GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bij Keuchenius' graf.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij Keuchenius' graf.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet zonder stille vreugde mochten we ontwaren, dat bij de uitvaart van onzen Keuchenius ook enkele predikanten der Nederlandsche Hervormde kerk tegenwoordig waren.

Dit eert hen.

Den geest der kleingeestigheid hadden ze het zwijgen opgelegd, om aan een hooger besef en heiliger sympathie den boventoon te gunnen.

Er bleek uit, dat zij den strijd voor Christus en tegen het ongeloof toch heiliger en gewichtiger keurden dan het voeren van de guerilla tegen al wat met de Doleantie saamhangt, of met de Doleantie in aanraking kwam.

Ze hebben teruggeleefd" deze mannen-, broeders in de jaren van vóór 1886, toen we nog allen saam den strijd voerden voor de eere van het Evangelie in ons goede vaderland, en bij Keuchenius' lijkbaar erkend en beleden, dat die strijd moet doorgezet, en dat het heilig doel van dien strijd een band tusschen onze haiten blijft, ook al is het dat we dien voeren elk op eigen terrein.

Zoo iemand, dan heeft Keuchenius aan de Synodale kerk zijn toorn niet gespaard. Denk slechts aan zijn schrijven over de Indische kerk.

Maar ook in dat toornend woord vlamde de ijver voor den Christus Gods.

En het is om dien ijver dat ze dezen trouwen getuige liefhadden met een liefde, die wel een tijdlang onderdrukt werd, maar die toch weer opvlamde bij zijn dood.

Verschil,

Van den heer M. Ottevanger, uit Rotterdam, ontvingen wc, naar aanleiding van onze opmerking over het verschil tusschen de wijze, waarop het Bestuur der Nederlandsche Hervormde kerk in zake de Doleantie en in zake Dr. Th. vras te werk gegaan, dit schrijven :

Vergun mij een paar opmerkingen te maken in uw blad, naar aanleiding van «verschil", voorkomende in uw nummer van 17 dezer. Velen uwer lezers zullen na lezing van bedoeld stuk wel vromelijk hebben uitgeroepen: Ja, zoo is het nu!

Men is in die kringen nu eenmaal gewoon bij het lezen van de Heraut niet na te denken en de scheve voorstellingen maar klakkeloos aan te nemen die daarin dikwerf gegeven worden met betrekking tot handelingen in de Ned. Heiv. kerk.

Niemand is uit zijn ambt ontzet noch van het lidmaatschap dier kerk vervallen verklaard of men heeft zulks gezocht; men kan toch van de Ned. Herv. kerk niet verlangen dat zij als hare leden zal erkennen, hen, die haar den rug toekeerden.

Of zouden de A en B kerken als hare leden erkennen hen die tot de Ned. Herv. kerk behooren ? Dit zou al te ongerijmd zijn.

Het verschil dat door den schrijver wordt gemaakt gaat dan ook niet op; het door woord en daad toonen niets meer met de Ned. Herv. kerk te willen te maken hebben, heeft het natuurlijk gevolg dat men uit zijn ambt wordt ontzet of vervallen verklaard van het lidmaatschap, doch begaat men een misslag, dan is daarom vervallenverklaring van het lidmaatschap nog niet noodzakelijk; in de A en B kerkjes heeft dit evenmin plaats.

Wanneer uw redactie het noodig acht de handelingen in de Ned. Herv. kerk te critiseeren, laat zij dan daarbij waar zijn en ook met uit het oog verliezen, dat wanneer het otje der A en B kerkjes zoolang over het vuur zal hebben gehangen als dat der Ned. Herv. kerk, het wel zwarter zal zijn dan nu. Onder dankbetuiging voor de verleende uimte, hoogachtend

M. OTTEVANGER.

De spottende toon, waarop de heer Ottevanger zich over de „A en B kerkjes" uitlaat, blijve rusten; niet om zijn ironie, om de zaak is het ons te doen. t

En dan geven we den heer Ottevanger volkomen toe, dat een kerk van Christus nooit een eenig zondaar, hoe diep hij ook viel, indien hij waarlijk berouw toont, door den ban afsnijdt.

Wij zullen dan ook wel de laatste zijn om te beweren, dat de kerk Dr. Th. had moeten afsnijden, althans niet zonder eerst de regelen der Christelijke discipline gevolgd en uitgeput te hebben.

