GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE „VALSE LEERUITSPRAKEN" (II, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE „VALSE LEERUITSPRAKEN" (II, slot)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na EO het een en ander over „1905" te hebben gezegd, willen we nu een paar opmerkingen geven over' de leeruitspraken van 1942, in verband met die van 1905.

Op de synode van Sneek 1939 werd de behandeling van de zaak der leergeschillen, welke door die van Amsterdam 1936 was aangepakt, voortgezet. En het stond spoedig vast, dat men aanstuurde op een aantal leeruitsprairen omtrent de in geding zijnde punten.

De synode werd door het uitbreken van de oorlog provisorisch gesloten. Maar in het voorjaar 1942 werd het bekend, dat ze in dat jaar haar zittingen zou voortzetten, speciaal om de zaak van de leergeschillen af te handelen.

In dezelfde tijd nu was ik gereed gekomen met mijn boek , .Predik het Woord". In verband daarmee had ik ook de historie rondom „1905" bestudeerd en voor zover het voor dat boek nodig was, beschreven. In hoofdstuk IV tekende ik de opvattingen van Kuyper, Bavinck, Lindeboom, Heyns, er het volle accent op leggend, dat ook de opinies van de laatsten, zoals die boven omschreven werden, ten volle rechtsgeldigheid hadden in de gereformeerde kerken!

Ik besloot mijn bespreking van die historie met deze woorden: , , In het bovenstaande hebben wij zoo objectief mogelijk de meening van Dr Kuyper en de reactie daarop in den positief gereformeerden kring willen teekenen. Wij hebben dat vooral willen doen, omdat de genoemde meenlngsverschlUen reeds gedurende eeuwen In de gereformeerde kerken gevonden werden en het noemen van één meening onwillekeurig tot een eenzijdigen en daardoor onjuisten kijk op wat het gevoelen der gereformeerde kerken was en is zou hebben geleid. Steeds is wel opgedoken het gevaarlijke sectarische streven om eigen bizondere dogmaticale onderscheidingen tot exclusieve leer der kerk verheven te zien, maar gelukkig waren door Gods genade en de leiding des Heiligen Geestes de kerken sterk genoeg om aan dit sectarisch streven van bekrompen geesten het hoofd te tbieden" ^i).

Het is ieder duidelijk, dat ik, zo schrijvend ook het oog had op de mogelijkheid, dat de figuren, welke de leer. kwesties op de synodale tafel hadden gebracht de confessionele „ruimte" in deze zouden trachten te verkleinen. M.a.w., dat ze mderdaad sectarisch zouden worden in het verheffen van eigen dogmatische ideeën tot kerkleer.

Als een voorbeeld van goede kerkelijke houding ten aanzien van deze leergeschillen wees ik ten slotte op wat de synode van 1905 deed. Daarop werd immers door de commissie ad hoc verklaard, , , dat het noch noodig, noch wenschelijk is voor een Generale Synode om over deze geschillen eene definitieve uitspraak te doen, ja zelfs dat eene Synode dit met doen kan of mag". En dat de Synode daarom ook alleen maar een korte verklartog omtrent de in geding zijnde punten gaf , , ter geruststelling van de conscientiën en om de eenzijdigheden in het voorstellen van sommige leerstukken te voorkomen"-2).

Toen het nu zeker werd, dat de synode zou samenkomen, heb ik het gedeelte van het boek w^aarin over de leergeschillen over verbond en doop werd gehandeld in ven'olgartikelen in „Pro Ecclesia" doen opnemen. Het boek kwam pas veel later uit. Deze artikelen zijn gepubliceerd in de Nummers van 27 Maart—4 Juni 1942.

