GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Réveil van het volk

De Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid 1847-1870

43 minuten leestijd Arcering uitzetten

Drs. Annemarie Houkes (j.m.houkes@rug.nl) is als promovenda verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze werkt aan een proefschrift over publieke manifestaties van orthodoxe protestanten in Nederland tussen 1850 en 1900, dat naar verwachting in 2006 zal worden afgerond.

Van Abraham Kuyper is lang beweerd dat hij de ‘kleine luyden’ in Nederland mobiliseerde en het orthodox-protestantse volksdeel heeft doen ontwaken. Kuyper zou de als achterlijk verachte orthodoxe protestanten tot ‘een samenhangend wetenschappelijk, religieus en politiek bewustzijn’ hebben gebracht en hen een ‘gelijkberechtigde positie’ in Nederland hebben bezorgd.1 Dat dit beeld een invented tradition is, is inmiddels al vaker naar voren gebracht2 Orthodoxe protestanten vormden geen vaste groep die wakker geschud moest worden door een grote leider, maar verenigden zich in de tweede helft van de negentiende eeuw rondom diverse thema’s en op verschillende manieren.

De invloed van het Réveil op deze ontwikkeling, de groepsvorming van orthodoxe protestanten, kan nauwelijks worden onderschat. Vanuit het Réveil werd tussen de jaren 1840 en 1870 een scala aan verenigingen opgericht waarin rechtzinnig gelovigen zich inzetten voor filantropie, armenzorg, onderwijs, zending en evangelisatie. Veel van deze nieuwe verenigingen werden gesticht vanuit onvrede met de aanpak van bepaalde ‘liberale’ verenigingen, zoals de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, de Maatschappij van Weldadigheid of het Nederlandsch Zendelinggenootschap. De kritiek van Réveilaanhangers was hoofdzakelijk dat deze verenigingen te weinig nadruk legden op de verspreiding van het ware geloof, dat door de rechtzinnig gelovigen van het Réveil werd gezien als de enige mogelijkheid tot werkelijke verlossing uit de aardse ellende en als basis voor een goede maatschappij.

Eén van de nieuwe op het Réveil geïnspireerde verenigingen was de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid in Amsterdam. De Verbreiding, zoals de vereniging kortweg werd genoemd, is om meer dan een reden interessant. Ondanks hun verzet tegen de aanpak van hun liberale tegenhangers leken veel Réveil-verenigingen nog sterk op hun voorgangers. Ze waren uitsluitend op de middenstand en ‘top-down’ gericht: personen uit hogere standen namen het initiatief om mensen uit lagere standen te helpen. De Verbreiding was één van de eerste, zo niet dé eerste vereniging voor ‘gewone’ mensen die geheel was geïnspireerd door het Réveil. Het ledenaantal en de bruisende evangelische activiteiten van de Verbreiding der Waarheid laten zien, dat de invloed van het Réveil veel verder reikte dan de bovenste lagen van de Nederlandse bevolking en dat de spiritualiteit van het wat als diffuus bekend staande Réveil in brede, georganiseerde vorm is terug te vinden.

De ontwikkeling van de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid is daarnaast illustratief voor ontwikkelingen die ook in andere dorpen en steden plaatsvonden als er een evangelisatievereniging actief werd en succes had. De Verbreiding was de eerste in een reeks van evangelisatieverenigingen die vanaf het midden van de negentiende eeuw door orthodoxe protestanten werden opgericht, zoals de Nederlandsch Evangelische Protestantsche Vereeniging (1853) van Abraham Capadose, het Heil des Volks (1855) van Jan de Liefde, de verenigingen van Vrienden der Waarheid in Friesland (1854) en Amsterdam (1853), de Confessioneele Vereeniging (1864) en tal van lokale initiatieven, waaronder ook jongelingsverenigingen gerekend kunnen worden. Deze verenigingen brachten een vernieuwing in het Nederlandse verenigingsleven als geheel, namelijk de komst van een exclusief orthodox-protestants verenigingsleven.

Oprichting en leden

De geschiedenis van de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid begint op 11 november 1847 in Amsterdam. Op die bewuste donderdagavond kwamen ongeveer driehonderd mannen en vrouwen bij elkaar in de bewaarschool aan de Plantage Middellaan. De bijeenkomst was georganiseerd door zeven vrienden: de godsdienstonderwijzer Theodorus Matthijs Looman, de behanger Frederic Carel Bergman, de kantoorbediendes Jan Jacobus Kropholler en Willem Hultzer, uitgever Henricus Höveker, onderwijzer Jan Hendrik Krot en W. Oosten. De vrienden vormden met nog vier anderen al jaren een leesgroep, die een paar maal per maand bijeenkwam om over het geloof te praten. In 1844 hadden de vrienden geprobeerd om een christelijke leesbibliotheek op te richten, maar die poging was mislukt. Nu, in 1847, probeerden ze het nog eens. Onder invloed van de economische malaise van de jaren 1845 en 1846 had in Amsterdam een geestelijke opwekking plaatsgevonden, waardoor verschillende kleine gezelschappen waren ontstaan, zoals die van henzelf.3 Looman wilde al deze afzonderlijke groepen samenbrengen in één vereniging, die ‘een brandpunt kon en moest wezen, waaruit vuur en leven naar buiten moest stroomen, tot eene getuigenisgeving aan de wereld van de kracht des kruises christi.’4 De mannen besteedden een paar avonden aan het smeden van een gedegen concept en presenteerden op 11 november hun plan tot verbreiding van dé Waarheid.

Nadat hij de avond had geopend, de aanwezigen een psalm hadden gezongen, de 1e zendbrief van Johannes was gelezen en ‘broeder’ Bergman was voorgegaan in gebed, voerde Theodorus Matthijs Looman het woord. In zijn toespraak wees hij zijn publiek erop dat het geloof in Nederland van alle kanten werd bedreigd en dat het nu tijd was voor actie:

‘Ja, Vrienden! Daar moet gehandeld worden, daar moeten ook handen inééngeslagen worden; het is niet genoeg, dat men prate en klage en zuchte, men moet doen. Daar is veel te doen; en nu in de mogendheid des Heeren kunnen wij kloeke daden doen. Alle dingen zijn mogelijk, dengene die gelooft.’5

Looman riep de aanwezigen op tot actie en samenwerking. De nieuwe vereniging zou een ontmoetingsplaats worden voor gelovigen, waar ze elkaar konden versterken en van waaruit ze samen het evangelie konden verbreiden onder de rest van de bevolking van Amsterdam. De nieuwe vereniging zou worden opgedeeld in drie ‘hoofdtakken’ met elk zijn eigen bestuur: Christelijke Leesbibliotheek (het plan van 1844), Evangelisatie en Naai- en Breischolen. Als geheel was het de bedoeling om met de nieuwe vereniging ‘het Réveil te verspreiden onder den derden en vierden stands des volks.’6 Looman’s oproep sloeg aan en nog diezelfde avond traden de meer dan driehonderd aanwezige mannen én vrouwen toe als lid van de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid.

Volgens haar statuten was het hoofddoel van de Verbreiding om gelovigen in Amsterdam bij elkaar te brengen door middel van bijeenkomsten. De vereniging zou het kader moeten worden waarbinnen mensen elkaar ontmoetten om, zoals Looman het verwoordde, ‘elkander op te bouwen in het allerheiligst geloof en gemeenschap der Heiligen te oefenen.’ Van de leden werd daarbij verwacht dat zij naar gave en roeping actief meewerkten

‘tot uitbreiding van het rijk des Heeren J.C., verkondigende de regtvaardiging des zondaars uit genade door het geloof, vrede door het zoenbloed des kruises, liefde in de gemeenschap des Heiligen Geestes.’7

Dit klinkt niet alleen als een geloofsbelijdenis, het was het ook. Het was een getuigenis dat actief werd uitgedragen, helemaal in de geest van het Réveil. Er ligt een nadruk op activisme (het actief uitdragen van het geloof) en een nadruk op de betekenis van het sterven van Jezus. De formule ‘de gemeenschap der Heiligen’ duidt verder op het niet-institutioneel-kerkelijke karakter van het Réveil én van de vereniging tot Verbreiding der Waarheid: het ging hier in de eerste plaats om het delen en mededelen van geloof en om gemeenschap.