Maar op zijn beurt zal de heer Ottevanger ons toestemmen, dat uitzetting uit het ambt alleen hier allerminst volstaan kan.

Er was hier een zonde, een schrikkelijke zonde bedreven, die openbaar was geworden.

Ook na de ontzetting uit het ambt, had de kerk derhalve ook hel lidmaat Dr. Th. onder censuur moeten zetten, en bijaldien de verschillende trappen der censuur niet tot verootmoediging konden leiden, wel degelijk tot den barj moeten overgaan.

Hiervan werd echter niets gemeld. Het scheen alsof het lidmaat Dr. Th., ook na zulk een zonde, kerkelijk ongemoeid bleef.

En dit nu hebben we gewraakt, gelijk we het nog wraken, en ook de heer Ottevanger, zoó hij nadenkt, het met ons wraken zal.

En hoe stond het hiertegenover nu met de Doleerenden?

De actie tegen hen begon niet omdat ze eenig schelmstuk hadden bedreven, noch ook omdat ze zich van de Nederlandsche Hervormde kerk afscheidden, maar omdat ze tot het heilig Avondmaal ongeloovi^en weigerden toe te laten, die van hun ongeloof geen geheiui maakten.

Dit nu beschouwde de Nederlandsche Hervormde ke-kals insubordinatie, als overtreding tegen kerkelijke reglementen en wat niet al.

Het zij zoo.

Du3 kon zij van haar standpunt ook tegen deze mannen procedeeren, hen onder censuur zetten, en, naar de graden der discipline, indien ze volhardden, in den ban doen.

Maar, en hier komt het op aan, nooit naar den regel van Christelijke discipline anders dan na behoorlijke vermaning, voorloopige censuur, en zoo al voortschrijdende tucht.

Doch dit deed men niet.

Keer op keer zijn predikanten zonder eenigen vorm van Christelijk proces op staandeii voet niet alleen afgezet, maar ook afgesneden als lidmaten.

En nu moest het toch treffen, dat een kerk, die op die wijs tegenover de Doleerenden was te werk gegaan, een kerkelijk delinquent als Dr. Th. als lidmaat geheel ongemoeid liet, en hem zelfs niet onder censuur stelde.

Het verschil is dan ook niet weg te cijferen.

Er is hier schaduw tegenover licht.

Kerkelijk één.

Haast zouden we berouw hebben over de opneming van Ds. Klaarhamers stuk in zake de kerkelijke éénheid.

Althans van twee kanten tegelijk kregen we er-rescriptiën over, en nog wel bside van ouderlingen of gewezen ouderlingen der vroegere Christelijke Gereformeerde kerk.

Toch willen we ditmaal aan beide een plaats gunnen, omdat het ons zoo gewenscht voorkomt, dat er in deze zaak meer leven, meer voortgang, meer actie kome.

De heer Riemens van Zaamslag schreef ons dit:

Hooggeleerde Heer!

In de Heraut van 17 December'93 No. 834, komt een stuk voor van Ds. Klaarhamer, overgenomen uit de Utr. Kerkbode en door U van een op-en onderschrift voorzien, dus blijkbaar naar uw genoegen, want van uwe zijde worden er geen op-of aanmerkingen gemaakt. Ik wensch naar aanleiding van dat stuk wel eenige vragen te doen, om die door U in het eerstvolgend Herautnnmvaer beantwoord te zien. De moed om dat van U te vragen grijp ik, omdat door U in de Heraut gedurig is gewezen op de vrije critiek in de pers.

Ter zake dan: Ds. Klaarhamer schrijft in dat stuk o. m. ook dit: »Het is dan ook duidelijk, dat hier de regel gelden moet, dat alleen verschil van woonplaats, verschil van taal en verschil van belijdenis oorzaak mag zijn tot het stichten van verschillende geïnstitueerde (ingerichte) kerken." Nu is mijn vraag: Zijn vorenstaande aanhalingen van toepassing voor de kerken A, die reeds lang voor de vereeniging ingericht waren en dus hun geboorteacte kannen toonen? Of is het voor de kerken B, die zich inrichten tegenover de kerken A, moeten zij daarvoor schuld belijden, hun ingerichte kerken zoo spoedig mogelijk opruimen en zich onverwijld bij de kerken A voegen? Of kan het de meening van den schrijver zijn, dat vorenstaande aanhaling fvan kerken inrichten) wél geoorloofd was in 1886 en daar na, maar niet meer in 1893 ?

