GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het werkende Meisje I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het werkende Meisje I

HAAR SCHRIFTUURLIJKE ARBEIDSROEPING EN DE CONCRETE VERVULLING ERVAN.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij onze beschouwing van de plaats en de taak van de vrouw in de maatschappij is reeds dit wel duidelijk geworden, dat zeer beslist voor de vrouw ook van een roeping tot arbeiden gesproken moet worden. Die bepaalde vrouwenfiguur, die het als haar belangrijkste werk beschouwt de man te behagen en daarvoor zich steeds weer onder de bewerking van de schoonheidsspecialiste moet stellen, gaan wij dan ook onbesproken voorbij. Men houde zich daarbij ervan overtuigd, dat ook wij een hekel hebben aan een onverzorgd uiterlijk van een vrouw of meisje. Men begrijpt, dat wij evenwel daarop in onze afwijzing niet doelen, maar op de levenshouding van die bepaalde luxe dames, waarvan de profeet Jesaja het beeld in de oudheid reeds schetste, toen hij van de dochteren Sions uit zijn dagen dit woord van zijn God doorgaf: at het hovaardigen zijn, die daar henengaan met gerekte hals en lonkende ogen, met trippelende gang en met haar voeten rinkelen, met de opsonaming van de schoonheidsattributen uit die dagen als voetringen, voorhoofdsiersels, maantjes, oorringen, armbanden en sluiers. (Vgl. Jesaja 3 : 16 vv. Dr J. Ridderbos, Het Godswoord der Profeten, deel 2, blz. 148/9).

Alle aandacht moet dus erop gericht zijn, dat de vrouw een arbeidsroeping heeft. Want tot de mens, van wie nadrukkehjk in Gen. 2 : 27 gezegd is: man €n vrouw schiep Hij ze", gaat vervolgens uit de opdracht tot vervulling en onderwerping van de aarde en tot het oefenen van heerschappij over de dierenwereld. Dit gegeven nu, gevoegd bij de aanduiding van de taak van de vrouw door God Zelf als van een hulp, die bij de man past, met het door God als Schepper gestelde en gehandhaafde biologische eigene van de vrouw, wijst mede in verband met de gezamenlijk ontvangen opdracht tot vruchtbaar zijn en vermeerdering van het geslacht in de richting van huwelijk en gezin, dus ook van gezinsarbeid voor de vrouw en voor het meisje op arbeid, die op het gezin gericht is, die ook, al is het geen gezinsarbeid zelf, toch nog, zoals wij in een der vorige artikelen betoogden, zoveel mogeUjk gericht dient te zijn op het gezin en zijn noden, wat de aard van het werk betreft. In verband met dat laatste komen wij dus thans tot de beschouwing van concrete taken voor het werkende meisje.

Het zou ons niet verbazen, wanneer een of andere lezer van ons vorig artikel, kennis nemende van de •door ons gegeven cijfers, voor zichzelf zou hebben geconcludeerd, dat het met die beroepsarbeid van de vrouw nogal losloopt. Een stijging van het percentage van 16.8 in 1899 tot 19.5 in 1947 levert nog geen bepaald schokkend feit op. Toch moet hierbij niet worden voorbij gezien, dat het nog altijd een stijging van 16 % uitmaakt van het eerste percentage en dat het een stijging is, die zich constant voortzet. Het is dus een geleidelijk voortschrijdend proces, dat juist door iijn geleidelijkheid wel eens aan de aandacht zou kunnen ontsnappen.

Belarigrijker echter nog dan het verschijnsel van de constant toenemende beroepsarbeid van de vrouw is dat van de verschuiving, die er in die beroepsarbeid plaats vindt. Het percentage in beroep werkende vrouwen, ingedeeld in bedrijfsklasse „Huiselijke diensten" was in de jaren 1889, 1899 en 1909 als volgt, berekend over het totaal der in een beroep werkende vrouwen:

1889:44.5 % 1899:43.3 % 1909:39.7 %

Bovenstaande cijfers ontleenden wij aan het in ons vorig artikel reeds genoemde werk van Mr Clara Wichmann, blz. 59. Gaan we nu na welke deze cijfers zijn volgens de publicatie van de beroepstelling, uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek, dan vinden we de navolgende getallen en percentages over de jaren 1920, 1930 en 1947:

Jaar:1920 1930 1947 • • jifs-immh M> ïJW*fïó(. Totaal aantal Vrouwen in werkende huiselijke vrouwen: iensten:631.831 211.345 767.579 234.446 943.603 178.143 Percentage Vrouwen in huiselijke diensten:33.4 % 30.5 % 18.9 %

Tussen 1930 en 1947 nam het aantal in ©en beroep werkende vrouwen toe met 176.024 of miet 23.2 %.

