GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET FRONT BLIJVEN ZIEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET FRONT BLIJVEN ZIEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verleden week door ons bedoelde en vrij weergegeven stuk willen we nog verder laten spreken. De schrijver hoopt, dat we ons niet in een hoekje laten dringen, en niet op „dood spoor" laten zetten. Hij zou niet graag zien, dat we „ons tevreden stellen . met eenig geschermutsel in een door Kerkverstrooiders toebedachten sector". Onze Soembaneesche : broeders zien den strijd, en weten, waar het front ; ligt. Laten we — aldus vermaant hij — letten, niet ; op wat hier en daar door verdraaide en aangepaste 1 Evangelieprediking nog tot stand komt — dat zijn i hooge uitzonderingen —, maar laten we onze taak : zien, juist nu God de Heere ons weer uit het diensthuls ; heeft uitgeleid en we weer de breedte en diepte van ! Zijn genade-Woord opmerken.

De vraag: „waardoor moeten we ons laten leiden i bij het zoeken naar een nieuw arbeids„veld"", zou [ hij zóó willen formuleeren: „bij het inrichten van 1 nieuwe zendingsp o s t e n".

Er is z.i. met den term , , geopende deur" veel gesold. Een „caoutchouc-formule" werd het, en dus i gemakkelijk bruikbaar voor een ieder, die een zekere ; voorkeur wil kenbaar maken. We moeten daarmede ! erg voorzichtig zijn.

Er wordt wel eens gedacht: door die heidenen moet ; op dat stuk grond geroepen worden om het Evangelie. Dat is wel wat ideaUstisch en romantisch, maar weinig reëel. Wat meer voorkomt is een roep om L medische hulp en/of onderwijs, waarbij men dan den 1 zendeling „op den koop toeneemt". Gevaarlijk noemt ; schrijver het, op een dergelijken roep in te gaan, daar het danigen steun verleent aan de comprehensive-approaeh-gedachte, en feitelijk daarvan uitgaat. Huwelijk of sociale hulpverleening gebruiken we toch L ook niet om iemand tot de kerk des Heeren te brengen?

Die „geopende deur" ziet schr. echter overal, waar de gelegenheid zich biedt. En die gelegenheden i zijn nog zeer vele, want ook daar waar de deur op ) een kier staat en er dus nog eenige actie moet plaatsvinden om binnen te treden — b.v. in het geval van 1 ds Goossens —, is de deur niet op slot, dus geopend.

Practisch komen we daarmede dus nog niet veel 1 verder, zegt hij, want onder deze talrijke gelegenheden 1 zal nog een keuze gedaan moeten worden.

Men moet daarom een tweede gegeven in rekening ï brengen, door zich nl. af te vragen : wie is mijn 1 „naaste"? Want Christus' werk is niet chaotisch, , onmethodisch. Heeft Hij niet drie jaar in Israël gepredikt? En ook Zijn ambtdragers in het zendingswerk gingen van stad tot stad. Dat was niet een 1 geographische noodzaak, maar een principiëele. Luister maar: Zoo te Jeruzalem als in geheel Judea en 1 Samaria en tot aan het uiterste der aarde". (Hand. 1:8)!

r Welke volkeren zijn thans door 3 God onze „naaste" geworden, welke heeft Hij op onzen weg geplaatst? Bij het beantwoorden van deze vraag spelen o.m. staatkundige, !, volkenkundige en historische factoren een rol. Op een 1 latje is het niet uit te meten.

In het verleden zijn de zendingsposten gevestigd i g'eweest op Java en Soemba, m.a.w. in heidensche landen, die onder het Nederlandsche gezag stonden. i Daarom was daar een „geopende deur" of beter gezegd, die heidenen waren ons het naast. God plaatste ze ons op onzen weg. Een ernstige fout was het, dat we later op Java zendingspaleizen bouwden, maar de „achterlijke" deelen van de Oost als Nieuw-Guinee e vergaten en b.v. ook in de West geen hand uitstaken. i Het begin was dus goed, ook de start op Soemba, i, maar de „comprehensive approach" belette ons de e bijeengebrachte gelden op de juiste wijze te besteden, i, n.l. door elders zendingsposten in te richten.

Nu de nieuwe situatie. Men moet er wellicht nog «ven aan wennen, maar schrijver wil in herinnering brengen, dat de volgorde van prioriteit voor het be; -palen van de plaats der nieuwe zendingsposten, 1 gelet op de mate, waarin het Nederlandsche gezag van kracht is, de volgende is :

a. Nieuw-Guinee;

b. de West;

c. Indonesië.