Ziet, dat is mij niet duidelijk. W^el gaat de schrijver (na de tegenwoordige Christelijke Gereformeerden als scheurmakers geteekend te hebben) aldus voort:

«Doch met de Gereformeerde kerken A en B is het in dezen niet recht voor den Heere; o, indien het eens punt voor punt moest opgenoemd worden, wat zou men zich beiderzijds schamen, dat men om zulke zaken het duifde bestaan, om de zondigs, ongoddelijke, ongeei, telijke gedeeldheid nog een dag te bestendigen." Is het dan de schuld van de kerken A dat de kerken B zich inrichten en dan gaan klagen over gedeeldheid?

Mag ik. Mijnheer de Redacteur! s.v.pl dit stukje en uw antwoord op de gestelde vragen in de eerstvolgende Heraut verwachten ? In die hoop noem ik mij uw Hooggel.

Dw. Dienaar en Br. in Chr.

H. RIEMENS Hz.,

Zaamslag, Ouderling in kerk A.

19 December '93.

En de heer Hageas, vroeger ouderling te Amsterdam, zond ons dit schrijven in:

WJEerw. Koog Gel. Keer!

Naar aanleiding der beschouwing over de ernstige aangelegenheid der Ineensmelting van de Gereformeerde Kerken, voorkomende in de No's. 832 en 833 van de Heraut, dd. 3 en 10 Dec. U, neemt ondergeteekende de vrijheid, zich met dezen tot U Hoog Gel. te wenden, ten einde zijn volkomen sympathie hiermede te betuigen.

Wat toch is er van de zaak, in sommige kerken, vooral ten platten lande? Daar toch hangt het veelal af van de voorgangers der kerken, hoedanig hunne genegenheden zijn: voor of tegen de zaak.

Wil nu het geval dat een Leeraar tegen de zaak is, en heeft hij een Kerkeraad, die, óf met hem medegaat, öf, zoo hij een andere zienswijze is toegedaan, niet genoegzaam ontwikkeld is (hetwelk helaas! zoo dikwijls het geval is) om de zaken ook eens van die andere zijde te bezien ; en komen er dan nog belangrijke omstandigheden bij, in belang van den eeraar zelven, waarmede ook die Kerkeraad rekening houdt, dan wordt helaas! het gewichtig punt der Ineensmelting, het kind van de rekening; dan is het: •s> het is niet naar ons believen."^ »//è doe niet meê.'"

Of er dan al wordt gezegd: »het is niet het waarachtig heil der kerken behartigen", of erger nog: „het is niet de gehoorzaamheid aan Christus beoefenen''; daar vraagt men niet naar; eigen belang staat voorop en daar moet alles voor zwichten..

Men neemt den sc'nijn aan, of er in hoogen mate de vrede in de kerk mede gemoeid is, doord-it een deel daarvan in dienzelfden ziektetoestand medegaat, doordien het niet beter onderwezen wordt; — alsof het, wanneer het er op aankomt, niet beter ware, een heilige oorlog, dan een valsche vr; de?

Het is zoo juist in No-833 der Heraut gezegd: *zij zouden het wel in een ander spoor • willen leiden, maar die anderen willen dien beteren weg niet op."

Dit is dan ook de dekmantel, waarachter men zich tracht te verbergen, wanneer het verkeerde van zulk een handelwijze hun onder de aandacht' wordt gebracht. Maar de diepste grond daarvan is: »mijn belang brengt mede, dat ik het zoolang mogelijk op de lange baan schuif." Dus kansberekening, anders niet.

Hoe geheel anders zouden ds zaken staan.

wanneer men eens ernstig in overweging nam, hetgeen de Utrechtsche Kerkbode ons te beschouwen heeft gegeven, over deze gewichtige aangelegenheid; — overgenomen in No. 834 van de Heraut; — inzonderheid trof ons, hetgeen Ds. K. schrijft: »(9, indien het eens punt voor punt moest opgenomen worden, wat zou men zich beiderzijds schamen, dat men om zulke zaken^' — wij voegen er bij welke dan ook — y, het durfde bestaan, om de zondige, ongoddelijke, ongeestelijke gedeeldheid nog een dag te bestendigen!^

Er is geen ernst, geen gebed; er wordt van den kansel niet gearbeid, om de gemeenten voor te bereiden (natuurlijk de goeden niet te na gesproken.) Wij nemen gaarne aan, dat het grouisie deel hierin niet medegaat. Maar toch, er zijn er, die steeds blijven staren: »op den onvrede die het met zich medebrengen zal."