Vergelijken we nu de verschillende bedrijfsklassen, waarin vrouwen arbeiden, en zoals gezegd, is dit in alle. bedrijf skiassen het geval, dan levert een vergehjking van de aantallen in de jaren 1930 en 1947 het volgende resultaat op:

Bedrijfsklasse:1930: ardewerk, glas, kalk, stenen 2050 Bewerking . diamant en andere edelstenen 643 Grafische nijverheid, fotografie 2165 Bouwnijverheid 2969 1779 13.2 Percentage daling: tijging:177 72.5 3422 4430 58 49.3 10053 81.4 1738 95444 363 6075 1234 13401 4771 22533 1182 17929 168596 356 156237 55718 7441 9013 119531 43776 178146 1379 35.4 25.4 22.4 3.8 24.2 73.5 35.6 21.7 44.6 52.8 10.7 2 102.0 54.2 2.3 50.1 62.5 49.8 157.4 113.9 Chemische nijverheid 5541 Bewerking v. hout, kurk, stro 1283 Kleding en reiniging 78421 Kunstnijverheid 251 Leder, wasdoek, rubber 3976 Mijnbouw, Veenderijen etc. 1906 Metaalnijverheid, scheepsbouw etc 12103 Papiemijverheld 4678 Textielnijverheid 30194 Gas, electr., waterl. bedrijven 584 Voedings-en genotmiddelen 23099 Landbouw 109318 Visserij en jacht 348 Winkels en overige handel 104087 Verkeer 34298 Crediet-en bankwezen ... 4968 Verzekeringswezen 3501 Overheidsdiensten, vrije beroepen 55869 Onderwijs 45496 Huiselijke diensten 234446 Eredienst 5193

Bij de beoordeling van deze cijfers dient men er aan te denken, dat de classificatie in de verschillende bedrijfsklassen in 1930 en 1947 wel eens onderling, verschillend kan zijn geschied. Zo vermeldt de telling van 1930 als groep „Overige bedrijven en vrije beroepen" en die van 1947 „Overheidsdienst en vrije beroepen". Wie de Uitkomsten der Beroepstelling 1930 vergehjkt met die van 1920, ziet, dat ook toen reeds onderlinge afwijkingen in dit opzicht voorkwamen, hetgeen vanzelfsprekend de vergelijkbaarheid bemoeilijkt. Doch ook wanneer men hiermede rekent, levert bovenstaande vergeüjküig toch wel voldoende aanwijzingen op voor het reeds in het begin van onze artikelenreeks gesignaleerde verschijnsel, dat de vrouw bezig is, zich met haar beroepsarbeid te distanciëren van die terreinen, waar nog het meeste contact is met haar natuurlijke levensroeping.

De gegeven cijfers leren ons dan b.v., dat met name de bedrijfsklasse „Huiseüjke diensten" terugging met 24.2 % van 1930 tot 1947, bij een gemiddelde stijging van 23.2 % der in beroep werkende vrouwen in die periode. Zou het aantal in huiseüjke diensten werkende vrouwen van 1930 tot 1947 eens zijn toegenomen met dit gemiddelde percentage, dan zou het aantal zijn gestegen van 234.446 in 1930 met 54.390 tot 288.836 in 1947. In plaats daarvan is het gedaald tot 178.143, hetgeen dus een daling uitmaakt van niet minder dan 110.693, in vergelijking tot eerder genoeind calculatorlsch cijfer. Zelf vonden wij deze daling zó frappant, dat wij ons tot het C.B.S. gewend hebben met de vraag, of mogelijk ook in deze bedrijfsklasse in 1947 en 1930 verschillende methoden van classificeren waren gevolgd. Men deelde ons mede, dat dit niet het geval was en dat wij hier inderdaad met een reële daling te maken hebben. Dit alles be-'vestigt dus, dat een zeer groot percentage van de in beroep arbeidende meisjes bezig is, zich uit de huiselijke diensten terug te trekken. Een teruggang van zulk een omvang kan natuurlijk niet zijn verklaring vinden in de reeds besproken vermindering van het huiseüjk werk zelf, komt dus b.v. niet voor rekening van stofzuiger of wasmachine, aardappelschilmachine, geconserveerde levensmiddelen en dergelijke huiselijke moderniseringen. Daarom is er dus alle reden voor, met zulk een ontwikkeling voor ogen, onze meisjes, die een plaats gaan zoeken in het beroepsleven, eraan te herinneren, zoals die door mij bedoelde predikant dat ook wenste te doen: denkt eraan, dat er ook nog gezinnen zijn, die op Uw verzorging wachten.

