GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot ons leedwezen blijkt ons, dat de heeren Van Lingen c. s. van de leer des heiligen Doops een strijdwapen maakten in hun poging, om aan de Gereformeerde kerken afbreuk te doen. We danken daarom onzen geliefden broeder Ploos van Amstel, dat hij in de Friesche Kerkbode dit punt onder de oogen zag, en er dit goede woord over schreef.

Een zesde bezwaar is dat door de vereeniging de leer der wedergeboorte bij den doop niet alleen werd geduld, maar daaraan plaats verleend in de vereenigde kerken en aan de Vrije Univ. den discipelen wordt ingeprent.

Vooreerst mogen wij wel vragen, is die voorstelling juist: wedergeboorte bij den doop ? Als men nauwkeurig leest, wat daarover geschreven is, wordt er wel wat anders gezegd, dan hier den schrijvers wordt toegedicht.

Heeft men daarover bezwaar, dan zij aangemerkt, dat bij de vroeger Chr. Geref. door sommigen dezelfde stelling zijn verkondigd, als die nu geleerd worden.

En dat niet alleen, maar datzelfde gold bij zeer vele Gereformeerden van vroeger jaren. Wie recht heeft, kan de Heere alleen beslissen. Maar een feit is het, dat zulks plaats had. Zulks o. a. wordt ons duidelijk uit een schrijven van Van der Kemp in zijn Catechismus, blz. 546 en vervolgens, waaruit men bemerken kan, dat hij het met die beschouwing van velen niet eens was, maar ook hoe hij er onder stond. Hij spreekt van zeer geleerde en godzalige mannen, die meenen ja, dat al die kinderen voor den doop, het beginsel èn 't zaad der wedergeboorte, bij wijze van een vermogen deelachtig worden; en dat het zaad der wedergeboorte in. velen voor langen tijd onder de kluiten van-de begeerlijkheid der jongheid en des vleesches bedekt en bedolven blijft, totdat het door eene werkelijke bekeering uitspruit en zich levendig *ertoone. De grond, waarop die waarde mannen hun gevoelens bevestigen, is, dat de wedergeboorte in den doop verzegeld wordt, en zoo voor den doop daar wezen moet. Enz.

Nu is V, d. Kemp het met deze beschouwing niet eens. Hij gelooft even zoo goed aan verzegeling, maar niet altijd aan een reeds aanwezig zijnde wedergeboorte, maar als van een toekomende.

Een bewijs dus levert het gezegde van V. d. K, hoe ook vroeger dezelfde dingen verkondigd werden, maar hoe bescheiden en hoogachtend hij spreekt over hen, die van hem verschillen.

Waarlijk als wij zoo te werk gaan, dat wij dadelijk een apart kerkje moeten hebben, als er iets anders geleerd wordt, dan wij deuken, als men buiten de belijdenis, op eenige bijzondere opvattingen elkander bestrijdt, dan ware het maar beter, nooit kerkgebouwen op te richten, maar er huiskerken op na te houden. Dan raakt men ook nooit in moeite over de gebouwen. Zeker mogen wij prijsstellen op de zuivere leer. Maar die moet geput uit het Woord, en die moet den volken voorgesteld worden. Is iemand van andere gedachten, laat hij duidehjk maken uit de Schrift, de gronden, waarop hij verschilt in opvatting; laat hij in een brochure of boek datzelve onder de oogen van het publiek brengen. Dan kan ieder oordeelen.

Elke geloovige mag wel zeggen: »Heere, ach ik ben nog gebrekkig in kennis, geef Gij mij licht." En als wij dan altemaal als leerjongens aan Jezus voeten zitten en onderwijs krijgen, dan raken wij allen zeer beschaamd en moeten telkens zeggen : »Och Heere, wat wist ik nog weinig". Het is zoo noodig, bij al wat wij onderwijzen, nooit te stout te zijn in het spreken, maar altijd plaats te laten voor een aan-of opmerking des Heeren, naar aanleiding van het door ons gesprokene. Dan kan de Heere wel eens zeggen: »Hier ofdaarin gaat gij wat mis". Daarom, laat ons leerjongens des Heeren zijn.

En wat nu de tegenwoordige Chr. Geref. kerk betreft, dan geef ik allen Gereformeerden den raad; blijf de vele broeders die er in zijn liefhebben als broeders. Waardoor zij op dit spoor zijn gekomen, weet de Heere. Maar wij kunnen niet gelooven, dat hun weg goed is. Christus zegt; »Die met Mij niet vergadert die verstrooit''.

