GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

ORTHODOX-PROTESTANTEN UIT HET MIDDEN VAN

DE VORIGE EEUW EN HET KINDERBOEK

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

INLEIDING

In het midden van de vorige eeuw ontstond omtrent de religieus vormende waarde van het kinderboek een discussie die leidde tot het ontstaan van de christelijke literatuur als een apart genre. Deze stond niet op zichzelf; zij was sterk verbonden met de toenemende activiteiten van de orthodox-protestanten die zich zowel binnen als buiten het toenmalige Gereformeerd Protestantisme gingen profileren. Zij streden tegen wat zij zagen als religieuze vervlakking, die zich onder meer uitte in schriftkritiek, het negeren van de erfzonde, het op de achtergrond schuiven van het verzoeningswerk van Christus, en de opgelegde verdraagzaamheid ten opzichte van het Joodse en Roomse geloof.

Het was hun ook een doorn in het oog dat het onderwijs sterk werd bei'nvloed door het modernistische denken, en dat dit door de overheid zelfs werd gestimuleerd en door wettelijke bepalingen opgedrongen. Het gevolg was dat zij zich omstreeks het jaar 1835 sterk begonnen te maken voor het bijzonder Christelijk onderwijs. Hoewel zij daarbij door de overheid werden tegengewerkt had hun inspanning toch resultaat. Een aantal jaren later openden zij in 'de Klokkenberg' te Nijmegen hun eerste school, die na verloop van tijd werd uitgebreid met een opleiding voor onderwijzers, terwijl ook op andere plaatsen christelijke scholen werden opgericht. Als gevolg van deze activiteiten ontstond er behoefte aan leer-en leesboeken, die anders dan de bestaande in overeenstemming waren met de doelstelling van de nieuwe christelijke scholen. Deze werden vervaardigd door verschillende auteurs, onder wie zich ook Jan de Liefde bevond, die als eerste dergelijke boeken schreef en uitgaf.

Tevens begonnen de voorstanders van het christelijk onderwijs eigen onderwijsbladen uit te geven. Daarin legden zij verantwoording af van hun handelwijze, en publiceerden zij de vorderingen die werden gemaakt bij het oprichten van de eigen scholen. Bovendien maakten zij melding van hun strijd met de overheid die in veel gevallen bezwaren maakte om de vereiste toestemming te verlenen.

Ook schreven zij opvoedkundige en onderwijskundige verhandelingen en plaatsen zij recensies van leer-en leesboeken.

In de volgende bladzijden zal thans een analyse worden gegeven van de in orthodox-protestantse kring bestaande visie ten aanzien van het kinderboek en de functie van kinderliteratuur, zoals deze blijkt uit de drie oudste christelijke onderwijsbladen, te weten:

1. Nijmeegsch Schoolblad voor het Christelijk Onderwijs, 1844 - 1851, onder redactie van Mr. J.J.L. van der Brugghen, Mr. W. van Lijnden en E.A. Zubli (hierna aangeduid met: NS);

2. Maandschrift voor Christelijke Opvoeding en Christelijk Onderwijs, 1858 - 1859, onder redactie van H.J. Lemkes met medewerking van Dr. L.R. Beynen, D. Buddingh, J.W. van Eek, E. Gerdes, A. Meyer, M.D. van Otterloo, R. Husen en anderen (hierna aangeduid met: CO en CO);

3. Maandschrift voor Christelijke Opvoeding in School en Huis, 1862 - 1868, onder redactie en medewerking van M.D. van Otterloo, J.P. Schaberg, H.J. van Lummel, W. Oostmeyer en anderen (hierna aangeduid met: CO in S en H) 1 .

DE CHRISTELIJKE KINDERBOEKEN EN HUN SCHRIJVERS

De oprichting van christelijke scholen zag men als een grote stimulans voor het christelijk kinderboek. Naar aanleiding van het Leesboekje voor de Hervormde diaconie-en christelijke scholen van

J.P. Schaberg werd opgemerkt dat met dit boekje een oude verwachting in vervulling ging, namelijk:

'Als er christelijke volksscholen verrijzen, zullen er ook wel christelijke lees-en leerboeken komen' (NS, 1848, p. 12). Vele boekjes die werden besproken, waren dan ook vooral bestemd voor gebruik op school: boeken met losse verhalen en gedrukt in verschillende lettertypen om de leesvaardigheid te bevorderen.