Ik deed dat met een pacificerend doel. Ik schreef letterlijk: , , De rustige overweging van de situatie van toen kan kalmeerend, ontdekkend, waarschuwend en vertroostend werken op allen, die als belangstellend gereformeerde in onze dagen met de meeningsverschillen van vandaag bezig zijn" 23). ij^ hoopte — misschien wat al te naief — dat ook de synode door wat ik schreef enigszins zou beïnvloed worden. Uit eigen ervaring vnst ik hoe uiterst gevoelig het gereformeerde volk ten aanzien van de kwesties betreffende de doop Is. Als men ook maar een beetje ruw met deze aangelegenheden Zou omgaan moesten er stukken komen. Men moest „1905" en wat daarmee samenhing behandelen als kraaiporcelein en anders zouden er ongelukken geschieden.

Samenvattend mag ik nu vaststellen, dat ik reeds vóór de synodevergaderingen van 1942, en dat expres en met 't oog op die synodevergaderingen, publiek schreef en naar ik nog geloof aantoonde:

lo. dat de hoofdstelling van Prof. Lindeboom en de zijnen in 1905 onaangetast, ja zelfs onaangevochten bleef; 2o. dat er in de gereformeerde kerken feitelijk steeds ruimte was geweest voor verschillende visies op verbond en doop, ook voor die b.v. van Ltadeboom, Heyns enz. En ook waarschuwde ik toen reeds nadrukkelijk tegen iedere poging om die status quo te doen beëindigen.

In Juni 1942 kwam de synode van Sneek-Utrecht bijeen om de kwestie van de leergeschillen af te handelen. Zij vergaderde in comité. Als predikant van de Gereformeerde Kerk van Utrecht masikte ik die vergaderingen mee.

Een paar dingen wil ik daarvan vertellen. Vooreerst dat verreweg het grootste deel van de discussie de gemene gratie betrof. Vooral de opinies van de mannen van de Wijsbegeerte der Wetsidee en van Ds de Graaf werden hevig aangevallen.

Voorts viel bij de discussies een zwaar accent op de kwestie van het zelfonderzoek.

Maar —• merkwaardig — over het verbond en de doop werd maar zeer weinig gezegd. En — ik wil dat openlijk zeggen, zoals ik het reeds eerder gezegd heb —, het was voor mij een grote voldoening, dat ten aanzien daarvan feitelijk niets werd gedaan dan het citeren van een paar zinnen uit de verklaring van 1905. Dat ze to een andere gedachtehgang werden geplaatst dan dat in 1905 het geval' was drong niet direct tot mij door.

Men zal na al het bovenstaande ten volle verstaan waarom ik deze herhaling van , , 1905" met dankbaarheid accepteerde!

Daarin was immers de reformatorische visie op het sacrament volkomen vrijgelaten! Daarin was geen confessionele uitspraak gedaan! Daardoor was immers een pacificatie bereikt! Was dit alles na de scherpe perscampagne der laatste jaren niet prachtig? Was dit vooral na wat de deputaten ad hoc in hun (nooit gepubliceerde, mij wel bekende) rapporten hadden durven schrijven niet een grote winst? En zo schreef ik m De Wachter:

„Ook bij de bestudeering van de conclusies inzalce het genadeverbond valt het weer op, dat over een zeer belangrijke kwestie, die In de laatste jaren — en we mogen er wel bijvoegen: In de laatste eeuwen — steeds ta discussie was, niet wordt gesproken. We toedoelen het mgewikkelde vraagstuk inzake de verhoudtog van verkiezing en verbond. Steeds weer dook m de geschiedenis op de vraag: zijn verbond en verkiezing ident in dien zm, dat het aantal uitverkorenen even groot is als het aantal bondelingen, zoo dus dat alléén wie uitverkoren werd bondeling is? Of moeten we scherp onderscheiden tusschen de verkieztag - als behoorende tot de verborgen dingen en het verbond als een geopenbaarde, ta de historie bestaajide werkelijkheid en moeten we dan niet bij het verbond uitgaan van Gods geopenbaarde wil, volgens

welke hl het verbond begrepen zijn de geloovigen en hun zaad, aan wie de belofte toekomt?