Ziet, HoogGel. Heer, zoolang men op die wijze voortgaat, eigen belang op den voorgrond te plaatsen, in plaats de kerken van den kansel en in de woningen te bearbeiden, zal de gedeeldheid blijven bestaan, tot eigernis van een groot deel, dat van harte zoude wenschen, dat allen zoo spoedig mogelijk een waren.

Nu kan men daartegen zijn stem verheffen; het den kerkeraden mondeling en schriftelijk onder de aandacht brengen, dat het indruischt tegen de ordinantiën Gods; men kan daarbij een Iieiligen dwang bezigen, zoo sterk men maar wil, — het baat alles niets, — »het is een roepende stem in de woestijn!"

En toch, het is zeer jaist opgemerkt: -naan ons believen moet het zwijgen opgelegd."

ons believen moet het zwijgen opgelegd." Gave God, dat de dwaasheid mocht ingezien worden, en dat men alom in ons goede land de handen ineen mocht slaan, om het heil van Sion te bevorderen, en zij de Hcere onze God in alles geprezen.

Bovenstaande een plaatsje in Uw geëerd blad te geven, zult ge WelEerw. HoogGel. Heer zeer verplichten

U HoogGel.

Dw. De. en Br.,

J. D. W. H. HAGENS,

Oudouderling der Chr. Geref. kerk. A, 22/12 "93.

Wat zullen we nu tot deze beide stukken zeggen ?

o, We begrijpen den beer Riemens zoo uitnemend. Óp zijn standpunt is het ons zoo ten volle begrijpelijk. Hij en zijn broederen waren kerkelijk geïnstitueerd in deChristelijke Gereformeerde gesneente. Indi-n nu maar in 1886 de broederen, die geen vrede meer hadden met de Ned. Herv. kerk, eenvoudig in zijn kerk wasen overgegaan, zoo ware er geen tweeheid geweest, en was er van kerkelijke vereeniging of ineensmeiting geen sprake hoegenaamd gekomen.

Dit Is volkomen duidelijk, en we verstaan het ten volle, dat wie niet verder ziet, ? .ao, en niet anders spreken moet.

Maar .... en hier moet toch ook de heer Riemens mee rekenen, zoo liep het nu eenmaal niet, en zoo kon het niet loopen.

Had men in 1886 dien weg ingeslagen dan waren er niet 200, 000, maar nog geen 10, 000 van de Ned. Herv. kerk afgegaan, en alle vrucht van de langdurige actie ware verloren geweest.

Thans is opeens naast de 200, 000, waanoe de Christelijke Gerefornxeetden m den loop van een halve eeuw allengs gekomen waren, met één slag een ander^ groep van ook 200000 komen staan, en is aldus het getal verdubbeld van v/ie op het vrije erf leven.

Met dit feit hebben we nu eenmaal te rekenen, en de eenige weg om toch één te worden, is derhalve dat we thans ook deze plaatselijke kerken ineensmelten.

En wat de heer Hagens klaagt, dat in de oude Christelijke Gereformeerde kerk velen dit noch zoeken noch willen, en dat meer dan één het tegenwerkt, o, we weten het wel.

En toch wanhopen we daarom geen oogenblik.

Eer vervult het ons met heilige blijdschap, dat er nu reeds zoo velen onder de broederen van de actie van 1834 zijn, die zoo beslist, zoo overtuigd, zoo uit beginsel, zoo om Gods wille, dit goede voor Sion zoeken.

Hebbe men met de anderen wat geduld, kome men hen voor, efiene men hun den weg, wekke men de broederliefde wat op. Niet opeens, niet met een tooverslag gaat zulk een ineensmeiting.

Maar dit weten we, dat de conscientie ook in deze broederen met ons getuigt. Ze hooren de stemme Uods wel.

En vroeg of laat zullen ze niet voor het geroep va» menschen, maar voor die stem zwichten.