In het Nijmeegsch Schoolblad was het aantal boeken, waarvoor men waardering kon opbrengen, nog beperkt. Veel was vertaald, vooral uit het hoogduits. Dit gold zowel voor leerboeken, met name voor de bijbelse en kerkgeschiedenis en bijbelse aardrijkskunde als ten aanzien van leesboeken. Zo waren de leerboeken van Zahn voor bijbelse en kerkgeschiedenis populair, evenals de leesboeken van C. Möhrle.

Ook signaleerde men in het genoemde blad duidelijk een gebrek aan goede christelijke leesboeken. Naar aanleiding van Verdichting en geschiedenis van J. de Liefde, voor de hoogste klassen van de lagere school, werd opgemerkt:

'Dat er behoefte bestaat aan een geschikt leesboek voor die leerlingen, is voor ons buiten twijfel: de ondervinding heeft het bewezen, dat men, om niet in de bibliotheek van het Nut van 't Algemeen te verdwalen, dikwijls op vreemden bodem moest gaan zoeken, hetgeen men op eigen grond niet vinden kon' (NS, 1848, p. 62).

De Liefde was ongetwijfeld de meest genoemde en de meest gevierde schrijver in de onderzochte tijdschriften. Hij heeft ook erg veel, vooral voor de christelijke school, geschreven, zoals De mensch en de dieren, De schoolvriend, De verteller, Schets der algemeene geschiedenis. Naast hem waren T.M. Looman, J.P. Schaberg, E.

Gerdes, J.H. van Linschoten en E.J. Veenendaal gewaardeerde schrijvers.

Deze schrijvers waren, op J. de Liefde na, allen afkomstig uit het onderwijs. Van hen hebben De Liefde en Gerdes de meeste kinderboeken op hun naam staan.

Jan de Liefde (1814 - 1869) was eerst predikant in de doopsgezinde Broederschap; vanwege het modemisme dat hij daar aantrof verliet hij deze en begon in de achterbuurten van Amsterdam te evangeliseren. Voor dit doel stichtte hij in 1855 'De Vereeniging tot Heil des Volks', die al snel afdelingen in andere plaatsen zou krijgen. Mede uit dit werk ontstonden zondagsscholen, die belangrijke afnemers van christelijke kinderboeken werden. De Liefde bleef niet kerkelijk dakloos; hij stichtte zelf in 1856 de Vrije Evangelische Gemeente te Amsterdam. Hij schreef vooral met het oog op het gewone volk, zowel voor volwassenen als voor kinderen; zijn boeken zijn vaak ernstig-humoristisch van toon.

Ook leidde De Liefde een aantal evangelisten op, onder wie de reeds genoemde Gerdes, en A.J. Hoogenbirk, een schrijver van christelijke kinderboeken, die na 1880 op de voorgrond trad. Eduard Gerdes (1821 - 1898) begon als onderwijzer, maar nadat hij zijn opleiding bij De Liefde had voltooid begon hij te evangeliseren op het platteland. Daarnaast schreef hij boeken, voornamelijk van historische aard, die veelal betrekking hebben op de tachtigjarige oorlog.

DE MORAAL

De kinderboeken werden vooral benaderd vanuit hun functie voor het christelijk onderwijs en de christelijke opvoeding van kinderen, die men overigens in eikaars verlengde zag liggen.

Over boeken die voornamelijk ontspanning beoogden was men niet positief; men was van mening dat deze de smaak voor degelijker lectuur zouden bederven en de aandacht van het kind zouden versnipperen.

Men bracht ook wel een zekere relativering aan in de te verwachten invloed van boeken op het kind. De opvoeders, met name de moeder, zouden van grotere betekenis zijn:

'Vertel alle sentimenteele geschiedenissen, waarvan onze school en kinderboeken als overvloeijen, - gij kunt u heesch praten, eer gij den blijvenden indruk gemaakt hebt, die zoodanig eene daad van de moeder in het kinderhart nalaat' (CO in S en H, 1866, p. 411).