Bijzonder aan de Verbreiding was dat het een vereniging werd voor en door het volk. Iedereen die zich door de uitgangspunten van de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid voelde aangesproken, kon lid worden voor slechts 2 cent per week. Voor onze en ook voor negentiende-eeuwse begrippen was dat weinig, maar het bleek voor sommige leden nog steeds veel geld.8 Dat zegt wel iets over het ledenbestand - ook de allerarmsten sloten zich bij de Verbreiding aan. De meeste leden van de Verbreiding der Waarheid waren echter vooral mensen die men in die tijd rekende tot de ‘derde stand’, de ‘kleine burgerstand’. Het ledenaantal van de Verbreiding lag in 1862 op 1070 en bereikte haar top in 1879 met 1554 leden en 1539 donateurs.9

Het overgrote deel van de leden was nederlands hervormd, op een lutherse of afgescheiden uitzondering na. Mannen en vrouwen hadden binnen de vereniging hun eigen taken. De mannen deden het bestuur en het werk binnen de takken Evangelisatie en Bibliotheek, de vrouwen zwaaiden de scepter over en in de Brei- en naaischolen. Het bestuur van die afdeling bestond naast mannen dus ook uit vrouwen. Het fotoboek van het vijfentwintigjarige bestaan bevat zelfs opvallend veel vrouwenportretten,10 wat duidt op de bijzondere positie die vrouwen in de vereniging innamen.

Afgezien van de sekseverhoudingen golden tussen de leden onderling ook standsverschillen. Uitgevers, onderwijzers, kantoorbedienden, kooplieden en handelaars, die wel worden gerekend tot de ‘nieuwe’ middengroepen,11 bezetten de meeste en belangrijkste bestuursposten. Leden uit de oudere middengroepen bestaande uit kasten-, kisten, kleer,- hoeden-, schoen-, en lijstenmakers, timmerlieden, smeden en behangers deden ander werk, zoals het afleggen van de huisbezoeken vanaf 1850. Er was dus een licht verschil tussen bestuurders en niet-besturende ‘werkende leden’.12

De minstgegoede leden van de vereniging waren geen ‘werkende leden’, maar passief lid. Ze waren als het ware het object van werkzaamheid van de werkende leden uit de middenstand. De Verbreiding had dus nog wel iets van de ‘top-down’-benadering overgenomen van andere verenigingen, maar richtte zich daarmee op de allerarmsten. De Verbreiding komt deels overeen met de door Boudien de Vries onderscheiden varianten van filantropische verenigingen eerder in dit nummer: de Verbreiding was een vereniging van ‘burgers die een voorbeeld willen zijn voor en leiding willen geven aan de onwetende en onbeschaafde, maar idealiter wel brave, oppassende en vooral dankbare leden van de volksklasse’. Een vereniging dus met het opvoedbare deel van het volk, met dien verstande dat de ‘burgers’ in de Verbreiding veelal behoorden tot de lagere burgerstand13 en ook zichzelf opvoedden en ontwikkelden via de mogelijkheden die de vereniging daartoe bood. Daarnaast vallen de minstgegoede leden van de Verbreiding extra op. Het is de vraag in hoeverre deze vertegenwoordigers van de laagste stand werden beschouwd als braaf, oppassend en opvoedbaar. Waarschijnlijker is dat deze groep in het algemeen juist niet als zodanig werd bekeken en dat was dan ook precies de reden waarom de Verbreiding onder deze armen werkzaam was. Zo vormt de Verbreiding, met haar mengeling van zelforganisatie en evangelisatie onder de lage standen, wellicht een derde verenigingsvariant naast de twee die De Vries onderscheidt.14

Theodorus Matthijs Looman

De man in wiens brein het plan voor de Verbreiding der Waarheid gerijpt was en die tot zijn dood in 1900 voorzitter van de vereniging zou blijven was Theodorus Matthijs Looman. Looman lijkt in de historiografie enigszins in de vergetelheid te zijn geraakt15 en overschaduwd door de kopstukken van het Réveil zoals O. G. Heldring. Toch heeft hij een niet minder wezenlijke bijdrage geleverd aan de verbreiding van het Réveil en de profilering van het orthodoxe geloof in de Nederlandse samenleving.

Looman was onder andere de drijvende kracht achter de al genoemde Verbreiding en achter de Vereeniging ter bevordering van de zendingszaak onder Heidenen; hij was verder betrokken bij de oprichting van de Nederlandsche Zondagsschoolvereeniging, bij de organisatie van het Algemeen Evangelisch Nationaal Zendingsfeest vanaf 1863, redacteur van de Christelijke Verzamelaar en de Christenbode, samensteller van de almanak van de Verbreiding, redacteur van het Geïllustreerd blad voor het huisgezin en de Java-cent, oprichter en voorzitter van de Bond van Vereenigingen ter Verbreiding der Waarheid in Nederland en organisator van de tweejaarlijkse Algemeene Samenkomst voor Inwendige Zending vanaf 1874. In zijn geschiedenis van de Verbreiding benadrukt Cor Ofman nog Loomans optreden als activist voor de afschaffing van de slavernij en zijn bemoeienis met de kerkelijke verkiezingen.16 Landelijke bekendheid kreeg Looman door zijn jaarlijkse optreden op de zendingsfeesten waar hij van 1863 tot en met 1891 op humoristische wijze een overzicht gaf van de werkzaamheden van zendingsverenigingen in Nederland.17 Verder vertegenwoordigde hij Nederlandse verenigingen op verschillende internationale congressen. Hoogste tijd dus om aandacht te vragen voor deze ‘kampioen van het Réveil van het volk’.

Looman werd geboren in 1816 als zoon van een diamantslijpersknecht uit Amsterdam.18 Hoewel Theodorus (Theo?) en wellicht ook zijn dertien jaar jongere broer Corneille Nicolas aanvankelijk hun vader zouden opvolgen in diens vak, gaven zijn ouders hem de gelegenheid om verder te leren. Vanaf zijn veertiende volgde Looman een opleiding tot onderwijzer aan een school voor kinderen uit de gegoede stand. In herinneringen aan Looman is altijd verwezen naar zijn voorkomen: het was een kleine man met een wat scheefgegroeide nek, die hem nogal eens de spot van anderen bezorgde. ‘Wat was hij klein en onaanzienlijk van voorkomen. Men kon hem aan de Bestuurstafel haast niet terugvinden als hij op zijn stoel was gezeten, en ook als hij opstond trok hij eerst de aandacht wanneer hij was begonnen te spreken.’19 Maar spotters diende Looman snedig van repliek . Zo kreeg de onderwijzer die een kind liet vragen of meester wel ‘recht bij ’t hoofd was’ de vraag terug of hij zelf ‘wel recht bij ’t hart was.’ Grote pestkoppen wees hij op hun plaats door te verklaren: ‘De kleintjes zijn in de wereld om de reuzen vanuit de laagte in hun neusgaten te zien om te ontdekken of daarboven hersenen aanwezig zijn.’20

Door zijn kwakkelende gezondheid was Looman niet geschikt voor het reguliere onderwijs en na zijn opleiding zocht hij werk als huisonderwijzer. In 1838 trouwde Looman met Elisabeth Ketelaar, die ruim vijf jaar ouder was dan hij en vanuit Polen in Nederland was gekomen. Samen kregen ze zeven kinderen, vier zoons en drie dochters. Kindersterfte was in de negentiende eeuw verre van zeldzaam en ook de Loomannen kregen er mee te maken. Maar het lot trof hen wel hard. Een aantal kinderen stierf al jong, maar ook van de overige werd er vrijwel geen ouder dan veertig jaar. Alleen Loomans oudste dochter zou hem overleven, zij het slechts negen dagen. Zij werd 59.