Men zal, zoo vermoedt schrijver, tegenwerpen: u weet toch, dat de Nederlandsche Regeering straks Nieuw-Guinee tóch aan de R.I. geeft? Met deze bewering wil schrijver kort en krachtig afrekenen: „Weet u dat? Bent U dan niet wijzer dan God, in Wiens handen ook nu nog het lot van Nieuw-Guinee ligt!" „Is het U niet opgevallen, hoe wonderlijk tot tweemaal toe God de Heere Nieuw-Guinee buiten de Soekarnistische revolutiegolf gelaten heeft? " „Bidt, zoo zegt schr., liever, dat het zoo moge blijven. Het gebed des rechtvaardigen vermag veel. We hebben niet te maken met menschelijke waarschijnUjkhedèn, maar met feiten thans. Die menschelijke waarschijnlijkheden zijn wel eens meer niet uitgekomen".

Maar moeten we dan niet eerst tezamen met de Soembaneesche broeders op Soembawa beginnen ? Deze tegenwerping gaat langs het prioriteitenlijstje van schrijver heen; want hij sprak niet over uitbreiding van bestaande zendingsposten, maar over nieuwe. Soembawa, Flores en Timor behooren direct tot den actieradius van onze Soemba-zendingspost. En als men zou vragen: wat eerder: een 2e missionnaire predikant naar Soemba, om de opleiding van Goeroe's, Goeroe's indjil en pendita's op verantwoorde wijze mogelijk te maken, óf een missionnaire predikant naar N.-Guinee, dan zegt hij: eerst één naar Soemba, natuurlijk! Én de zendelingen daar kunnen ons dan t.z.t. melden: we steken nu de zee over en willen b.v. op Soembawa beginnen. Dat hooren we dan wel.

Schrijver wil dus de aandacht vragen voor Nieuw-Guinee.

In 1862 is op Nieuw-Guinee het werk begonnen van een Utrechtsche Zendingsvereeniging. Dat werk is door deformatie aangetast. Het werk der reformatie — dat is ook zending — zou aldaar aan te vatten zijn. Het vestigen van een zendingspost aldaar is dringend noodzakelijk. Talrijke Papoea's hoorden nog nimmer van het Evangelie. Over , , onbewerkte terreinen" gesproken, daar liggen ze!

Buitenlanders maken er studiereizen om na te gaan, waar zendingsposten in te richten zijn. Moeten Amerikaansche Baptisten en Methodisten ons nu voorgaan? Het land, 12 a 13 maal zoo groot als Nederland, telt naar ruwe schatting 1% millioen inwoners, waarvan 60.000 tot het R. Katholicisme gebracht en 135.000 tot het Protestantisme. Hoe deze laatste cijfers te waardeeren zijn, valt af te leiden uit de lichtvaardige dooppractijken, die men uit Indonesië kent. Er zijn reeds teekenen van het boven aangeduide reactieverschijnsel. In HoUandia is een Christen-kampong (Toegoeneezen), die oorspronkelijk zich verre hield van de „Prot." Kerk, maar, doordat wij geen Goeroe b.v. van Soemba uit konden sturen, toch op haar aangewezen was. In Nieuw-Guinee vertoevende broeders zijn unaniem van oordeel, dat aldaar zoo spoedig mogelijk Geref. Zendingswerk dient aangevat te worden.

Hoewel de bijzondere ambten in HoUandia nog niet ingesteld konden worden, is er een Greref. huisgemeente. Meerdere — niet kerkleden — kwamen reeds naar de godsdienstoefeningen. Er werd in den aanvang preekgelezen in het Nederlandsch en het Maleisch, doch de tolk werd ontrouw.

Om geestelijke en materieele voordeelen stelt de Papoeabevolking zich gaarne onder het gezag van Harer Majesteit's Regeering. (Leest het officieel getuigenis van hun 4 vertegenwoordigers Ariks, Jouwe, Kaisiepo en Abdoellah Arfan in het geciteerde boekje: Het draaibank van Nieuw-Guinee); ze hebben er hun leven voor over, niet onder de Indonesiërs te komen, en hebben zich verre gehouden van de rood-witte revolutie. Moeten wij, die Romeinen 13 ook in de Oost willen handhaven, hen dan ten achter stellen bij de Indonesiërs, die ons den rug toekeerden? De huidige „zendings"arbeiders zijn via organisatorische banden (kerkverband) met het regiem van Soekamo verstrengeld, hetwelk in het bijzonder geldt van de „Protestanten". Als het Zendingsbelang in Indonesië erbij gebaat is, verkoopen ze Nieuw-Guinee politiek aan de R.I. Meent men, dat de Papoea's dat niet door hebben?