Dit betekende niet dat men geen eisen stelde aan kinderboeken. Integendeel, wat kinderen in handen krijgen moest goed zijn. In de meeste recensies en beschouwingen over de kinderliteratuur was een sterke afwijzing van het vooropstellen van de deugdzaamheid, op grond waarvan men deze boekjes niet ter lezing aanbeval. Dit lot betrof bijvoorbeeld de boekjes van M. van Heyningen Bosch, Moeder Anna en hare kindertjes, Vader Jacob en zijne kindertjes; van P.D. Anslijn, Zedekunde voor de jeugd, De brave Hendrik, De brave Maria; van H. Sluyters, Voedsel voor het hart; van J. Mans, Lessen van levenswijsheid.

Zo verzucht een recensent:

'Waarom plaatst men toch gedurig en immer weder deugd vóór godsvrucht, alsof de laatste slechts een aanhangsel van de eerste en niet de eerste een uitvloeisel van de laatste moet zijn; waarom altijd de vrucht vóór den wortel' (CO en CO, 1859, p. 104).

Men vond dat daarmee het christendom werd verlaagd tot een deugdenleer en dat daarmee ook het geloof van al zijn kracht werd ontdaan. Men zag deze boekjes dan ook als een produkt van oppervlakkig christendom. Zo protesteerde men tegen de voorstelling van Jezus als een vriend der deugdzamen en de hemel als het vaderland der deugdzamen.

Ook was men van mening dat er in dergelijke boeken verkeerde verwachtingen van de moraal werden gekoesterd: 'Het is de tot walging toe verkondigde deugdsleer onzer dagen, die hier in alle hare naaktheid en ontdaan van eenigen tooi wordt opgedischt. Doe dat, en gij zult leven. Maar het kind zoo als het is, niet zoo als het moet zijn, antwoordt: ik wil niet.

Ik heb lust in het kwaad, in hetgeen mijn meester mij verbiedt.

Een andere hefboom is er noodig om die neiging ten kwade over te buigen ten goede' (NS, 1847, p. 37).

Voorts kwam als kritiek naar voren dat als de deugd in de boekjes centraal stond, het kind een heel rooster van plichten voorgeschoteld kreeg, en dat de moraal vaak gebaseerd was op eigenbelang en daardoor dubieus. Als voorbeeld werd onder andere genoemd een verhaal waarin het kind werd opgewekt om niet te liegen omdat de mogelijke ontdekking van dit misdrijf grote schande zou opleveren.

De onderwijswet, met haar bepaling dat het onderwijs niet kwetsend mocht zijn, zag men als een van de oorzaken van die oppervlakkigheid in de moraal in de kinderboeken.

Zo werden verschillende kinderboeken van de predikant C.E. van Koetsveld van de hand gewezen, omdat hij daarin nadrukkelijk aan de schoolwet recht wilde doen, zodat zij ook op de openbare scholen gebruikt konden worden. Volgens de recensent moest dit wel leiden tot een vervlakking van de waarheid, die alleen in Christus te vinden is:

'Het degelijke, door de zucht om het gemakkelijk te doen opnemen, zóó verwaterd, dat alle geur en kracht verloren gaat; de waarheid, zóó in haar zondagspak gestoken, dat men haar, onder alle linten en strikken, volstrekt niet meer herkennen kan; en, helaas! het reine Christendom tot eene algemeene zedelijkheid, te flaauw om eenige kracht in het leven te kunnen toonen, verlaagd' (CO in S en H, 1862, p. 305).

Deze recensent was dus zeer somber gestemd over de schoolliteratuur uit zijn tijd, vooral omdat daarin naar zijn oordeel aan de waarheid en de werkelijkheid geen recht werd gedaan.

DE WERKELIJKHEID IN HET KINDERBOEK

De deugdzame, brave kinderen, die in die tijd de kinderboeken bevolkten, werden als strijdig met de werkelijkheid beschouwd. In de recensies kwamen bijvoorbeeld opmerkingen voor als: 'naar het leven is deze schilderij niet genomen, de meeste jongens zijn wat minder zoet en braaf, wie zal dit van zichzelf kunnen zeggen? ' Men achtte het alleen toelaatbaar als de deugd in samenhang met het geloof wordt beschreven:

'De Christelijke onderwijzer verwerpt leesboeken, die verhalen bevatten van idealen van deugdzame kindertjes, vooral wanneer die kinderdeugd niet wordt voorgesteld als geworteld in de vreeze Gods' (CO en CO, 1859, p. 100).

