GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De geest eens mans zal zijne krankheid ondersteunen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De geest eens mans zal zijne krankheid ondersteunen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De geest eens mans z|l zijne krankheid ondersteunen; maar eenen verslagenen geest, wie zal dien opheffen? Spreuken i8 : 14.

Van Prins von Bismarck wordt verhaald, dat hij genoegzaam taaie wilskracht bezat, om een opkomende vlaag van woedende kiespijn volstrekt te bedwingen. Hij kon dit niet altijd; maar wel bezat hij dat vermogen in gewichtige levensoogenblikken, als de 'kiespijn hem zou belet hebben, zijn gewichtige taak met ernst en bezonnenheid te vervullen. Zoo droeg dus de ernst van zijn plichtsbesef zijn geest, en zijn geest werkte derwijs krachtig op zijn zenuwen in, dat hij hierdoor dezelfde uitwerking teweegbracht als anders chloroform of cocaïne doet. De kiem van de pijn zat er wel, maar hij drong de uitstraling van die pijn door wilskracht in zijn zenuwen terug.

Dit nu is het wat de Spreukendichter in algemeenen zin aldus uitspreekt: De geest eens mans zal zijn krankheid onde7-steunen.

Ook als ge op het ziekbed nederligt, zijt en blijft ge, tot aan uw dood toe, een tweeledig wezen. Van den éénen kant bestaat ge in uw ziel, en van den anderen kant bestaat ge in uw lichaam.

En nu gaat de worsteling maar om te weten wie het winnen zal, de macht van uw ziel of de macht van uw lichaam.

En overhaast u nu niet, spreek uzelven niet voorbij, en zeg niet te spoedig, dat natuurlijk de ziel het moet winnen, want dit is lang niet altoos waar. De nooden en behoeften van het lichaam kunnen zoo dwingend zijn, dat de ziel wel moet wijken. De uitputting kan zóó ver gaan, dat de geest alle macht over het lichaam verliest. En komt het aan het sterven toe, dan mag de ziel zelfs de macht over het lichaam niet willen behouden. Dan moet het er aan.

Met eenzijdig spiritualisme, met gespannen overgeestelijkheid vordert ge hier dus niets.

Gods ordinantiën moeten op elk terrein van het leven, en zoo ook bij de verhouding tusschen ziel en lichaam, geëerbiedigd.

De worsteling van uw geest in u, mag dus nooit ten doel hebben, om uw lichaam opzettelijk te krenken en het de zorge te onthouden, die naar Gods ordinantie aan uw lichaam toekomt, maar moet eeniglijk hierop gericht zijn, om te beletten, dat niet de invloeden van uw lichaam, ook en met name in krankheid, uw geest in u uit zijn stand rukken.

Denk nu over die worsteling niet te licht.

Pijn kan een overweldigende macht worden, een uitterende zwakheid, vooral zoo ze het zenuwleven sterk aangrijpt, ondermijnt de geestkracht.

Vooral in onze eeuw zijn onze zenuwen van al treuriger conditie geworden. Ze hebben zoo nooit rust. Ze worden door het drukke woelige leven 200 eindeloos in spanning gehouden, dat ze telkens overspannen worden en dan slap inzinken. Soms zóó slap, dat ze door geen prikkel meer te spannen zijn.

Onze artsen noemen dat depressie van zenuwen. Een bang woord, waar soms een naamloos lijden achter schuilt.

En dit verslappen van het zenuwleven is nu daarom zoo bedenkelijk, omdat de geest in u alleen doo^ die zenuwen op uw lichaam kan werken. Immers uw zenuwen zijn, om het zoo uit te drukken, het handvatsel waarmee uw ziel uw lichaam aangrijpt. Alleen door uw zenuwen kan uw ziel bij uw lichaam bij.

Het zijn diezelfde zenuwen, waardoor uw lichaam uw ziel poogt ten onder te houden, en waardoor uw ziel op uw lichaam moet indringen.

Sparing van uw zenuwleven is dus metterdaad een eisch van godsvrucht, omdat ge alleen daardoor aan uw geest de mogelijkheid schenkt, om over uw lichaam te heerschen.

En toch, denk niet dat in die zenuwen de eigenlijke veer van uw kracht schuilt.

We zien ze niet voorbij; we rekenen er wel terdege mede; immers God zelf heeft ze als de geleiddraden tusschen uw ziel en uw lichaam gespannen; maar toch de kracht moet uit uw geest komen.

Als ge uw paard met twee versche zeelen voor den zwaargeladen wagen hebt gespannen, doen die zeelen uitnemenden dienst; maar toch die zeelen helpen niets, als het paard niet trekt, of niet sterk genoeg is, om, wat de karrelieden noemen, »aan te zetten." pnder dat »aanzetten" verstaan ze dan die eerste bovenmatige inspanning om de wielen aan het rollen te krijgen. Is dat maar eerst gelukt, dan gaat het verder gemakkelijker. Maar dat eerste «aanzetten" kost soms ongelooflijke krachtsinspanning. En daar herkent ge nu de deugdelijkheid van het paard aan. Is het een paard waar bloed inzit, dan hoeft ge niets te doen, dan wringt het en rekt en spant het zich vanzelf, tot er schot in den wagen komt. Maar is het paard een kavalje, dan blijft het stom staan, en moet ge met zweepslag en geschreeuw en geduw, er gang in pogen te brengen.

En zoo is het nu met u zelven.ook.

Uw zenuwen zijn de zeelen aan den wagen; maar die zeelen zijn tot niets nut, zoo de geest in u, die op die zenuwen werken moet, slap en ingezonken is.