Als huisonderwijzer kwam Looman in contact met Isaäc da Costa, bij wie hij in dienst kwam als gouverneur van diens oudste zoon. Omdat het al snel duidelijk werd dat Loomans passie bij zijn geloof lag, adviseerde Da Costa hem om godsdienstonderwijzer te worden. In 1842, op zesentwintigjarige leeftijd, legde Looman met goed gevolg het examen af in de Waalse kerk en werd benoemd tot catechiseermeester. In 1844 kwam hij als godsdienstonderwijzer en evangelist in dienst van de Vereeniging ter verspreiding van godsdienstige kennis en ter bevordering van godsvrucht, door bezoek en bijbellezing, waarvan de naam precies aangaf wat men beooogde.21 Naar het voorbeeld van de Engelse London City Mission was deze vereniging in Amsterdam opgericht door toonaangevende figuren uit de plaatselijke Réveilkring: W. Backer, J. van Eik, G.H. de Marez Oyens. J.L. Gregory Pierson, P.J. Teding van Berkhout en J.D. Waller.

Voor zijn werk bezocht Looman iedere twee weken ongeveer zeventig gezinnen. Daarnaast gaf hij twee keer in de maand zondagsschool en op woensdagavonden catechisatie aan jongens van boven de 16. Maar Looman had het gevoel dat hij op deze manier te weinig mensen bereikte. Op de novemberavond in 1847, waar hij de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid aan zijn toehoorders presenteerde, zei hij:

‘Ik zag op al die duizenden die daar buiten God leven, zonder Christus, zonder hoop. Mijn hart ontsteekt over hen, wanneer ik aan ze denk (…) hoe vele zwakken, bestredenen, dwalenden, struikelenden en vallenden zijn er, die versterkt, ondersteund, teregtgewezen, gedragen moeten worden?’22

Vanuit een oprechte bezorgdheid over het lot van anderen toog Looman aan het werk. Wat hem betrof moest het werk van de Verspreiding worden uitgebreid. Zijn concept voor de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid lag wat dat betreft direct in het verlengde van de vereniging van zijn werkgevers. Waar Backer c.s. echter agenten, zoals dat heette, als Looman in loondienst hadden, had Looman alleen de leden van de Verbreiding die op vrijwillige basis aan het werk gingen. Looman spoorde hen aan om de bede ‘Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede gelijk in den hemel, alzoo op de aarde’ niet door ‘slapheid en traagheid tot eene leugen te maken.’23 Hijzelf was daarbij het lichtend voorbeeld ter navolging.

Als voorzitter van de nieuwe vereniging werd Looman er al snel van beschuldigd, dat hij met dit novum een ‘sekte’ wilde stichten.24 Maar afscheiding was uitdrukkelijk niet het doel van de vereniging. Ze was geen alternatief voor de kerk, maar juist bedoeld ter versterking van de kerk. ‘Neen, ’t is geen sekte en ook geen nieuwe.’, schreef Looman dus. ‘Wij willen mensen niet van hun Kerkgenootschap afbrengen, maar juist het tegenovergestelde, we willen samenwerking met allen, die den Heere Jezus liefhebben en Hem dienen.’ Er was Looman alles aan gelegen om de respectabiliteit van zijn vereniging te waarborgen en hij hield de verhouding met de kerk en de positie van de Verbreiding, als vereniging voor de kleine burgerstand en de armen, dan ook scherp in de gaten.

Uit zijn activiteiten blijkt wel dat Looman het belangrijk vond om alle leden van de maatschappij een christelijke levenswijze bij te brengen. Hij richtte zich met name op leden van zijn eigen stand, de middenstand, en op de armen. Maar in zijn boeken, brochures en bijdragen in De Vereeniging Christelijke Stemmen sprak hij evengoed leden van de hogere standen aan, met wie hij via het Amsterdamse Réveilnetwerk veel contacten had. Looman was een kind van zijn tijd en van het Réveil in zijn omgang met de standensamenleving. Jegens de leden van de Verbreiding spreidde hij een milde vorm van paternalisme ten toon, terwijl hij onder de meer gegoeden toch altijd een lid uit de middenstand bleef, iets wat hijzelf ook leek te benadrukken. Een vereniging als het Heil des Volks van Jan de Liefde vond Looman dan ook een tikje onfatsoenlijk, al zou hij dat nooit openlijk laten blijken. De leden van het Heil behoorden meer tot de lagere middenstand en de armen en de sfeer was er veel meer op gelijkheid gericht.25 Looman zette zich juist voortdurend in om de middenstand en armen op te voeden en zelfstandig te laten functioneren in de maatschappij met behoud van het standsonderscheid, dus zonder de ordening van de maatschappij geweld aan te doen.

Eenzelfde houding lijkt hij te hebben aangenomen jegens een specifieke groep in de samenleving: vrouwen. In de Verbreiding waren ze niet alleen actief als handwerkjuffen, maar ook als bestuurderessen van de tak Brei- en naaischolen, als ‘bezoekzusters’ en als leidsters van zondagsscholen. Net zoals in de Réveilkring draaiden vrouwen volledig mee in de tweewekelijkse bijeenkomsten, maar anders dan bij vergaderingen van Christelijke Vrienden waren ze ook welkom bij algemene vergaderingen van de Verbreiding, al hadden ze daar geen stemrecht.26 Looman en zijn vrouw voegden nog iets toe aan de rol van vrouwen in de Verbreiding. Zij spoorden vrouwen aan om in de slavernijkwestie een eigen standpunt in te nemen en kenbaar te maken.

In het DNK-nummer over vrouwen in het Réveil schreef Maartje Janse al iets over de vrouwenpetitie tegen de slavernij uit 1853, die naar alle waarschijnlijkheid door de beide echtelieden was georganiseerd.27 Looman schreef over de slavernij in de Vereeniging Christelijke Stemmen, zijn vrouw was de eerste ondertekenaar van de petitie die binnen de Verbreiding op poten werd gezet. De petitie was als eerste ondertekend door de vrouwen en dochters van de hoofdbestuurders van de Verbreiding en verder door tientallen andere vrouwelijke leden en hun familieleden en kennissen. De vrouwen van de Verbreiding en de seksegenoten uit hun dagelijkse netwerk spraken zich dus uit in een kwestie op het snijvlak van godsdienst en politiek. Hoewel ze beklemtoonden dat ze de petitie niet als een politieke actie zagen, zonden ze desondanks een duidelijke boodschap uit naar gezagsdragers.

Met zijn steunende, waarschijnlijk ook aanmoedigende opstelling bevorderde Looman de participatie van deze vrouwen in de openbaarheid. Hetzelfde deed hij ten aanzien van de lagere middengroepen in de kerk. Hij zette zich met zijn bestuur actief in bij de kerkelijke verkiezingen die vanaf 1867 in de Nederlands Hervormde Kerk in Amsterdam werden ingevoerd. Hieronder zal dat fenomeen uitgebreider aan de orde komen, nu volstaat de constatering dat Looman zich ook hierbij inzette om de middengroepen een stem te geven. Hij verzon creatieve oplossingen voor door de kerkenraad opgeworpen barrières en droeg zo bij aan de groeiende invloed van de middenstand op in dit geval het kerkelijke bestuur.