Ook was men terughoudend met betrekking tot vrome kinderen in de boeken, omdat deze niet aan de werkelijkheid beantwoordden:

'Die vroeg vrome kinderen, "die engelen met jurken en broeken", - zegt Hildebrand, we vinden ze zoo zelden in het werkelijke leven terug. Waarlijk, - 't was niet kwaad ze wat minder in de boeken op den voorgrond te stellen, die boeken zouden er niet te slechter om zijn, en voorzeker meer nut doen, bleven ze wat digter bij het werkelijke, bij het bestaande' (CO in S en H, 1866, p. 202).

Verhalen van ondeugende kinderen vond men tot op zekere hoogte toelaatbaar, als daarbij maar niet werd overdreven:

'Dat geschiedenissen opvoedende kracht hebben, zal ieder toestemmen, die gebruik maakt van verhalen, als afschrikkende voorbeelden van snoepers, luistervinken, logenaars, babbelaars, talmers, enz. Maar deze verliezen die kracht wel eens, indien zij te sterk gekleurd zijn en daardoor het natuurlijke missen. Op geen ferm jongensgestel zal het verhaal van den "braven Hendrik" opvoedende kracht uitoefenen. Hij walgt van zulk eene zoetheid' (CO in S en H, 1862, p. 123).

Deze verhalen konden nuttig zijn om de aandacht te vestigen op bij kinderen voorkomende gebreken en neigingen, mits daarbij werd gewezen op Gods geboden en op de noodzaak van het gebed om niet in verzoeking te komen.

Vernietigend was het oordeel over sprookjes. Het vertellen van sprookjes werd als een kwaad gezien waaraan vooral kindermeisjes zich schuldig maakten. Sprookjes waren leugens, waarmee de kinderharten werden gevuld. Bovendien maakten ze hartstochten in het kind wakker, zoals de verhalen Duizend en één nacht.

Voor fabels en gelijkenissen konden enkele schrijvers nog wel waardering opbrengen. Een fabel, een gelijkenis:

'kan in zijne soort even waar zijn, als de meest onbetwijfelbare geschiedenis. Waarheid is daar, waar alle dingen in hun eigen licht-in hun eigen aard en toestand worden voorgesteld' (CO in S en H, 1867, p. 23).

De meeste voorliefde ging echter uit naar verhalen, waarin nauw werd aangesloten bij de werkelijkheid en bij ware gebeurtenissen. Genoemd werden verhalen uit de geschiedenis, biografieën, reisbeschrijvingen, boeken over de natuur en volken en bovenal bijbelverhalen.

Over romans, waaronder men "verdichte" oppervlakkige verhalen verstond, was men niet goed te spreken. Deze gaven geen getrouw beeld van de werkelijkheid, waren gekunsteld, hersenschimmen en benamen alle lust voor meer ernstige, solide lectuur. Bovendien werden in romans vaak de hartstochten geprikkeld:

'In zeer vele, ja in de meeste romans wordt met kwistige hand het zaad der onzedelijkheid uitgestrooid, zij zijn als met voordacht er op aangelegd, om de gevaarlijkste hartstochten te prikkelen en in beweging te brengen. Hunne opgewondene taal, hunne verleidelijke tafereelen zetten de verbeelding als in vlam' (CO in S en H, 1862, p. 396).

Zo werd ook geklaagd over schoolboeken waarin verhalen voorkwamen van schrijvers van wie de fantasie op hol was geslagen en bedenkelijke vormen had aangenomen. Als voorbeeld werd een verhaal genoemd waarin een vrouw zelfmoord pleegde omdat ze met haar ter dood veroordeelde man wilde sterven. Afgezien nog van de vraag of dit thema voor kinderen wel geschikt was, zag men de moraal, de verregaande uit huwelijksliefde voortspruitende opofferingsgezindheid, als zeer verwerpelijk.

Eenzelfde oordeel trof Gullivers reize naarLilleput dat als fragment in één van de schoolboeken was opgenomen. Dit verhaal deed de recensent denken aan:

'die laffe en smakelooze vertellingen, die welligt sommige onzer lezers ook wel eens in hunne jeugd van onverstandige dienstmaagden hoorden verhalen' (CO en CO, 1859, p. 105).