De quaestie van het Huisbezoek

Dat een der Leeuwarder Synodale predikanten den burgemeester over het hïiisbezoek te woord heeft gestaan, is op zichzelf uitnemend. De heeren van het stadhuis hebben in onse dagen wei iets beters te doen dan zich met de kerkelijke aangelegenheden in te laten, Reservepolitie zijn de predikanten en ouderiiigen nu eenmaal niet, en van hun eigenlijke roeping schijnt Leeuwardens burgemeester eenvoudig peen begrip te hebben.

Wel speet hst ons, dat deze predikant hem te woord stond gelijk hij dit deed. Al dat smalen toch op den persoon van den urgemeester, omdat hij niet ter kerke kwam en zich persoonlijk nooit met de kerkelijke aangelegenheden inliet, verraadt armoede van bewijsgronden en deed ter zake niets.

En het droefst van alles was, dat deze predikant in plaats van de zaak uit hooger en geestelijk oogpunt te bezien, zich beriep op een te kort schieten in weikvermogen.

Op 20, 000 personen, d. i. 4, 000 huisgeaïnnen, beait de Synodale kerk «n Leeuwarden naar men weet zeven predikanten. Voeg hierbij een veertiental ouderlingen, zoo niet meer, dan komt ge op een voor het huisbezoek beschikbaar personeel van ïuim twintig personen. Behoorlijk verdeeld zou dit voor elk hunner ruim 200 bezoeken in het jaar of vier in de week opleyererj. Mits men deze nu bij elkaar, in eenzelfde buurt uitkieze, loopt dit in één middag at, en in vier uren tijds is men uit en thuis.

Oordeelde men daarentegen, dat ook dit nog te veel was, en richtte men de zaak zóó in, dat de ouderlingen het gewone huisbezoek alleen voor hun rekening nemen, en dat de predikant zijn tijd beschikbaar houdt voor het bezoek van kranken en stervenden, of wel voor het opzoeken van die bepaalde gezinnen, waarop de ouderlingen zijn aandacht vestigen, wat had men dan anders te doen, dan het getal ouderlingen met zeven te vermeerderen, en de organisatie liep glad.

Echt hiërarchisch en Synodaal is echter in heel dit geding tusschen burgemeester en kerk van de ouderlingen geen sprake geweest.

Nu kennen wij deze ouderlingen te Leeuwarden niet. We weten niet of het werkelijk geestelijke mannen zijn, bekwaam om in het ambt op te treden. Maar mochten dit metterdaad mannen vol van kracht en des Heiligen Geestes zijn, dan is hun in dit debat onrecht geschied, en is de ambtelijke instelUng van hst ouderlingschap gedeclineerd.

Toch is het nog minder te vergoelijken, dat én burgemeester én predikant het huisbezoek buiten verband met de eeuwigheid lieten, en het bijna uitsluitend uit sociaal oogpunt beschouwden.

De geestelijke zielzorger heeft geen diaconale roeping, en hoe meer de predikanten en ouderlingen zich stipt van aile diaconale bemoeiing onthouden, hoe beter de kerk er bij varen zal.

De persoonlijke zielzorger zoekt de ^? W5toestanden, niet de sociale toestanden te leeren kennen. Dat moge er ongemerkt en vanzelf bijkomen, maar het mag nooit hoofdzaak zijn. Hoofdzaak bij het kerkelijk huisbezoek is de vraag, hoe de s'elen voor haar God staan, welk uitzicht ze hebben in de eeuwigheid, of ze gebruik maken van de genademiddelen, en of ze Gods verbond niet ontheiligen.

Doch van dit alles vermoedde de burgemeester niets, en wist ook de predikant niet veel te vestellen.

De kerk kan dienst doen tegen het socialisme, en in dit karakter van reservepolitie, gemeentelijk althans onbezoldigd, bleef heel de keikeraad staan.

Toch zal de burgemeester, die natuurlijk bij deze opvatting van het kerkelijk ambt aan het langste eind trok, wel zóóv^eel vreugde van zijn strafpredikatie beleven, dat er den eersten tijd te Leeuwarden meer aan het huisbezoek wordt gedaan. We zullen meer zeggen. Hoe onbesuisd ook het optreden van Leeuwardens burgemeester was, toch zal

We zullen meer zeggen.