Op 4 januari 1900 overleed Looman op 83-jarige leeftijd. Hij werd bijgezet in het familiegraf op de begraafplaats Te Vraag in Amsterdam. In tal van christelijke dagbladen, maar ook in De Telegraaf, werd aandacht besteed aan zijn dood en werden herinneringen opgetekend. Ofman schrijft dat de bewondering voor Looman al tijdens zijn leven bijna hagiografische vormen aannam, na zijn dood werd dat niet minder. Vrienden, leerlingen en overige bewonderaars richtten een groot grafmonument voor hem op en de Nederlandsche Zondagsschoolvereeniging gaf een vierentwintig pagina’s tellende brochure uit vol herinneringen aan Looman. De brochure opende met een foto van Looman en een kort gedicht, waarin zijn werk en betekenis voor de orthodoxe gelovigen in Nederland werd herdacht:

Looman! Ons van God gegeven, Bijbelgids en Zendingsvriend,

Die ons land en Insulinde met uw gaven hebt gediend!

Kerk en zondagsschool te gader, maar ook ons hebt ge u gewijd;

Dank! Gij bracht ons Christus nader, smaak de vrucht in eeuwigheid!28

Activiteiten

Onder de inspirerende leiding van Looman en zijn mede-bestuursleden vormden de leden van de Verbreiding een actieve orthodox-protestantse gemeenschap in het hart van Amsterdam. In het begin hielden ze zich nog vooral bezig met onderlinge stichting: mannen en vrouwen kwamen om de week bij elkaar om uit de bijbel te lezen en verspreidden in hun omgeving bijbels en traktaatjes. De bijeenkomsten hadden niet alleen stichtelijke resultaten, het waren ook gelegenheden om elkaar beter te leren kennen, zodat sommige broeders en zusters ‘thans de innigste gemeenschap oeffenen [sic]’, schreef penningmeester J.H. den Ouden in 1848.29 In 1848 werden de eerste zondagsschool en de eerste breischool geopend en in 1849 werd de basis gelegd voor een bibliotheek die na vijfentwintig jaar zo’n 11.230 titels zou bevatten. De bibliotheek was onderverdeeld in een ‘groote bibliotheek’ met boeken voor volwassenen en een aparte ‘kinderbibliotheek’.30

Tot 1854 kwamen de leden bijeen bij elkaar thuis, daarna beschikte de vereniging over een eigen gebouw. De vereniging huurde geen lokaal, maar liet in 1853 zelf een pand optrekken aan de Elandstraat, dat een centrum zou worden voor al haar activiteiten. In het Volksmagazijn voor burger en boer schreef Eduard Gerdes in 1854 een verslag van de opening van het gebouw, waarin iets van de sfeer tot uitdrukking wordt gebracht:

‘Het huis zag er van voren netjes en eenvoudig uit; door een breeden gang kwam ik weldra aan een soort van hoofddeur, waarboven met groote letters te lezen stond: “o Heere! dat Uwe oogen open zijn, nacht en dag over dit huis.” 1 Kon. viii vs 29. Vervolgens trad ik de zaal binnen, die reeds zoo gevuld was, dat ik naauwelijks een plaatsje voor mij vinden kon. De zaal zelve zag er goed uit. Verbeeldt u een zeer groot, langwerpig vertrek, rondom met dubbele, nette gaanderijen; alles schitterend verlicht door gazvlammen, die uit ijzeren kaarsen stroomden, en ge hebt een flaauw denkbeeld van de plaats der zamenkomst der bovengemelde Vereeniging. Tegenover den hoofdingang komt het daglicht door een boogvormig venster, en daar onder, iets meer in het midden, staat eenigszins verheven, het spreekgestoelte voor den president en de bestuurders. Naauwelijks had ik eenige oogenblikken gezeten, of de heerlijke toonen van een serafinen-orgel verrukten mijn gehoor...’31

Gerdes was beland in de grote zaal van de vereniging, waar de jaarfeesten werden gehouden en Bijbel- en volksvoorlezingen werden georganiseerd. De invulling van de ruimtes in de rest van het gebouw geeft een beeld van wat de vereniging zoal nog meer ondernam. Op de benedenverdieping bevond zich de woning voor de bode en de naaivrouw en op de eerste en tweede verdieping waren ruimtes waar naai- of breiles kon worden gegeven. In de Elandstraat, maar ook daarbuiten, had de Verbreiding verschillende naai- en breischolen. Dat waren lokalen of huiskamers waar meisjes en jonge vrouwen naartoe gingen om te leren naaien of breien én waar ze al doende verhalen uit de Bijbel kregen te horen en samen psalmen zongen. De ontwikkeling van de jeugd werd door de vereniging erg belangrijk gevonden. Naast naai- en breischolen had de Verbreiding op tal van plaatsen in de Amsterdamse Jordaan ook bewaarscholen en zondagsscholen en werden na 1850 een Kindergenootschap voor de zending, een knapen- en een jongelingsvereniging opgericht.

De combinatie van volksverheffing, sociaal werk en evangelisatie richtte zich ook op volwassenen. Om mensen uit hun arme bestaan te trekken waren twee zaken nodig: ten eerste moesten ze toegang hebben tot het evangelie, ten tweede moesten ze zich ontwikkelen. Voor beide doelen moesten ze tenminste kunnen lezen en schrijven. Op zolder in de Elandstraat was een lokaal met lessenaars, waar de schrijf- lees- en tekenlessen werden gegeven voor volwassenen en op de eerste verdieping was de bibliotheek van de vereniging gesitueerd. De bibliotheek was behoorlijk uitgebreid, niet alleen wat betreft boeken, ook wat betreft de dependances. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken was het gebouw in de Elandstraat namelijk niet de enige plaats waar mensen boeken konden lenen en ruilen. De vereniging legde boeken neer op verschillende politiebureaus in de stad, gaf voorraden boeken mee op koopvaardijschepen (om de matrozen in toom te houden en te voorkomen dat ze hun loon aan drank en hoeren zouden spenderen) en er waren zogenaamde ‘hulp-bibliotheken’ bij mensen thuis en in de buitenwijken van de stad.32 De Verbreiding probeerde dus op alle mogelijke manieren zoveel mogelijk mensen te bereiken.

Dat deed ze ook nog op een andere manier. Op zondag na kerktijd en ’s avonds als men klaar was met werken, kon je in heel Amsterdam in de dwarsstraten en in benauwde stegen leden van de Verbreiding tegenkomen, die twee aan twee de ouders van de zondagsschoolkinderen bezochten om wat verlichting te brengen in de sleur van het dagelijks leven. Ze deelden bijbels uit en traktaatjes die door het Nederlandsch Bijbelgenootschap ter beschikking waren gesteld, ze spraken met de gezinnen over het geloof en lazen samen uit de bijbel.

De Verbreiding organiseerde deze huisbezoeken volgens een beproefde evangelische methode, die in de jaren 1830 in Londen was ontwikkeld en in 1844 in Amsterdam was geïntroduceerd door Loomans werkgevers van de Vereeniging ter verspreiding van godsdienstige kennis en ter bevordering van godsvrucht, door bezoek en bijbellezing. De methode behelsde een systematisch bezoek van alle delen van de stad door wat bij de Verbreiding ‘bezoekbroeders’ en ‘bezoekzusters’ werden genoemd. De stad Amsterdam was in de negentiende eeuw opgedeeld in buurten, die werden aangeduid met de letters a tot en met z en aa tot en met zz. Al deze buurten waren verdeeld onder gemiddeld ongeveer twintig tot dertig ‘bezoekbroeders’ en -zusters. Zo bezochten hoedenmaker Johan Jacob Haverman uit de 2e Anjelierdwarsstraat en timmerman Jan Gerrit Bantjes uit de Lange Leidschestraat in 1859 en 1860 de buurten ee en ff (rondom de Rozen- en de Lijnbaansgracht). Buurt M (rondom de Zeedijk) was toevertrouwd aan kleermaker Pieter Meijst en een niet te traceren J.P. Quené. Twee buurmannen van de Egelantiersgracht richtten zich op de buurten oo, pp en qq (rondom de Tuinstraat, Goudsbloemgracht en Palmstraat).33 Kastenmaker Abraham Johannes Drewes en Franciscus Renou woonden pal naast elkaar op nr. 361 en 362, scheelden nog geen jaar in leeftijd en deelden blijkbaar een passie voor het evangelie wat hen ertoe bracht om samen onder hun arme medeburgers het heil te verbreiden. Dagelijks na het werk en op zondag na kerktijd trokken ze er op uit om de ouders van zondagsschoolkinderen te bezoeken. Iedere eerste woensdagavond van de maand troffen ze hun medebezoekbroeders en -zusters om verslag te doen van hun bevindingen en ervaringen uit te wisselen.