Uit het oogpunt van kiesheid staafde de recensent zijn oordeel niet met voorbeelden uit dit verhaal.

Liefdesverhalen zagen de schrijvers als liggende buiten de wereld van het kind, dat daarmee niet op de hoogte behoorde te zijn. De recensent, van wie het laatstgenoemde citaat afkomstig is,

vervolgde dit met: 'Voeg hierbij uiteindelijk nog, hoe ook in andere leerboeken liefdeshistoriën voorkomen (denk aan romancen, balladen, enz.), onderwerpen, die elk verstandig opvoeder, van welke rigting dan ook, zijne leerlingen zorgvuldig zal onthouden; is het dan na al het aangevoerde nog te verwonderen, dat eenige onderwijzers er op bedacht zijn geweest, om leerboeken zamen te stellen, die, beter dan de bestaande, met den geest des Evangelies overeenstemden? ' (CO en CO, 1859, p. 105, 106).

Op een andere plaats werd gewezen op de allerverderfelijkste invloed die meisjes ondergingen door het lezen van Franse en andere op gelijke leest geschoeide romans, juist vanwege de liefdesperikelen die er in voorkwamen.

DEGELIJKE LECTUUR

Men was van mening dat het kind moest kunnen beschikken over solide degelijke christelijke lectuur, die aan bepaalde eisen voldeed.

Zo moest een boek uitgaan van de verloren mensheid en de verzoening in Christus, en de kinderharten brengen aan de voeten van de zaligmaker. Het diende te wijzen op Gods albestuur en op Jezus Christus als verlosser van zondaren, en kinderen opwekken om Godvrezend te zijn.

Zo werd in een recensie van een kinderboek opgemerkt dat het een treffend bewijs leverde van: 'hoe het ootmoedig christelijk geloof kracht geeft om in alles Gods hand te erkennen eri de overtuiging levendig te houden, dat Hij alle dingen ten goede bestuurt voor degenen, die Hem vreezen' (CO in S en H, 1866, p. 202).

Van een ander boek werd gezegd: 'De kinderen worden er op eene liefelijke wijze in opgewekt om God te vreezen, den Heere Jezus lief te hebben, om den Heiligen Geest te bidden, en in alle Christelijke deugden te wandelen' (CO in S en H, 1863, p. 166).

Een aantal kinderboeken werd afgewezen omdat de naam of het kruis van Christus er systematisch in ontbrak.

Men verzette zich tegen het zogenaamde algemene christendom in de boekjes, waarin God werd voorgesteld als de Herder van alle mensen en alle mensen werden beschouwd als Gods kinderen. Bekeringsgeschiedenissen vond men voor kinderen niet zo geschikt, de bijbelse geschiedenissen werden als alternatief hiervoor aangeprezen. Bekeringen in boeken werden echter niet afgewezen als ze

als een christelijke toepassing in het verhaal een rol speelden. Over bijbelverhalen werd vermeld dat de taal niet te populair mocht zijn omdat de eerbied voor de bijbel daaronder zou kunnen lijden. De bijbel mocht ook niet gebruikt worden als een groot boek vol voorbeelden van goed en kwaad, van deugd en ondeugd, maar diende steeds Christus in het middelpunt te stellen.

Niet alles wat uit de pen van christelijke schrijvers vloeide werd gewaardeerd. Op een aantal boeken van De Liefde bijvoorbeeld kwam de kritiek dat hij zijn voorbeelden meer uit de denkbeeldige dan uit de werkelijke wereld nam en de bijbel er wel eens bijsleepte:

'Hier en daar-'t is waar-is de overgang naar het Bijbelsch gebied wel ietwat gekunsteld en gedwongen' (CO in S en H, 1864, p.319).

Op andere plaatsen was de naam J. de Liefde al een genoegzame garantie voor de kwaliteit van het boek.

TAALGEBRUIK

Naast de eis van degelijkheid, het voorschotelen van goede kost aan het kind, werden eisen gesteld met betrekking tot taal en stijl. Een boek moest vloeiend en onderhoudend zijn geschreven, met een goede kindertoon. De schrijvers legden de vinger bij deftig en gezwollen taalgebruik, evenals bij lange alleenspraken en zedepreken. 'Deze slaan kinderen toch over', zo werd daaromtrent opgemerkt.