Hoe onbesuisd ook het optreden van Leeuwardens burgemeester was, toch zal het zelfs ver buiten Leeuwarden in de zaak van het huisbezoek nieuwe beweging brengen. En metterdaad is deze zaak van zoo hoog gewicht, nog meer voor de Kerk, dan voor den Scaat, dat het de moeite loont er over van gedachten te wisselen.

De Roomsche kerk heeit, dit springt in het oog, door haar kerspel-of parochiesysteem gemeenlijk veel voor.

Dit systeem maakt toch, dat de zielzorge slechts over een gedeelte van de stad gaat, maar voor dit stadsgedeelte dan ook rechtstreeks saamhangt met geheel den overigen dienst. Men kerkt bij, men ontvangt catechetisch onderwijs, men ontvangt huisbezoek en krankenbezoek altoos van denzelfden pastoor of kapelaan.

Zoo is er eenheid. Zoo ontstaat de mogelijkheid dat men geheel zijn keikelijk personeel, mannen, vrouwen en kinderen, van aangezicht tot aangezicht kenne, hun karakter bestudeere, en van hun geestelijken toestand op de hoogte zij.

Al het schoone van het dorpsleven wordt op die wijs ook voor het kerkelijk leven in de steden behouden.

Zoo echter is het bij de meeste Protestantsche kerken niet.

Wel is de stad in wijken ingedeeld, maar die wijkindeeling heeft bijna geen bindende kracht.

Stel in wijk i is wijkpredikant Ds. A., en fungeeren als ouderlingen de Br. B. en C., dan is tcch ieder lid in die wijk vrij, nooit onder Ds. A.'s prediking te gaan, zijn kinderen of niet of bij een ander ter catechisatie te zenden, en bij ziekte, sterfgeval of andere moeilijkheid, een anderen predikant tot zich te roepen. Vooral behoeft hij zich ganschelijk met geen ouderling in te laten In verreweg de meeste gevallen zal hij niet eenmaal weten wie zijn ouderlingen zijn.

Geheel de wijk-indeeling doet dan ook uitsluitend dienst voor het huisbezoek, en dit is dan meestal zoo ingericht, dat de predikant hoogstens eenmaal in de 4 S. S jaren even over den drempel komt, en zich ternauwernood bij een volgend bezoek herinnert, dat hij dezelfde menschen ooit vroeger zag.

Zoo is men niet aan elkander gewend. Men blijft vreemd aan elkander. En voegt ge hier nu bij, dat zulk hu'sbt^zoek bijna uitsluitend bij de armen plaats grijpt, en dat juist deze voortdurend uit wijk naar wijk verhuizen, dan springt het in het oog, hoe onvruchtbaar deze arbeid is. Men verspilt er zijn kracht bijna doelloos in.

En nu weten we wel, dat men in som mige steden hierin beterschap heeft aangebracht; dat er predkanten zijn, die een wijkgebouw hebben, en zich door de broeders ouderlingen en wijkbroeders en wijkzusters laten bijstaan; maar het euvel blijft niettemin ook bij zulk een inrichting bestaan.

Een wijkverdeeling zonder kerspelverdee-Hng breekt de kerkelijke kracht.

Reeds meermalen vestigden we hier de aandacht op, en ook Ds. Littooy van Middelburg bracht, zoo we ons niet vergissen, dit punt ter sprake; maar toch dient het veel ernstiger en veel meer opzettelijk besproken t« worden.

Het kan zijn, dat ook de Gereformeerde kerken ten slotte bij het oude zullen blijven, en tegen alle kerspelindeelingzullen kiezen, maar in elk geval mag dit niet geschieden, dan nadat het voor en tegen met ernst overwogen is.

Dat de eenheid van kerkeraad, en hiermee de eenheid der gemeente, ook bij deze kerspelindeeling sou moeten stand houden, behoeft wel geen nadere aanwijzing; maar hier zijn en blijven we overtuigd van, dat de zielzorge dan eerst door huisbezoek en krankenbezoek goede vrucht zal dragen, als. ze met vaste organisatie ook van den predikdienst en het catechetisch onderwijs in verband is gezet.

De geestelijke verwildering van onze groot e steden is voor geen gering deel aan het loslaten van alle kerspelindeeling te wijten.

Een tweede punt, dat hierbij in aanmerking komt, is xle positie van onze broeders ouderlingen.!

Die positie moet nog veel meer dan dusver opgeheven.

Ze moeten niet de schaduw van den dominee, maar zelfstandige ambtsdragers en als zoodanig in de gemeente leven, gekend zijn en geëerd worden.