Door deze zaak aan de orde te stellen wil schrijver allerminst tot het doen van een ondoordachte stap ons uitnoodigen. De kerken zijn niet gebaat bij een haastige zendingsdaad zonder voldoende verkenning. In aanmerking nemend, dat zending strijd beteekent, weten we ons, aldus schrijver, tot op heden aldaar als een bruggehoofd, in staat tot het doen van verkenningen. Onze zendingstaak ziet hij daar, en met de uitvoering daarvan is reeds een bescheiden begin gemaakt. Over eenige maanden zou — liefst met anderer steun — dit bruggehoofd te verbreeden zijn door een onderwijskracht aan te trekken. Het zendingswerk is niet mechanisch maar organisch. Daar ook het zich voorbereiden op de toekomstige taak voor een a.s. missionnairen predikant nog geruimen tijd in beslag zal nemen, achten sommigen thans het moment aangebroken over deze zaak te spreken.

De Papoea's, van wie verreweg het meerendeel nog nimmer zelfs den naam Jezus hoorde, zijn door de staatkundige ontwikkeling, waar Gods hand in is, thans tot onze „naasten" geworden.

Laten we dan, zoo besluit het ons toegezonden stuk, afzien van „fooien", maar onze offers brengen ter vervulling onzer zendingstaak en God zal ons dan doen zien, welke kracht Zijn Woord op Nieuw-Guinee zal hebben, indien het onomwonden en onaangepast door ons daar gebracht wordt.

Tot zoover het ons gezonden artikel.

We gaan er niet op in, want onze taak is een andere. Wel meen ik, mijn taak erin te zien, ook deze stem tot onze lezers te doen doorklinken. Schrijver is iemand, die van Nieuw-Guinee, Soemba, Java, Borneo, heel veel weet.

Juist vandaag las ik een gedeelte van de Handelingen der Dordtsche Synode van 1618—1619. Daarin (n, 199) staat een rapport van de theologen uit Emden over het remonstrantsche gevoelen aangaande de oorzaak van het geloof en de manier van bekeering. In dat rapport komt ook de zending ter sprake. Geen wonder: een remonstrant (humanist) en een gereformeerde denken anders over de zending. Het verschil is onder andere namen tegenwoordig druk bezig zich te doen zien; noemden we maar alle remonstranten werkelijk remonstranten. We zitten er ónder tegenwoordig, alleen maar: ze noemen zich anders; en velen worden kwaad, als ge den naam op hen toepast.

De Emdensche theologen nu halen een woord van Joh. Amoldus tegen Tilenus aan : als we evenveel liefde voor de zending hadden als we gouddorst hebben, het evangelie zou niet in zooveel landen onbekend zijn.

Dan vragen de Emdenaars: waarom gaan de Remonstranten niet naar Oost en West-Indië, om daar te preeken? Als bij hen de gouddorst kleiner is dan de ijver voor de eer van God, waarom gaan zij dan niet naar alle kanten zending drijven? „Het zijn onder de Gereformeerden voornameUjk de Nederlanders, die het goud van Indië, Brazilië, Peru, en van andere volken zoeken. Dewijl dan de Remonstranten Nederlanders zijn, en nergens anders dan in Holland, in het Sticht van Utrecht, Gelderland en Overijsel gevonden worden, laat hen met hun exempel voorgaan, de zaligheid der heidenen zoekende. Dewijl zij hun goud en schatten zoeken"

Hierna volgt dan onmiddellijk een ander deel van het rapport: of het „licht der natuur" gemeene gratie is? Dat wijzen zij als remonstrantsch af, hoewel het in een dissertatie van de V.U. als gereformeerde benaming is aangekondigd

De tijden zijn wel veranderd. Oecumenische vergaderingen van tegenwoordig praten nog druk over de zending. Maar de leiders zijn meerendeels remonstranten, en erger. Ze doen ontzaglijk veel aan „zending". Maar niet aan wérkelijke zending. En ze willen den baas spelen over de lieden, die de Dordtsche Leerregels gelooven. Over de leerpunten van Dordt bekommeren zij zich niet meer. Ook niet over de vraag, of het , , komen van het evangelie" (het geven van een geopende deur) een zaak is van Gods vrijmachtig bestel, zooals Dordrecht zegt, ja dan neen.

Maar wij hebben tegenover deze humanisten (remonstranten) de Dordtsche Leerregels gehandhaafd; we erkennen wèl dat vrijmachtig welbehagen Gods in het openwerpen dan wel afsluiten van zendingswegen. En nu de gouddorst niet meer in het spel is, kunnen we des te vrijer ons afvragen: waar is onze „gelegenheid"? De stem, die we hier lieten spreken, hebbe onze aandacht. Ik geloof, dat de zending, die Woordgetrouw is, het moeilijker heeft dan in 1618—1619. Maar ze zal dan ook des te „zuiverder" kunnen zijn. Wonderlijk, dat alle dingen tenslotte steeds weer om dezelfde grondvragen heencirkelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

HET FRONT BLIJVEN ZIEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's