Wat zij aantroffen in hun wijken viel de broeders niet mee. In de wijk qq van Drewes en Renou was het gemiddelde sterftecijfer een procent hoger dan in de rest van Amsterdam; in de 93 bewoonde gangen en stegen van de buurt, waar 1728 mensen bovenop elkaar woonden, was het percentage zelfs nog hoger.34 De huisbezoeken confronteerden de bezoekbroeders met armoede, ziekte, drankmisbruik, huiselijk geweld. Onder de indruk van de hoge mate van analfabetisme onder de bezochte families begonnen uitgever H. de Hoogh en letterzetter J. B. van den Puttelaar vanaf 1851 drie avonden in de week met lees- en schrijflessen voor volwassenen.35

Zo vloeide uit de ene activiteit een volgende voort. Naarmate de vereniging groeide, nam ook het aantal activiteiten toe. De vereniging werd gepresenteerd als een boom met verschillende hoofdtakken en een steeds groter aantal zijtakken. De hoofdtakken zijn de al genoemde Evangelisatie, de Brei- en naaischolen en de Leesbibliotheek. Zijtakken waren instellingen en verenigingen die nauw aan de Verbreiding waren verbonden, maar financieel niet op de vereniging steunden. Dit waren onder andere (!) een hulpgenootschap voor de zending, het Java-comité, een kindergenootschap voor de zending, een zangvereniging, een doorgangshuis voor prostituees die niet langer wilden hoereren, een jongelingsvereniging, een knapenvereniging, een tehuis voor vrouwen die tijdelijk zonder werk zaten, evangelisatie onder doofstommen en colportage onder zeelieden, gevangenen, politie en hulpkoetsiers.

De Verbreiding verspreidde het gedachtegoed van het Réveil en verbreedde de toepassing ervan. Ze verspreidde de geest van het Réveil onder haar eigen leden en de armen in de stegen en verbreedde haar actieradius door steeds nieuwe activiteiten te ontplooien, telkens gericht op een nieuwe doelgroep: kinderen, prostituees, hulpkoetsiers, doofstommen, gevangenen, zeelieden. Haar voorbeeld werd ook in andere steden in Nederland nagevolgd. In 1848 werden in Den Haag, Makkum en Groningen zusterverenigingen opgericht, later volgden Den Helder, Alkmaar, Delft, Dordrecht, Enkhuizen, Haarlem, Loenen, Monnickendam, Voorschoten, Zaandam en Zwolle. In 1863 gaf Looman hier structuur aan door een Bond van Vereenigingen ter Verbreiding der Waarheid op te richten. Vanaf 1870 had deze bond een eigen evangelist in dienst die het werk van de vereniging uitbreidde in de provincie Noord-Holland.

De aard en de groei van de activiteiten van de Verbreiding zijn illustratief voor de ontwikkelingen elders in Nederland waar een groep orthodoxe protestanten zich al dan niet onder leiding van een evangelist ging organiseren. Eerst was er een groep die samenkwam bij elkaar thuis, vervolgens werden lokaaltjes gehuurd of gebouwd waar catechisatie en Bijbellezingen werden georganiseerd. Volgende stappen waren dan vaak een zondagsschool en een jongelingsvereniging en van daaruit breidden activiteiten zich afhankelijk van de omstandigheden verder uit. Natuurlijk zakte op zo’n zendingspost of bij een lokale vereniging de belangstelling ook wel eens in, of voegde de groep actieve orthodox-protestanten zich toch bij afgescheidenen, maar de trend na 1850 is vooral een groei van verenigingen en dergelijke orthodox-protestantse kernen in Nederland.36

De Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid is een heel succesvol voorbeeld van deze trend. Bovendien betreft het een relatief grote club. De Verbreiding had de aanzet gegeven tot allerlei nieuwe initiatieven en de oprichting van nieuwe verenigingen en instituties. De activiteiten van de Verbreiding, met haar verenigingen voor jongens en meisjes, mannen en vrouwen, waren uiteindelijk zo uitgebreid dat vrijwel het hele sociale leven van haar leden zich binnen die kaders kon afspelen. Thuis lag er dan nog de Christelijke Verzamelaar door en voor het Volk of de Christenbode, allebei tijdschriften onder redacteurschap van Looman, waarin werd geschreven over de voortgang van de huisbezoeken, over de zending en waarin bijbeluitleg werd gegeven. De Verbreiding bracht een vernieuwing in verenigingsland door haar leden op basis van het geloof te verenigen en strekte haar takken uit naar alle terreinen van het leven.

Slagkracht

Om zo effectief mogelijk te kunnen werken onderhield het hoofdbestuur contacten met verschillende andere christelijke verenigingen in de stad. De huisbezoeken werden afgestemd met de wijkbesturen van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, die de bezoekbroeders van bijbels en traktaten voorzagen. Ook was er nauw contact met het ‘Amsterdams comité ter opbeuring van boetvaardige gevallen vrouwen en meisjes’. In samenwerking met dit comité richtte de Verbreiding in 1853 een doorgangshuis op voor prostituees, in 1856 volgde een ‘Te Huis’ voor meisjes en vrouwen die op zoek waren naar werk en beschermd moesten worden tegen kwaadwillende heren en hoerenmadammen. De contacten met deze verenigingen verliepen voornamelijk via het persoonlijke netwerk van onder andere Looman en Höveker, die de bestuursleden kenden uit de bijeenkomsten van de Réveilkring Amsterdam en de Christelijke Vrienden. In feite brachten zij zo een verbintenis tot stand tussen de meer ‘aanzienlijken’, die het bestuur van die verenigingen vormden, en de lagere standen.

Opvallend is de preoccupatie van de Verbreiding met de zending. Ook hierin lijkt de vereniging een trendsetter te zijn geweest, dan wel vooruitlopend op latere ontwikkelingen. Rond 1850 was de enige grote Nederlandse zendingsvereniging het Nederlandsch Zendelinggenootschap. Daarnaast bestonden nog de vereniging van de Evangelische Broedergemeente in Zeist – de hernnhutters – en een doopsgezinde en lutherse zendingsvereniging. Het Nederlandsch Zendelinggenootschap had afdelingen door het hele land en vond steun, net als veel andere landelijke verenigingen, voornamelijk onder de meer gegoede standen. Pas toen de kritiek op het genootschap zodanig toenam dat orthodoxe leden hun lidmaatschap opzegden, in de jaren 1858 en 1859, ontstonden verenigingen die een bredere achterban probeerden te mobiliseren.