Toch kan niemr.nd hun die eere geven, tenzij die eere door hen zelven verworven wordt.

Wie ook hier niet met tranen zaaien wil, kan niet maaien met gt-juich.

En hiertoe nu is noodig, dat de broeders ouderlingen steeds meer van de waarheid doordrongen worden, dat in het huisbezoek een der hootdplichten van hun ambt ligt. Hierin moeten ze bezig zijn. Hierin ligt het voortreffelijke van hun a.va.ht.Hier moet hun eere gezocht worden.

Men vergete toch niet, dat het, met name in onze steden, eenvoudig onmogelijk is, zoovele predikanten aan te stellen, als voor goede persoonlijke ziehorge noodig waren.

Een predikant, die goed en degelijk zijn predikatie zal voorbereiden, ze opschrijft, et! goed in zijn geheugen prent; voorts de catechisatie er niet bij wiarneemt, maar ernstig behandelt; daarna doet wat noodig is voor het kerkelijk bestuur, in vacante gemeenten, op dassen en synode; al verder de kranken en stervenden bezoekt; en dan nog degelijk studeeren blijft; en last not least zijn eigen huisgezin wel regeert; kan onmogelijk meer dan een halven dag per week voor huisbezoek geven. En zal dit nu vrucht dragen doordien men minstens tweemaal per jaar in hetzelfde gednkomt, dan is, het jaar op 40 weken gerekend, en gesteld dat per week vier gezinnen bezocht wordep, een kleine tweehonderd het grootste aantal bezoeken, dat men in billijkheid vorderen kan.

Stroomde nu het geld, dan zouden we zeggen, stel meerdere predikanten aan. Minstens één voor elke 600 zielen.

Maar nu dit niet kan, nu biervoor het geld niet te vinden is, en het bovendien kracht verspillen zou zijn, hiervoor altijd gestudeerde personen te nemen, zijn het de broeders ouderlingen, die hierin moeten te hulp schieten.

Oorspronkelijk was dan ook in onze Gereformeerde kerken de eisch, dat elk ge? -in minstens vier-of vijfmaal per jaar d. i. voor elk Avondmaal, een bezoek van broeders ouderlingen ontvangen zou.

Iets wat kon, omdat de kerkeraad het in zijn macht had, desnoods het getal van zijn ouderlingen te verhoogen.

En nu zegt men wel, dat de meeste broeders ouderlingen door hun maatschappelijke bezigheden hierin verhinderd worden, maar dit is onjuist.

's Avonds zijn de meeste ouderlingen vrij, en juist 's avonds vinden ze de mannen thuis, vooral in den werkenden stand.

Doch dan moet elke kerkeraad deze aangelegenheid ook regelen. Er moet vastheid, er moet orde, er moet geregelde gang in komen. En bovenal er moet controle zijn.

Thans zullen in de ééne wijk de broeders ouderlingen hun plicht doen, maar in een andere wijk zullen er broederen zijn, die aldoor verzuimen, en geen haan kraait er naar. Dit nu gaat niet.

Dit kan men zelfs op maatschappelijk terrein bij niet ééne organisatfe gedoogen. En daarom kan er niet genoeg op aangedrongen, dat elke kerkeraad zich zekerheid versehaffe, dat elk lid van zijn geliieente minstens tweemaal per jaar van kerkeraadswege bezocht zij.

De kerkeraad van Utrecht voerde reeds een conttóle in, door te vragen, dat wie niet ééns althans per jaar, bezocht was, zich zou opgeven. Eti h.ierin verdient Utrechts kerkeraad lof.

Toch is dit de ware manier nog niet en de maatstaf te laag.

De controle moet positief zijn. De kerkeraad moet weten wie tot zijn gemeente behoort, en positief opgave ontvangen op welken dag elk lid zijner gemeente bezocht is.

Ojk is de maatstaf van tweemaal per jaar niets te hoog, mits men de gemeente slechts behoorlijk indeele.

Beschikt men, gelijk te Amsterdam, in kerk B over ruim 40 broeders ouderlingen, en geven deze twee avonden per week aan het huisbezoek, zoodat zij zes gezinnen per week bezoeken, zoo geeft dit 300 bezoeken per jiar, en over 40 ouderlingen, twaalf duizend bezoeken.