Is er in uw geest kracht, kracht van zelfbesef, kracht van wil, kracht van actie, dan zal uw sterke geest zelfs met verslapte zenuwen wonderen doen. Maar is uw geest mat, dof en zonder veerkracht, dan ligt ge eigenlijk als een smadelijk wezen op uw ziekbed neer, wat men soms wel uitdrukt door te zeggen: „Hij lag er als een meelzak."

En metterdaad ge merkt dat aan den kranke terstond; ten minste als ge eenige kennis van het ziekbed opdeedt, doordien ge veel kranken zaagt nederliggen.

Natuurlijk spreken we hier nu niet van kleine erupties, of plotselijke aandoeningen, die weinig pijn veroorzaken en het gestel niet aangrijpen. Dat is eigenlijk geen ziekbed.

Neen, onder ziekbed verstaan we hier dien bangen toestand, als er werkelijk geleden wordt, als de kranke uitgeput raakt; als er gevaar om uw sponde sluipt; en het er nu juist op aankomt, om met den geest die in u is tegen uw krankheid in te worstelen.

Als er een paniek ontstaat, ziet men altoos drieërlei soort menschen. Menschen, die verbluft en versteend staan, en zich willoos laten verongelukken. Andere menschen, die met tegenwoordigheid van geest op zulk een oogenblik wonderen doen. En tusschen die beiden in, die gewone menschen, die geen wonderen doen, maar zich althans redden laten, en voor een deel er toe medewerken.

En juist dezelfde drie soorten van menschen vindt ge op het ziekbed, zoodra het geval ernstig wordt.

Aan den éénen kant lijders en lijderessen, die terstond de vlerken laten hangen en den kop in de veeren steken, en met wie dan letterlijk niets is aan te vangen. Daartegenover enkele nobele lijders, die met wondere zelfbeheersching zich zelven meester blijven, en den moed niet uit hun oog laten wijken. En daar tusschen in de gewone zieken, die niet veel meêen niet veel tegenwerken.

En het is nu ziende op deze toestanden, dat de Spreukendichter zegt: »De geest eens mans ondersteunt zijne krankheid", en er zoo weemoedig bijvoegt, »maar een verslagene van geest wie zal dien opheffen ? "

D. w. z. als ge op het ziekbed een ingezonken geest in den lijder vindt, valt er zoo niets met hem te beginnen.

Dit nu is, gelijk vanzelf spreekt, geheel in het natuurlijke gesproken. Gesproken zooals het voorkomt bij onbeheerde, en zooals het voorkomt bij bekeerde menschen.

Toch is bij beiden de zondige en de edele aandrift zeer verschillend.

Een kind van God, dat goed staat, weet dat het Zesde gebod hem verbiedt zijn leven in gevaar te brengen, en hem dus gebiedt al te doen wat zijn leven ondersteunen kan. Ook weet hij, dat, hoe machteloos en niets zijn geest ook in zichzelven zij, de genade een mysterieuse macht is, waardoor het geloof alle dingen veimag; alsook dat de kracht des Heeren juist in zulke zwakheden volbracht wordt.

Hij kent dus het gebod. Hij kent zijn eigen machteloosheid. Maar hij kent ook de Bron waaruit de kracht vloeit. En nu komen de geloofswerkingen, en door die geloofswerkingen triomfeert hij.

Altoos meer dan overwinnaar door hem die ons heeft liefgehad.

Maar ook een bekeerd mensch kan ingezonken zijn. Dat het geloof tó/werkt. Dat de Bron van kracht hem niet voor het zielsoog schittert. En dan is hij er zeer erg aan toe, want dan heeft hij niets aan het zesde gebod, en hindert hem de kennisse van zijn eigen zwakheid.

Vandaar dan ook dat zoo dikwijls bekeerde menschen als ellendelingen op hun ziekbed liggen, en door de kranken der wereld vaak beschaamd worden.

In gast-of ziekenhuizen is dit niet zoo sterk. Als een kind van God in zoo vreemde om­ geving is, en begrijpt dat men op hem let, en nu weet, dat er de eere van zijn Heiland aan hangt, dan is die hoogere prikkel meestal sterk genoeg, om hem uit zijn slapheid op te heffen.

Maar als men alleen ligt, alleen met zijn huisgenooten is, en dus voor niemand zich heeft te schamen, o, dan kan deze gelooflooze inzinking soms zoo stuitend en ergerend zijn, dat alle verheerlijking van Gods naam van zulk een ziekbed weg is.

En toch ligt het ook hier meestal uitsluitend aan wat bij het paard voor de volgeladen kar, het «aanzetten, " heet.

Die. eerste poging om uit zijn slapheid en inzinking zich op te heffen, is dan metterdaad uiterst moeielijk, en vereischteen ongelooflijke krachtsinspanning, en als de geest in ons niet van edeler natuur is, krijgt men dien eersten zet niet gedaan.

Maar is u die eerste zet gelukt, en hebt ge door het geloof dat eerste aanzetten in uw geest, teweeggebracht, zoodat ge van onder uw ziekte opkomt, en nu weer met uw geest over uw ziekte heerscht, o, dan gaat het reeds den avond van dien dag en den morgen die daarna komt zooveel lichter.

En dan is de vrucht zoo heerlijk.

Want immers dan gevoelt ge u zelven tienmaal vrijer en gelukkiger. Ge vermeerdert de kans op beterschap. Ge lijdt minder. Uw innerlijk leven herneemt zijn werkzaamheid Ge doet goed aan heel uw omgeving. En bovenal ge ligt niet meer in uw schuld neder, maar verheerlijkt op uw e wijze den Heere uw God,

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„De geest eens mans zal zijne krankheid ondersteunen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's