Maar de Verbreiding richtte al in 1850 de Vereeniging ter bevordering der Zendingszaak onder alle Heidenen op om ‘vooral de mingegoede klassen met het werk der zending bekend te maken’. Deze vereniging zamelde ‘de meestal kleinere gaven van minvermogenden’ in en verdeelde de opbrengsten onder de verschillende zendingsgenootschappen.37 In 1851 werd vervolgens een vereniging speciaal voor kinderen gesticht, het Kindergenootschap voor de zending. En in 1855 volgde het Java-comité, waarachter Corneille Looman de drijvende kracht was.38 Anders dan de andere twee verenigingen gelieerd aan de Verbreiding, die voornamelijk waren bedoeld om lagere standen bij de zending te betrekken en geld in te zamelen voor bestaande genootschappen, was het Java-comité een landelijke zendingsorganisatie met hulpverenigingen in verschillende plaatsen in Nederland. Het comité was officieel de Nederlandse afdeling van het Genootschap voor In- en Uitwendige Zending in Batavia die eigen zendelingen in dienst had. Al voordat uit onvrede met de aanpak van het Nederlandsch Zendelinggenootschap aparte orthodoxe zendingsverenigingen ontstonden,39 was de Verbreiding dus al begonnen met de popularisering van de zending onder orthodoxe gelovigen in Nederland en had ze de aanzet gegeven tot de uitvoering van zending op orthodox-protestantse leest.40

De Verbreiding had dus steeds een bemiddelende functie. Ze legde een verbinding tussen de filantropie van de gegoede standen en van de middenstand en tussen de zending van die groepen en van lagere standen. Ook vormde de Verbreiding een belangrijke schakel tussen de kerk en het (potentiële) kerkvolk. De Amsterdamse kerkenraad had in 1850 een Commissie ingesteld die het pastorale werk in de Amsterdamse buitenwijken ter hand zou nemen; het betrof hier vijf predikanten en zeventien ouderlingen. Maar zelfs in 1870 was dit nog maar een druppel op de gloeiende plaat. Jacob Cramer stelde toen: ‘Wij predikanten kunnen meer doen, dat wil ik gaarne bekennen. Maar wij worden dag aan dag met zooveel en zoo velerlei werkzaamheden overladen, dat er ter nauwernood tijd voor huisbezoek overblijft’.41 Het huisbezoekwerk van de Verbreiding was dan ook een uitkomst voor predikanten. Toen Carel Steven Adama van Scheltema in 1862 de buurten nn en rr werd toegewezen, riep hij officieel de hulp van de Verbreiding in. Een jaar later richtte hij een wijkvereniging op met een eigen lokaal, dat bekend is komen te staan als het ‘Koning Willemshuis’, van waaruit dezelfde soort activiteiten werden opgezet als de Verbreiding. Jacob Cramer zette iets dergelijks op in de buurten ee en ff.

Deze lokalen en het verenigingsgebouw van de Verbreiding waren ontmoetingsplaatsen voor gelovigen dichtbij huis. De geloofsgemeenschap kwam zo veel dichterbij en op die manier werden mensen meer betrokken bij het geloof en wat dat voor het dagelijks leven kon betekenen. De Verbreiding bood een plek om iets te delen, om geestverwanten te ontmoeten, een plaats om iets te leren. Wat dat betreft was het nogal druk in de Jordaan: in de Elandstraat was het pand van de Verbreiding, in de Egelantiersstraat het Koning Willemshuis en sinds 1855 zetelde in de Willemstraat de Vereeniging tot Heil des Volks. Deze laatste was een evangelisatievereniging zoals de Verbreiding, maar had een kleinere omvang en ook veel armere leden. Hevige concurrentie was er nauwelijks, al ergerden vooral de bestuursleden van de Verbreiding zich aan het optreden van het Heil des Volks. Soms kwamen de verenigingen in elkaars vaarwater terecht als ze op dezelfde avonden bijeenkomsten organiseerden, maar over het algemeen zocht elke vereniging zijn eigen werkterrein.42

De Verbreiding was een exponent van het Réveil, maar tegelijkertijd luidde haar komst een nieuwe ontwikkeling in. Hier gingen gewone mensen zich organiseren. Het geloof werd als het ware gepopulariseerd. ‘Gewone’ mensen namen het heft in eigen handen en werden bovendien betrokken bij zaken waar ze voorheen buiten stonden. Welke kracht zij daarin konden ontwikkelen werd in heel Nederland duidelijk toen in 1867 in de Hervormde Kerk het systeem van kerkelijke verkiezingen werd ingevoerd. De mannelijke belijdende lidmaten ouder dan 23 jaar kregen het recht om zelf hun kerkenraden en predikanten te kiezen. Bij de Amsterdamse verkiezingen vanaf 1867 speelde de Verbreiding een doorslaggevende rol.

De Verbreiding zette namelijk een zeer goed georganiseerde campagne op poten om zoveel mogelijk mannelijke lidmaten van de Hervormde Kerk bij de verkiezingen te betrekken. De manier waarop ze te werk ging, tekent haar positie. Het bestuur van de Verbreiding nam zelf het initiatief voor actie, maar stelde zich op de hoogte van wat de orthodoxe ouderlingen van de Amsterdamse kerkenraad van plan waren en probeerde haar eigen optreden daarbij aan te passen. Henricus Höveker, net als Looman medeoprichter van de Verbreiding en bestuurslid van het eerste uur, was betrokken bij de oprichting van de kerkelijke kiesvereniging Evangelie en Belijdenis ten huize van De Marez Oyens en deed na elke bijeenkomst verslag in de vergadering. Dat de notabelen van de kiesvereniging een nauwe samenwerking met de volkse Verbreiding afwezen - ze wilden bijvoorbeeld niets doen om de toegang tot de stembus voor mingegoeden te bevorderen – had geen invloed op het werk van de Verbreiding. Ze stelde zich loyaal op en richtte dan maar een hulpvereniging op voor leden uit lagere standen om Evangelie en Belijdenis te ondersteunen.43

De campagne van de Verbreiding begon met een toespraak van Looman aan de leden van de vereniging om uit te leggen hoe de uitvoering van artikel 23 van het Algemeen Reglement van de Hervormde Kerk (het artikel dat aanleiding gaf voor de kerkelijke verkiezingen) in zijn werk ging. Eerst zou er gestemd moeten worden over de vraag of de gemeente de keuze van kerkenraadsleden en predikanten bij de kerkenraad zou laten, of zelf wilde uitvoeren. Als bij de stemming voor de laatste optie zou worden gekozen, zouden daarna verkiezingen worden gehouden om een kiescollege samen te stellen. Dit college zou op zijn beurt nieuwe ouderlingen, diakenen en predikanten beroepen. Voor de stemming, die inderdaad bepaalde dat de gemeente vanaf nu zelf de kerkenraad zou samenstellen, en de verkiezingen die daarna volgden, liet de Verbreiding duizenden strooibiljetten drukken om ervoor te zorgen dat de kiezers zich als zodanig registreerden. De biljetten werden door de hele stad verspreid en de bezoekbroeders togen weer hun wijken in om kiezers warm te maken om te gaan stemmen.

Dat laatste was al een stap op zichzelf. Door de Amsterdamse kerkenraad waren namelijk twee obstakels opgeworpen om de lagere standen van de stemming en de verkiezingen uit te sluiten. Om te kunnen stemmen moesten de lidmaten ten eerste een gulden betalen. Verder moesten de kiezers zelf hun stembriefjes invullen en keurig leesbaar de namen daarop schrijven van de kandidaten van hun voorkeur. Op deze manier werd het stemrecht voor sommige leden van de Verbreiding en voor de meeste mensen uit de zogenaamde ‘vierden stand’ bijna onbereikbaar. Een gulden was het dagloon van een ongeschoolde arbeider en het analfabetisme onder deze groep was groot. De Verbreiding kwam nu in actie en stelde ten eerste een leenfonds in, waar armen een gulden konden lenen en vervolgens in termijnen afbetalen. Daarnaast richtte het bestuur in het gebouw in de Elandstraat een bureau in, waar vijftien leden bij toerbeurt mensen hielpen met het invullen van hun stembiljetten.

