen, dat hij schuldig stond. Even zoo vaak antwoordt de praeses: een pour-parler (geen onderhandeling). Teekenen. Ten slotte zegt De Cook: k zal de reglementen gehoorzamen, voor zoover ze niet rechtstreeks inloopen tegen Gods Woord. Ook dit wordt niet toegestaan. 13 October maakt De Cock met zijn kerkeraad en het meerendeel der gemeente zich vrij van het opgelegde menschenjuk.

POST TENEBRAS LUX.

Aldus hebben de neologen in kerk en staat, de ijveraars voor het nieuwe licht, den „paleoloog" De Cock, die vasthield aan de oude leer der waarheid en daarom gesmaad werd, wijl hij immers de klok meer dan twee eeuwen achteruit wilde zetten, aan kant gezet, uitgesloten, uitgeworpen. Wat was hij? Wel, schrijft Janssen aan Damsté, een brandstichter, en als iemand moed genoeg heeft brand in de kerk te stichten, moet men moed genoeg hebben, hem als brandstichter te behandelen — dezelfde beeldspraak, die men zich in 1944 veroorloofde tegenover de bezwaarden, die weigerden het vierde formulier van eenigheid te aanvaarden en zich te laten afdringen van het fundament der kerk.

Wat zag men niet?

Dat het Christus was, die vuur op de aarde, in de kerk, wierp.

Droeve dagen ? Ja, voor het. Herv. Kerkgenootschap, BUjde dagen voor den opbouw van Christus' kerk, voor de komst van Zijn Rijk.

't Is waar, er breken zware jaren aan voor De Cock en zijn gezin. En voor allen, die in de afscheidingsjaren verwaardigd worden, zijn weg te gaan.

Breede omschrijving is overbodig — de feiten zijn bekend: voor De Cock verhindering in de uitoefening zijner bediening; inkwartiering van militairen „die veel wreedheid betoonden"; voor rechtbank aan rechtbank gedaagd; wegens zijn laatste prediking (vanaf een bank) in Ulrum's kerkgebouw veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf, 150 gulden boete en de proceskosten; tijdens deze gevangenisstraf moet zijn vrouw met de kinderen binnen 10 a 12 dagen de pastorie verlaten; eindelijk wordt haar alle verblijf te Ulrum ontzegd. In de afgescheiden kerken heeft De Cock opnieuw te strijden en lijdt hij zeer onder de verdeeldheden; in de noordelijke provinciën trekt hij van de eene plaats naar de andere, overal opwekkend tot getrouwheid, hij spreekt soms twintig maal per week; hij leidt 30 studeerenden op tot den dienst des Woords, waarvan er aan 't eind zijns levens 27 in den dienst bevestigd zijn.

In acht jaar tijd is zijn lichaam gesloopt, zijn z'n krachten opgeteerd. Maar deze diepe weg was voor hem de weg des lichts. In de gevangenis komt hij tot zekerheid des' geloofs; in zijn laatste ziekte zegt hij tot zijn vrouw: ik ben wel arm, maar ik ben rijk in mijn Borg Christus. En tot zijn ambtsbroeders: „beoogt toch niets anders dan de eere Gods, en de vreeze des Heeren zij in uw harten; wijkt geen stroobreed uit den weg, noch ter rechter, noch ter linkerzijde." Nog op den dag der begrafenis, schrijft iemand, lag de vergenoegdheid op zijn beminlijk gelaat.

En nu, honderd jaar later?

De Heere heeft De Cock's gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en zijn recht als den middag (Ps. 37:6).

Het devies van het oude Geneve was: „Post tenebras lux" — na duisternis licht!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Gehaat, apart gezet, gesmaad, uitgeworpen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's