Goud, Wierook, Myrrhe
De Decembermaand van ieder jaar, dat God ons geeft, brengt een stroom van de z.g. „Kerstpoëzie", Kerstbundels, Kerstverhalen, Kerstplaten, Kerstboeken. Er schijnt voor de uitgeverijen altijd wel weer een afzetgebied voor deze lectuur te bestaan.
Het verwondert ons niet. In de sombere, donkere", vaak naargeestige Decembermaand is behoefte aan wat poëzie in ons schraal bestaantje wel verklaarbaar.
Bovendien, het gaat naar Oudejaarsavond heen, en ook het feit, dat we al weer een jaar moeten loslaten •.accentueert opnieuw, dat we dichter op onze dood aanschuiven en we gaan weer zingen het melancholisch lied van Rhijnvis Feith, de man van tranen op — door bleke maan beschenen, grafzerken: „Uren, dagen, maanden, jaren ". We kennen het allemaal.
Een beetje poëzie valt dus niet te versmaden. En zo kweken we de „Kerststemming ".
„Goud, wierook, myrrhe" is een bundeltje „Adventsen Kerstgedichten", bijeen gebracht door H. J. W. Modderman, en uitgegeven door Ploegsma te Amsterdam.
Voor de uitvoering enkel maar lof. Het fijne, witte bandje is sober en smaakvol. Het stofomslag met goudopdruk is er mee in overeenstemming. De verzen hebben, ondanks het dure papier van tegenwoordig, voldoende ruimte gekregen.
We stellen direct voorop, dat we geen aanmerkingen maken op de literaire zijde van de inhoud. De éne dichter moge ons sterker aanspreken dan de ander, stuk voor stuk zijn zij dichters. Ik noem maar een paar namen: Gabriel Smit; Willem de Mérode; Willem Hessels; Muus Jacobse; J. W. F. Werumeus Buning; W. A. P. Smit; Anton van Duinkerken; J. H. Leopold; Roel Houwing enz. De namen zeggen ons, dat we in een kring van dichters zijn beland, die hun reputatie als zodanig gevestigd hebben.
En we kunnen de samensteller van deze bundel de eer geven, dat hij een fijne literaire neus heeft gehad en van deze selectie dichters ongeveer het beste uitgezocht heeft, van wat zij te geven hadden, in verband met Kerstfeest, wel te verstaan.
Maar verder?
Ik geloof, dat de verzamelaar in zijn „woord voor af' al gederailleerd is, wanneer hij schrijft: „Alle gedichten, die hierin voorkomen, willen — hetzij uit een vaste geloofsovertuiging, hetzij uit een aarzelend zoeken en tasten — zoals eens de drie wijzen, iets brengen aan het Christuskind ".
Het ligt wel voor de hand, dat die „drie wijzen" iets te maken hebben met de titel van deze verzamelbundel. Modderman zegt verder: „Dit werd door de dichter Muus Jacobse uitgedrukt met de woorden:
„2üj brachten Hem geschenken, de gouden schat der aarde, de wierook van hun denken, de myrrhe van him. leed".
Ze worden naast elkaar gezet: Protestanten, Rooms-Katholieken, kerkehjken en buitenkerkelijken, zoals ze genoemd worden en allen doen ze op hun manier de „wijzen uit het Oosten" na.
Zo wil deze bundel ons althans suggereren.
Maar is dat waar?
We weten uit het Woord des Heren, dat de „wijzen uit het Oosten" de geboren Koning der Joden alléén door het Woord der Openbaring, dat de Her© aan de Joden heeft gegeven, hebben kunnen vinden. Eerst uit de Schriften komen ze te weten, waar zij de Koning vinden kunnen.
Het aanbrengen van „goud, wierook en myrrhe", zal door ons moeten geschieden in overeenstemming met de Schriften, zal het door de Auteur der Schriften aanvaard kunnen worden.
Dat geldt van onze poëten even sterk als van de Wijzen uit het Oosten, ja van hen zelfs met klemmender drang, dan van die Oosterse Magiërs, omdat die Schriften vandaag zoveel duidelijker spreken dan toen.
Wanneer Anton van Duinkerken zeggen gaat:
„maax voor menschen van goeden wil gaat de hemel eenvoudig op en dan wordt alles stil "
vragen wij: is dat een spreken naar de Schriften?
En wanneer Ed. Hoomik, dife uit de school van Vestdijk gekomen, tot de moderne dichters gerekend wordt, over Kerstfeest gaat zingen, dan kan hij het niet anders dan zo:
„O Kind, dat geen wieg en geen warmte had, kom dicht aan het hart dezer donkere stad, kom in de stegen van het havenkwartier bij deernen en schooiers in hun roekeloos vertier, kom voor de kozijnen der stempellokalen, en het gummi der dienders bij het uitbetalen, en bij de Chinezen in de Binnen-Batammerstraat, waar op de muur een godslastering staat, en op de vlieringen der logementen, bij het lugubere kaartspel om gebedelde centen, bij de zwangere vrouw in een polikliniek, wier weeën begonnen op het terrein der fabriek, en ook op het Stationsplein in de portieken, waar ook in den Kerstnacht menschen verzieken. O Kind, aan de Wereld als Verlosser beloofd, de stad vergaat aan mijn doodziek hoofd".
Er zijn meer verzen uit dit klimaat in deze bundel aan te wijzen. Maar 'dit is geen aandragen van „goud, wierook en myrrhe" naar de krib van de Zoon van God, doch de zelfhandhaving van de humanistische mens, die ui het Kerstfeest niet anders aanvaarden wil, dan een verbetering van deze wereld. En omdat, wat de moderne dichter in de Christus zien wil, altijd weer vloekt tegen de realiteit, wordt h" geladen met ironie en sarcasme en vraagt hij zich af:
„Hoe zullen we nog Kerstfeest vieren, nu allen hunnen naaste vloeken? "
Eerst het ootmoedig aanvaarden van het Woord wijst ons de weg waar en hoé we ons goud, wierook en myrrhe kwijt kunnen aan Hem, Die in 'dit alles toch maar weer aUeen vraagt: Geef Mij uw HART.
Er zijn gelukkig ook heel wat verzen in van hen, , die de taal der Schriften gelovig hebben aangehoord en overlegd in hun harten. Hoe zuiver is daarin het vers van Koos van Doome: „Nu Gij weer haast tot ons zult komen", met de slotstrophen:
„Uw licht doordringt al 's werelds wanden O Kind, Gij Heer van al dat is, Zie, hoe verheugd mijn oogen branden:
Uw licht is mijn behoudenis".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1951
De Reformatie | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1951
De Reformatie | 12 Pagina's