Laat toch niemand om het zondige, dat ons in al onzen strijd op kerkelijk gebied aankleefde, de heerlijke vrucht en den zegen venverpen, dien de Heere ons in Zijn goedheid heeft geschonken.

Toen in 1648 na dien langen, bangen 80-jarigen oorlog de vrede te Munster geteekend werd, was er toen geene blijdschap over de van God ons geschonken overwinning? Over de vrijheid, die wij mochten verkrijgen, door de verlossing van Spanje's dwingelandij ? Wie echter zou die zegeningen verwerpen om het vele zondige, dat ook dien strijd heeft bezoedeld ? Was en is het niet steeds recht en plicht, om Gode te danken voor het goede, dat Hij ons schonk, maar zich diep te verootmoedigen over de wijze, waarop wij ons werk volbrachten? Of wie moet zich niet schamen over het vele gebrek, dat hem aankleeft, al heeft hij nog zoozeer op het oog, alles goed te doen.

Gods werk zal blijven. En om dat werk is het te doen. Al het onreine, of ook gebrekkige, waarmede wij dat werk bezoedelen, moet weg en begraven. Treffend is, wat dienaangaande Gideon schrijft: »

Dit is het treurige, dat er vele kinderen der Afscheiding zijn, die het menschelijke uit 1834 en v.v. willen behouden, evenals er vele broederen zijn, die het menschelijke uit 1886 in't leven willen doen blijven. God heeft dat echter ten doode opgeschreven. Sterven moet dit menschelijke. Blijven leven zal het niet. V/ij hebben er ons over te verblijden, dat het goddelijke van '34 en '86 samensmolt en er over te treuren, dat het menschelijke niet sterven wil. De mannen, die de z. g. C. G. K. willen doen voortleven, willen httvleesch in het leven behouden, zonder het te kruisigen. De geest der zaak is gered. Al wat den naam van Gereformeerd draagt is gebonden aan Gods woord, formulieren, kerkenorde. Dat is de geest en die liep ongehinderd voort! Waar we nu het vleesch ontdekken, bij ons zelven of anderen, laat ons het stoutmoedig aantasten. Hieraan te arbeiden stel ik mij tot eer en groot vermaak!" -

Dit is zeer juist gezegd. Laat men toch op de hoofdzaak letten, op het groote werk Gods. De wijze, hoe door menschen het werk Gods wordt aangevat, is zeker van veel belang, maar wie zal zeggen in deze, wat tfu juist goed is. Zegt Salomo niet: Zaai uw zaad in den morgenstond, en trekt uwe hand des avonds niet af; want gij weet niet, wat recht zal wezen, of dit of dat, of dat die beiden te zaraen goed zullen zijn?

Laat ons dan ons verblijden in het werk Gods; laat ons met dankzegging de vruchten genieten, die de Heere ons geeft; maar laat ons tevens bedenken, dat al ons werk gebrekkig was en is, en ons verwonderen, dat de Heere niettegenstaande zooveel ellende van onze zijde nog zooveel goeds heeft geschonken. En worde verder alle werk steeds meer gezuiverd van al het onreine, en meer ingericht naar 's Heeren wil en tot Zijne eer.

Dit is ons uit het hart geschreven.

Alleen een kleine opmerking.

Door ons is nooit ontkend, dat de eerste werking der wedergeboorte ook na den Doop, in later jaren, plaats kan grijpen. We blijven bij wat onze vaderen leerden: vóór, onder of na den Doop, naar het welbehagen Gods,

Alleen, daar deze werking voor"ons verborgen, en ook vóór den Doop mogelijk is, heeft de Kerk van Christus zich naar deze mogelijkheid in te richten en van de onderstelling ervan uit te gaan.

Evenzoo als Dr. H. H. Kuyper op blz. 18 schrijft, dat deze inlijving naar luid van het Formulier door den Doop geschied is, zouden wij liever schrijven: onder den Doop.

Want het is wel waar, dat ook de werking van den Heiligen Geest tot het Sacrament behoort, maar dan is ze deel van den Doop en werkt niet door den Doop.

Onderscheidt men daarentegen en neemt men Doop als den naam voor hetgeen de Kerk harerzijds doet, dan schijnt het ons juister te zeggen, dat de Heilige Geest deze werking der inlijving onder den Doop tot stand brengt, wijl men anders zoo licht gevaar loopt, de onnadenkenden aan zeker reëel verband tusschen de besprenging met het water en de werking des Geestes te doen denken.

KuYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1895

De Heraut | 4 Pagina's