De uitvoerige campagne van de Verbreiding had succes. Gedurende de hele campagne bleef het bestuur brochures en strooibiljetten drukken en verspreiden om de mensen warm te houden voor de strijd. Door haar netwerk was de vereniging in staat gebleken om de grote massa van orthodoxen te mobiliseren. Mede daardoor behaalde die groep in Amsterdam een daverende overwinning bij de kerkelijke verkiezingen en werden vooraanstaande leden van de Verbreiding in het kiescollege en later in de kerkenraad gekozen. In 1870 kon dit college voor het eerst een predikant beroepen. Dat werd … Abraham Kuyper. Mobiliseerde Kuyper de kleine luyden? De kleine luyden haalden Kuyper, wiens ster rijzende was, na een gedegen organisatie bij de kerkelijke verkiezingen zelf naar Amsterdam. Daar sloot hij, als het ging om participatie en stemrecht, vervolgens aan bij wat er leefde bij het gewone volk.44 Voor het bestuur en de leden van de Verbreiding was de overwinning bij de verkiezingen zeer belangrijk: mensen werden zich bewust van de invloed die zij konden uitoefenen als zij zich organiseerden. Hun stem telde nu.

In de bestuursvergadering van 1 februari 1868 was de stemming nog steeds euforisch. De overwinning leek nog na te galmen in de oren van de bestuurders en er leek méér mogelijk. Volgens de notulen van de bewuste vergadering stelde ‘Br. Jaspers’ voor om een petitie te sturen aan de koning om te pleiten voor de afschaffing van het censuskiesrecht bij politieke verkiezingen. ‘Hij meent dat de koning daarin een bewijs zou ontvangen dat het volk een ander keuze is toegedaan als de meer aanzienlijken.’, tekende de notulist op.45 Want dat was wat volgens het bestuurslid door de uitslag van de kerkelijke verkiezingen was aangetoond. Het volk wilde iets anders dan de aanzienlijken die het beleid en bestuur van de kerk bepaalden.

Looman wilde zijn vingers niet branden aan een dergelijk plan en vond steun bij Höveker. Beide heren gebruikten als argument dat het een godsdienstige vereniging niet paste politiek actief te zijn. Daarnaast waren ze van mening dat het het volk niet paste om zich uit te spreken, met de achterliggende gedachte dat een politieke petitie aan de koning door de Verbreiding de respectabiliteit van de vereniging in gevaar zou brengen. Dat juist Looman en Höveker afweken van de stemming in het bestuur is waarschijnlijk niet toevallig. Van alle bestuursleden hadden zij de meeste contacten met de ‘aanzienlijken’, ze namen als het ware een middenpositie in die ze wellicht niet in de waagschaal wilden leggen. Hoewel de meerderheid van het bestuur dus voor het plan van Jaspers leek, ging het niet door. Looman en Höveker vonden dat de voorstanders eerst maar contact moesten zoeken met de leden van de kiesvereniging Burgerpligt of Vaderland en Oranje. De Verbreiding kende haar plaats.46

Conclusie

De Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid in 1847 was een van de vele godsdienstige verenigingen die vanaf de jaren veertig werden opgericht voor de beoefening van filantropie en volksverheffing. Anders dan veel andere verenigingen was de Verbreiding een vereniging van en voor het volk en werd haar ledenbestand gevormd door mensen uit de kleine burgerij en de laagste standen. De top-down-benadering van andere verenigingen was haar niet vreemd, maar de gelovige volksverheffers in de Verbreiding ijverden niet alleen voor de godsdienstige vorming en opvoeding van de armen, maar ook van zichzelf. De organisatie van de Verbreiding kenmerkte zich dus door een mengeling van zelforganisatie en paternalisme en was daarmee wellicht uniek voor haar tijd.

De oprichters van de Verbreiding hadden zich laten inspireren door het Réveil en zich ten doel gesteld de vroomheid van het Réveil te verspreiden onder de lagere standen. Dit betekende dat niet alleen de basis voor deze religieuze stroming werd verbreed, maar ook het soort activiteiten dat tot dan toe uit het Réveil was voortgekomen. De Verbreiding richtte zich niet alleen op armenzorg, evangelisatie of onderwijs, ook tekenlessen, zangavonden en kinderkerk behoorden tot haar programma. Het voor het Réveil zo kenmerkende activisme bereikte in de Verbreiding een hoogtepunt. Op de meeste gebieden waar de meer aanzienlijke Réveilaanhangers actief waren, was ook de Verbreiding actief. Maar daarbij werden filantropie, armenzorg, evangelisatie, zending en vormen van onderwijs in de Verbreiding samengebald. De activiteiten die door Réveilaanhangers in onafhankelijk van elkaar opererende verenigingen werden opgezet, werden door de Verbreiding structureel samengevoegd in één organisatie.

De Verbreiding populariseerde het orthodox-protestantse geloof en de daarbij behorende vroomheid. Die popularisering bracht vernieuwing, zowel in het Réveil als in het verenigingsleven in Nederland. De Verbreiding werd de spin in een web van aan haar gelieerde verenigingen die allemaal een strikte religieuze grondslag hadden. Een groot deel van het sociale leven van haar leden kon zich binnen dit web afspelen. Dat leven speelde zich daarmee niet langer alleen af in de woon- en standsgemeenschap, maar vooral in een geloofsgemeenschap. De vereniging als organisatievorm werd meer dan voorheen een uiting van religieuze identiteit. Hiermee staat de ontwikkeling van het verenigingsleven van de Verbreiding aan het begin van veranderingen die het verenigingsleven in Nederland als geheel heeft ondergaan onder invloed van het Réveil en andere sterk religieus gerichte groepen. Het verenigingsleven werd als het ware opgedeeld in religieuze compartimenten.

Wat ten slotte nog opvalt aan het optreden van de Verbreiding was dat middengroepen via de vereniging een stem kregen. In de vereniging met alles daaromheen was een zelfbewuste geloofsgemeenschap actief. Iets dergelijks gebeurde rondom evangelisatielokalen die na 1850 overal in Nederland werden opgericht. Deze groepen orthodoxe protestanten claimden als het ware hun eigen deel in de (religieuze) openbaarheid van hun woonomgeving en werden daarmee zichtbaar voor vriend en vijand. Bewust van hun positie, zouden deze gelovigen, naarmate de negentiende eeuw vorderde, steeds duidelijker van zich laten horen. Het waren groepen die het heft in eigen hand namen, zichzelf organiseerden en waar men na 1870 niet langer omheen kon.


1 G.J. Schutte, ‘Abraham Kuyper – vormer van een volksdeel’, in C. Augustijn, J.H. Prins en H.E.S. Woldring, Abraham Kuyper. Zijn volksdeel, zijn invloed (Delft 1987) 9-33, aldaar 31.

2 Zie Van Rooden, Religieuze regimes, 169-199.

3 Gedenkboek van het vijf-en-twintig jarig bestaan, en vijf-en-twintigste jaarfeest van de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid in Amsterdam (Amsterdam 1872).

4 uba Réveil-archief. Arch.Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid (nog geen inventaris beschikbaar). T.M. Looman, Aanspraak, gehouden bij gelegenheid van de eerste Vergadering en Oprigting der Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid. Donderdagavond 11 november 1847, in het lokaal van de Bewaarschool in de Plantage-Middellaan te Amsterdam (Amsterdam 1848) 7.

5 Looman, Aanspraak, 7.

6 Gedenkboek van het halve-eeuwfeest van de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid, te Amsterdam, november 1897 (Amsterdam 1897) 74.

7 Algemeene Bepalingen voorin brochure Eerste jaarfeest.

8 Arch. Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid, jaarverslag 1864. Op het moment van schrijven is het archief nog niet officieel toegankelijk, inventarisnummers ontbreken dus.

9 Arch. Verbreiding, jaarverslagen 1847-1887.

10 Dit boek is niet in bruikleen gegeven aan het Réveilarchief en bevindt zich nog bij de vereniging. Vermelding door de eerste geschiedschrijver van de Verbreiding: Cor Ofman, Het verhaal gaat verder. 150 jaar Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid (Aalsmeer 1997) 75.