Een boek diende ook het bevattingsvermogen van de kinderen niet te boven te gaan. Zo had men kritiek op het gebruik van het begrip 'tijdgelovige', dat als te moeilijk werd beschouwd. In veel recensies werden stijl-en taalfouten opgesomd, waarbij vooral gedichten het moesten ontgelden. Men kritiseerde rijmelarij en slechte woordkeus.

SLOTBESCHOUWING

De schrijvers beschouwden hun tijd als de tijd van het ontstaan van echt christelijke kinderliteratuur; deze koppelden zij duidelijk aan de oprichting van christelijke scholen. Kinderboeken uit de periode voor 1845, het jaar waarin De Liefde begon te publiceren, wezen zij van de hand als produkten van de tijdgeest.

Hoewel het in de verhandelingen over kinderboeken vaak om schoolboeken ging, werd impliciet daarmee ook de visie op de kinderliteratuur in het algemeen gegeven. De grens tussen het leesboek

voor school en voor thuis werd niet scherp getrokken; eenzelfde boek werd vaak voor beide doeleinden gebruikt.

Het kinderboek werd duidelijk geannexeerd als een opvoedingsmiddel, hetgeen in die tijd gebruikelijk was; de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen deed in dit opzicht hetzelfde. De schrijvers waren van mening dat in kinderboeken hetzelfde doel moest worden nagestreefd als in de opvoeding, namelijk het kind naar God leiden. Daarom waren zij wel verplicht zich te verzetten tegen alle opvattingen inzake de deugd, die aan het geloof als de de bron daarvan voorbijgingen.

Hun overtuiging dat ieder mens van nature een zondig wezen was maakt het begrijpelijk dat zij zeer terughoudend waren met betrekking tot voorbeelden van brave en vrome kinderen, maar dat zij wel tot op zekere hoogte voorbeelden van ondeugende kinderen accepteerden, aangezien deze aansloten bij de werkelijke aard van het kind. Dit alles leidde ertoe dat gevoelens van berouwen schuld op de voorgrond kwamen te staan, evenals het vragen om vergeving.

De eisen, aan de kinderliteratuur gesteld, waren hoog, zowel wat de inhoud betreft als de vorm. Boeken van geestverwanten konden zelfs lang niet altijd de toets der kritiek doorstaan. Jarenlang bleef men een gemis voelen aan goede christelijke kinderboeken, hetgeen duidelijk tot uiting kwam in Leiddraad en eerste bouwstoffen voor eene boekenlijst 1 , dat in 1865 als een uitgave van de Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs verscheen. Deze brochure bevat een verhandeling over het christelijk onderwijs, de eisen die christelijke scholen aan hun boeken moeten stellen, boekbesprekingen en een voorlopige boekenlijst. Ook hierin vindt men verzet tegen de platvloerse moraal, een onkinderlijke schrijftrant, het verlagen van het christendom tot een deugdenleer, en de te weinig op de werkelijkheid gestoelde verhalen.

Wel bleef voor de samenstellers vaststaan dat het kinderboek ondergeschikt moest zijn aan het doel van de opvoeding: het brengen van kinderen aan Christus' voeten door opscherping van het geweten, bijbrengen van zondebesef, schuldgevoel en ootmoed en wijzen op Christus' verlossingswerk en Gods genade ten aanzien van de in zonde gevallen mensheid.

Door de eenzijdige nadruk op de godsdienstig-opvoedende waarde van het kinderboek, die het christelijk kinderboek nog ettelijke jaren in de ban zou houden, werd de deugd echter, zij het in een ander jasje gestoken, door de achterdeur weer binnengehaald.


1 Zie ook van schrijfster dezes: 'Orthodox-protestantse denkbeelden over de opvoeding uit het midden van de negentiende eeuw', in: Pedagogische Verhandelingen, jaargang 1984, nr 3/4.

1. Samengesteld door M.D. van Otterloo, H.J. van Lummel, J.P. Schaberg en H.A. Gerritzen, Utrecht, 1865.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 1986

DNK | 117 Pagina's

ORTHODOX-PROTESTANTEN UIT HET MIDDEN VAN

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 1986

DNK | 117 Pagina's