Twaalf duijend bezoeken nu volstaat, zoo men tweemaal per jaar gaat, voor 6000 huisgezinnen, en 6 000 huisgezinnen staat reeds gelijk met een be> /olking van 30, 000 zieiea.

Kinderbijbel,

Konden we ons in het denkbeeld zelf van een kinderbijbel vinden, zoo zou allicht de Syèel voor kinderen van Dr. J. H. Gunning J.Hz., die bij Sijthoff te Leiden het licht zag, ons boven menige proeve van dien aard aantrekken.

Er is hier klare, onbewimpelde mededeeling van wat de Schrift ons geeft, en alle pogen om ongemerkt de Schrift te ondermijnen blijft hier uit. Wel is de verklaring dat de Schrift Gods Woord is, omdat er Gods stem in is, ongemeen zwak, maar een ongunstige bedoeling schijnt hier niet in te steken.

Ook blijven we hier bewaard voor onbeholpenheden ais we nog onlangs critiseerden, toen het „de kracht des Heiligen Geestes zal over u komen, " tot Maria, in zulk een Bijbel voor kinderen, door een dame uitgegeven, werd omgezet in; „Gij zult een kindje krijgen van den Heiligen Geest."

Voor dergelijke smakeloosheden staat Dr. Gunning te hoog.

En toch ... aanbevelen doen we ook dit boek niet. We willen geen kinderbijbel, althans niet zooals hier bedoeld wordt. Desaangaande zegt Dr. Gunning zelf:

Wij stellen ons voor in de volgende bladzijden het voornaamste uit de Bijbelsche Geschiedenis te vertellen aan jongelieden van tien tot veertien jaar. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat jongeren of ouderen dit boek niet mogen lezen, maar ik denk nu toch vooral_ aan jongens en meisjes van dien leeftijd, die misschien den ouden, goeden »Kaapschen Kinderbijbel", of een dergelijk geschrift, voor heel jorge kinderen bestemd, reeds eenige malen zijn dóórgeweest, en die nu wellicht, vóór zij de Heilige Schrift zelve gaan lezen — wat ik hoop dat zij dan tot aan hunne grijsheid toe zullen voortzetten—nog wel eens graag zich de belangrijkste gebeurtenissen van het Oude en Nieuwe Testament door een ander herinnerd willen zien. Moge God Zijn onmisbaren zegen schenken over al de oogenblikkcn, die gij met deze bladzijden zult doorbrengen, geliefde lezers en lezeressen!

Niet kleine kinderen zijn dus bedoeld van 5, 6, 7 jaar, maar meisjes en knapen van tien tot veertien jaar.

En van zulke meisjes en knapen nu blijft ons oordeel, dat men hun de Schrift zelve niet uit de handen moet nemen.

Aan de Schrift zelve moeten onze kinderen van kindsbeen af wennen.

Ze moeten in de Schrift thuis raken.

En dit nu wordt niet bereikt, als ge hen tot hun veertiende jaar de Bijbelsche geschiedenis uit een verhaalboekje laat leeren. Dan toch lezen ze dat boekje en ze laten de Schrift zelve ^«gelezen.

Waar dan nog dit tweede bezwaar bijkomt, dat de Historie der Schrift, in de Schrift zelve gelezen, een plechtigen, majes tueusen indruk maakt, terwijl diezelfde Historie, in een verhaalboekje opgedischt, de kinderen veel minder boeit dan een Robinson Crusoe.

Men maakt er de heilige Historie zoo arm door.

Lees slechts wat Dr. Gunning van de Schepping verhaalt, en leg daarnaast dan nog eens het majestueus verhaal van Oen. i, en ge gevoelt immers terstond, dat ook een kind alleen door Gen. i onder den indruk van de majesteit der Schepping komt.

Ook het titelblad hoort niet bij zoo heilige stofife.

Wil men dan een kinderbijbel geven, geei dien dan ten minste in een ernstig kader, en niet met zulk een vol, sterk gekleurd omslag als hier.

En de plaat: »Komt herwaarts tot mij" is al even o^elukkig uitgevallen. Het gelaat van den Cöristuï, gelijk het hier geteemend is, lokt niet, maar stoot eer af.

Atzoo iê a> k aesthetisch hier niet aan de eischeiiiM^ gekuischter smaak voldaan

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Bij Keuchenius' graf.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's