11 Het is geen gemakkelijke opgave om de standsgevoeligheid van negentiende-eeuwers te doorgronden. Men zou een onderscheid kunnen maken tussen ‘cultuurburgerij’ en ‘handelsburgerij’. De cultuurburgerij van onderwijzers, kantoorbediendes enzovoorts groeide getalsmatig in het midden van de negentiende eeuw en deze beroepsgroepen worden ook wel aangeduid als ‘nieuwe middengroepen’, de handelsburgerij van kleine zelfstandigen bestond uit de ‘oude middengroepen’. Het onderscheid tussen cultuur- en handelsburgerij wordt gemaakt in O. Westers, Welsprekende burgers. Rederijkers in de negentiende eeuw (z.p. 2003) 248.

12 Arch. Verbreiding. Ledenlijsten 1847-1848, 1853-1854 en 1859-1860. Van de ruim vijftig onderzochte namen leverden 37 resultaat op. Nagetrokken via gaa, bevolkingsregister 1851-1863 en 1864-1874.

13 Leden uit de hogere standen ondersteunden de Verbreiding slechts financieel en werden er zelf geen lid van.

14 Zie voor het citaat en de onderscheiding van De Vries boven, 23.

15 Anders dan bij Heldring is aan Looman nooit een afzonderlijke studie gewijd. In de geschiedschrijving van het Réveil wordt hij genoemd bij: J.C. Rullman, De strijd voor kerkherstel in de Nederlandsche Hervormde Kerk der XIX eeuw (Kampen 1928) 74; B. de Gaay Fortman, Figuren uit het Réveil. Opstellen van Mr. B. de Gaay Fortman (Kampen 1980) 126v., 310; Kluit, Réveil, 450v.

16 Ofman, Het verhaal, 16.

17 Met uitzondering van de jaren 1869 en 1880. S.H. Buytendijk, Het veertigjarig bestaan van het Christelijk Nationaal Zendingsfeest (Utrecht 1903) bijlage iv.

18 Tenzij anders aangegeven heb ik het verhaal van Looman’s levensloop gebaseerd op Ofman, Het verhaal, 18-28.

19 In Memoriam T.M. Looman (Amsterdam 1900) 3, volgend citaat 6.

20 Ofman, Het verhaal, 20.

21 In de Hervormde Kerk (ook bij de Waalse afdeling daarvan) werd vooral in de grote steden het catechisatiewerk hoofdzakelijk verricht door catechiseermeesters/essen, ook wel godsdienstonderwijzers geheten. Ze kregen daarvoor een opleiding van één of meer predikanten en werden vervolgens kerkelijk geëxamineerd. Personen met een dergelijke aanstelling werkten ook wel als evangelist in dienst van een vereniging; vgl. G.J. Mink, Op het tweede plan. Evangelisten in de tweede helft van de negentiende eeuw (Leiden 1995) m.n. 92v.

22 Looman, Aanspraak, 14.

23 Eerste jaarfeest, 3.

24 Ofman, Het verhaal, 21-24; volgend citaat 27.

25 In mijn proefschrift hoop ik hier nog nader op in te gaan.

26 Misschien was de rol van vrouwen in de Verbreiding niet zo bijzonder als bovenstaande doet voorkomen en weerspiegelde de positie van vrouwen in de Verbreiding wel gewoon de rol van vrouwen uit de middenstanden in het dagelijks leven. Maar deze rol is in de historiografie onopgemerkt gebleven of vergeten, wellicht doordat vrouwen in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds verder werden buitengesloten van het verenigingsleven en vrouwen uit de middenstand in het bronnenmateriaal nu eenmaal minder zichtbaar zijn. In religiestudies wordt echter soms gesproken van een ‘feminisation of Christianity’ in de negentiende eeuw. Volgens de godsdiensthistoricus McLeod is dat wat overdreven, maar wel is duidelijk dat ondanks de mannelijke dominantie in het kerkelijk establishment het in toenemende mate vrouwen waren die vanaf het einde van de achttiende eeuw religie hebben gedragen. Hugh McLeod, Religion and the people of Western Europe 1789-1989 (Oxford / New York 1997) 28-35.

27 Maartje Janse, ‘Réveilvrouwen en de strijd voor afschaffing van de slavernij (1840-1863)’, in: DNK 59 (dec. 2003) 9-19, m.n. 14-16.

28 In Memoriam, 2.

29 Arch. Verbreiding. ‘Verslagen van het Eersten, tweeden, derden, vierde en vijfde en zesde jaarfeest. Zeer merkwaardig begin der Geschiedenis in bijzonderheden aangeteekend. J.H. den Ouden.’

30 Ofman, Het verhaal gaat verder, 74; Arch. Verbreiding. Verslag van het zeventiende jaarfeest (1863).

31 Volksmagazijn voor burger en boer (Amsterdam 1854) 187-188.

32 Arch. Verbreiding. Jaarverslag 1863-1864.

33 Ibidem, 1859-1860. Naamlijst der werkende leden. Drewes was geboren in 1823, Renou in 1822. De buurten met dubbele letters lagen allemaal in de Jordaan.

34 Van Tijn, Amsterdam, 116.

35 Arch. Verbreiding. Jaarverslag 1851.

36 Overzicht van evangelisatieposten in Mink, Op het tweede plan, 262-266.

37 Overzicht van de zendingsverenigingen door Looman op het eerste zendingsfeest in 1863. Het eerste Algemeen Evangelisch Nationaal Zendingsfeest, den 6den augustus 1863 te Wolfhezen gehouden, herdacht (Rotterdam 1863) 19-30, aldaar 21.

38 Voor meer over C.N. Looman zie Ofman, Het verhaal, 29-30.

39 Zie voor de scheuring in het nzg en het ontstaan van de eerste specifiek orthodox-protestantse zendingsverenigingen onder andere A.J. van den Berg, Kerkelijke strijd en zendingsorganisatie. De scheuring in het Nederlands Zendelinggenootschap rond het midden van de negentiende eeuw. (Zoetermeer 1997).

40 In 1859 richtte ook de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid in Haarlem een eigen zendingsvereniging op: de Haarlemsche Zendings-Vereeniging. Ook deze vereniging was bedoeld om steun te zoeken voor de zending onder de lagere standen. De vereniging zamelde geld in voor de Nederlandsche Gereformeerde Zendingsvereeniging en bood financiële ondersteuning aan jongelieden uit Haarlem die de ambitie hadden om zendeling te worden. Zie Loomans overzicht in Het eerste Algemeen, 25.

41 Geciteerd door J. Vree, Abraham Kuyper als Amsterdam predikant (1870-1874) (Amsterdam 2000) 15.

42 Het bestuur van de Verbreiding vond de concurrentie wel vervelend: ze was bang dat er daardoor minder mensen zouden komen naar de door haar georganiseerde activiteiten. Scherp was ze op de concurrentie met de kerk: die wilde ze pertinent niet aangaan en activiteiten tijdens kerktijd, die werden geleid door leden van de vereniging waren dan ook verboden. Arch. Verbreiding, notulen 29 aug. 1865 en 25 mei 1867.

43 Deze en volgende alinea’s gebaseerd op: Arch. Verbreiding. Notulen 20 febr. – 14 sept. 1867.

44 Kuyper zou vanaf 1873 pleiten voor meer democratie, te beginnen in de kerk. Zie Vree, Réveil en (Neo-) Calvinisme, m.n. 33.

45 Arch. Verbreiding, Notulen 1 febr. 1868.

46 Ofman vermeldt dat Looman een jaar later bij een bijeenkomst in Utrecht wel een verlaging voor de census zou gaan bepleiten. Ofman, Het verhaal, 42. Het gaat hier waarschijnlijk om de samenkomst van 16 april 1869 waarbij ongeveer dertig mannen bijeenkwamen om de antirevolutionaire verkiezingscampagne – voor zover daarover gesproken kan worden – voor te bereiden. Zie Rienk Janssens, De opbouw van de antirevolutionaire partij 1850-1888 (Hilversum 2001) 21.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2005

DNK | 105 Pagina's

Réveil van het volk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2005

DNK | 105 Pagina's