Vergelijkt men verder globaal bovenstaande percentages van stijging en daling in de verschillende bedrijfsklassen, dan ziet men, dat met name in de industriële beroepen de grootste stijging boven het gemiddelde percentage valt waar te nemen.

Hetzelfde geldt ook van groepen als Handel, Verkeer, Crediet-en Bankwezen en Verzekeringswezen. In deze laatstgenoemde groepen treffen we de vrouw als kantoorbediende aan. Bij de beoordeling van de stijging in de industriële groepen dient men eveneens te bedenken, dat ook daarin de administratieve vrouwelijke krachten mede zijn ondergebracht. Dit alles bevestigt dus, hetgeen ook een der medewerkster.? aan het Vrouwengedenkboek, J. C. Doorman, in haar artikel over „Industrie en Bedrijf" opmerkte, dat het „vooral de handel (kantoorpersoneel) en de vrije beroepen zijn, welke de vrouwen trekken". (Vrouwen van Nederland, 1898—1948, uitgave •Scheltens & Giltray, Amsterdam, 1948, uitgegeven ter gelegenheid van het Regeringsjubileum van H.M. Koningin Wilhelmina, blz. 207).

De geconstateerde daling strekt zich niet alleen uit tot de bedrijfsklasse der Huiselijke Diensten, maar ook tot andere, die voor de vrouw bij uitstek geschikt zijn. Immers ook in de klasse Onderwijs valt 'n daling van 3.8 % waar te nemen, bij een gemiddelde stijging van 23.2 %, der in beroep werkende vrouwen. In de bedrijfsklasse Kleding en Reiniging, waar wat het werkobject betreft, ook nog duidelijke contacten liggen met het natuurlijk arbeidsterrem van de vrouw, bhjft de stijging van 21.7 % ook beneden het algemeen gemiddelde van 23.2 %.

Ten opzichte! van de bedrijfsklasse Landbouw zij nog opgemerkt, dat het C.B.S. ons mededeelde, dat in 1947 in afwijking van 1930 ook gevraagd was bij de beroepstelling naar de medewerkende ongehuwde dochters en de medewerkende echtgenoten. De grote stijging in deze sector zal dus goeddeels hierin haar verklaring vinden.

Reeds van oude tijden af is de vrouw in het landbouw-en veeteeltbedrijf haar man of vader tot een hulp geweest bij het werk. Wij lezen in Gen. 24 : 19 reeds van de waterputtende en kemelen te drinken gevende Rebekka en in Gen. 29 : 9 van de schapen hoedende Rachel. Landbouwarbeid beweegt zich dan ook zeer sterk in de gezinssfeer.

Afgedacht dus van de stijging in de Landbouwsector, die bovendien door andere wijze van berekening als boven vermeld moeihjk in vergelijking valt te bepalen, beweegt zich de vrouw in haar beroepsarbeid dus in een richting, die zich duidehjk van het gezin en zijn noden verwijdert. Met deze gezinsnoden bedoelen wij, zoals reeds gezegd, noden in de arbeid zelf gelegen, geen economische noden. Tegen deze te betreuren ontwikkeling hebben wij onze Gereformeerde meisjes ge­ waarschuwd.

Naschrilt.

In het nummer van 8 December leze men in het artikel „Enige cijfers en feiten betreffende Vrouwenarbeid" op pag. 86, 1ste kolom, 12e regel van boven, i.p.v. „Bedrijfsraad" , , Bedrijfsarbeid der vrouw ".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1951

De Reformatie | 12 Pagina's

Het werkende Meisje I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1951

De Reformatie | 12 Pagina's