Over deze zaak is steeds verschil van meening geweest. Indertijd werd hierover lang en toreedvoerig gediscussieerd tusschen Dr A. Kuyper en Prof. Lindeboom c.s. Prof. Greijdanus heeft in zijn prachtige artikelen over Oenadeverbond, Doop en Zelfonderzoek deze kwestie nog weer eens helder belicht.

Na lange jaren van soms felle polemiek is dat moeilijke vraagstuk eindelijk op de bekende synode van 1905 ter sprake gekomen. Maar deze Synode waagde zich zeer wijselijk niet aan een oplossing. Zij bepaalde zich tot enkele uitspraken, waardoor de consclentiën gerust gesteld moesten worden en eenzijdigheid in het voorstellen van sommige punten werd voorkomen. De commissie, die over deze zaak moest rapporteeren schreef zelfs, dat een Generale Synode over geschillen als ook het hier bedoelde is, geen beslissende uitspraak kon of mocht doen.

Welnu in dit spoor van de Utrechtsche synode van 1905 bewoog zich ook de Sneeker synode-in-Utrecht van 1942. Ze sloot zich zelfs uitdrukkelijk bij de uitspraken van 1905 aan. Ze sprak uit wat men ten aanzien van het Verbond stipt moet vasthouden, maar ging geen streep verder! Voor een broederlijke bespreking van het vraagstuk van de verhouding van verkiezing en verbond blijft dus de weg ten volle open. En wie ook maar eenigszins op de hoogte is van de enorme moeilijkheden, die zich hier voordoen kan daar alleen maar dankbaar voor zijn. ledere uitspraak omtrent deze zaalï in het huidige stadium der kerkelijke en theologische ontwikkeling zou een te vroeg geplukte vrucht zijn geweest. En ellende en verwarring zouden de bittere gevolgen zijn geworden". Zo schreef ik aanstonds na de synodevergadering van 1942.

En zoals ik reeds zei, ik ben nóg dankbaar, dat ik zó schreef, evenals ik dankbaar ben, dat ik vóór de bewuste synodevergaderingen de schets van de theologische controversen omstreeks 1905 publiceerde. Want uit deze artikelen kan men zien hoe open en welwillend de latere bezwaarden tegenover de leeruitspraken van 1942 aanvankelijk stonden. Inderdaad ik mag zeggen: „de latere bezwaarden", want wat Ik schreef, het werd mij toen van alle kant verzekerd, was uitdrukking van wat in veler hart leefde. En ik durf met het oog op dat Wachterartikel rustig aan ieder vragen: is dat de taal van mensen, die door een verkeerde, onkerkelijke, sectarische geest zijn bezield ?

Ware het bij deze leeruitspraken gebleven — welk een zee van ellende zou ons dan bespaard zijn gebleven! Wat is evenwel alles anders geworden! Wat ik nooit had kunnen dromen geschiedde. In de „"toelichting", welke later als een officiële interpretatie van de leeruitspraken door de Synode aan de kerken werd gezonden — en nog sterker in het daarna volgende „Praeadvies" — werd zakelijk de „korte verklaring" van 1905 uit haar historisch verband gerukt, van haar werkelijke tendenz en betekenis beroofd en zo ongeveer in haar tegendeel om.gezet.

Ongetwijfeld, Toelichting en Praeadvies waren maar toelichting en maar praeadvies. En de synoden hebben later gezegd, dat men ze niet weer als Interpretatie van de leeruitspraken behoefde te gebruiken. Maar laat men nu eens eerlijk zeggen: heeft de synode toen zij zo sprak ook weggeworpen, althans niet-bindend verklaard wat deze twee noodlottige documenten als de eigenlijke inhoud van de leeruitspraken aanwezen, n.l. dat de belofte van het geonadeverbond een heilsafkondigijig en heilsverzekering is, wrelke alleen aan de wedergeborenen toekomt en dat deze belofte de specifieke Inhoud van de sacramenten vormt?

Zeker, ik wees er reeds op, als men de „kop" van die verklaring uit het kader van het geheel los maakt en die dan op zichzelf plaatst, speciaal als men hem isoleert van de „staart", dan vindt men in die kop een zekere grond voor wat Toelichting en Praeadvies van „1905" maaliten.

Maar wanneer men , , 1905" zorgvuldig, objectief, en rekening houdende met de werkelijke kerkelijke feiten, beziet en kent, dan kan men alleen maar zeggen, dat wat de synoden van 1942 en 1943 daarvan maakten niets anders was dan een om hals brengen van wat „1905" in werkelijkheid was en dat door deze synoden de kerkelijke vrede van 1905 werd gebroken.

We hebben vroeger en nu reeds heel veel bewijsmateriaal voor deze bewering bijeengebracht. We willen nu in verband met deze zaak alleen dit nog aan iedere tot oordelen bevoegde vragen:

Mag in de Gereformeerde Kerken nog onbelemmerd worden geleerd wat voor mannen als Lindeboom, Noordtzij. Bos en vele anderen als het hart was van de gereformeerde sacraments-uitdrukking, als de formulering van de echt-reformatorische opvatting omtrent de sacramenten, deze n.l., dat zij niet iets betekemen en verzegeleni dat in de sacramentsontvangers aanwezig is, of voorondersteld wordt aanwezig te zijn, maar de belofte van het Genadeverbond, die in het Evangelie wordt geopenbaard en aan alle bondelingen gelQkelijk wordt geschonken? Indien JA — dan is „1905" werkelijk naar eigen aard en strekking' gehandhaafd'. Dan is de confessionele situatie nog dezelfde als zij in 1905 werd! Ja, en ik voeg er dat met nadruk bij, indien de bovengenoemde stelling van Prof. Lindeboom ook vandaag nog — neen, niet clandestien, maar officieel — in de gebonden gereformeerde kerken mag worden geleerd, dan is het confessioneel ge. scliil in principe voorbij!

Maar indien de genoemde stelling NIET meer geleerd mag worden — dan is , , 1905" metterdaad verloochend. En dat op een zéér essentieel punt — zowel wat de leer betreft, als de kerkelijke situatie welke „1905" in 1905 schiep!

En dit is nu de ellendige, onloochenbare, keiharde waarheid: de leeruitspraken eisen, dat men verwerpt de reformatorische sacramentsopvattlng, die door Lindeboom zo trouw werd gehandhaafd en dat men aanvaardt de In de grond der zaak doperse theorie van het ook het aanwezige geloof of de aanwezige inwendige genade verzegelend sacrament.

En die leeruitspraken doen dit, terwijl ze zich, in de formulering van de „vervangingsformule", naar de zijde van de bezwaarden richten „met de noodlging, haar toch te aamvaarden; de bestreden uitspraken zijn Immers vervangen, aan de bezwaren is tegemoet gekomen en er wordt niets In geleerd dat onaanvaardbaar moet worden geacht, terwijl vele uitdrukkingen van bezwaarden bovendien in haar verwerkt zijn" — maar blijkens de inleidende formule tegelijk en bovenal dit zeggen: , , zakelijk is alles gehandhaafd, concrete schuld der vorige Synode is niet aanwezig, hetzelfde wordt immers geëischt, dat ook vroeger gevraagd werd" 24),

Bovendien, en dat is misschien het ergste: deze leeruitspraken zijn de eigenlijke en blijvende oorzaak van de gruwelijke breuk welke onder Gods kinderen In ons land is gekomen.

Omdat de leeruitspraken zó zijn en dit alles veroorzaakten, typeerden de Amersfoortse en de Kamper synode ze als „valsche leeruitspraken".

En dat synodale oordeel aanvaard ik van ganser harte. En dat doe ik niet ondanlts mijn artikel tn De Wachter, maar juist omdat ik schreef wat ik boven citeerde,


21) Preak het Woord, Goes, z.j. p. 273/4.

22) Acta, p. 207. 23) Pro Ecclesia, van 27 Maart 1942.

•- 24) Aldus de friese predikanten in: Om recht, revisie en hereeniging, p. 29.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

DE „VALSE LEERUITSPRAKEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's