GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXI.

William Gardiner.

In de nabijheid van Londen ligt Bristol, in de i6e eeuw een der grootste zee-en handelssteden van Engeland. Op deze plaats is William Gardiner, een der martelaren van Engelands kerk, geboren. Hij stamde van aanzienlijken huize en was algemeen bekend als een man van goede zeden en diepen ernst. Zijne wetenschappelijke kennis was middelmatig. Met den Bijbel en de Christelijke leer was hij echter goed bekend, wijl hij daarin in zijn jeugd onderwezen was. Toen hij een maatschappelijke loopbaan moest kiezen, koos hij den handel. Hij bood zich bij eenen Bristolschen koopman aan, met name Paget, die hem aannam en spoedig naar Portugal zond. Hij had toen den leeftijd van 26 jaren bereikt. Nadat hij zich te Lissabon gevestigd had, behartigde hij met ernst de zaken zijns meesters. Doch hij dacht niet alleen aan zijn aardsche roeping, ook de geestelijke dingen gingen hem ter harte. Zeer bevreesd was hij, onder den invloed te komen van den Roomschen godsdienst. Daarom las hij trouw zijnen Bijbel en zocht het gezelschap van zijn Engelsche landgenooten, die daar met hem in den vreemde waren. In dezen kring plachte hij zeer dikwijls zijne groote zwakheid te beweenen, bekennende, dat het gevoel zijner zonden en de ijver voor het Woord Gods zoo weinig bij hem werden gevonden.

Den len September 1552 vierde Portugal feest. De koning trad in het huwelijk. Natuurlijk waren tot bijwoning hiervan vele aanzienlijke heeien, zoo geestelijk als wereldlijk, opgekomen naar de hoofdstad des lands. Gardiner was zeer benieuwd, om al die pracht en heerlijkheid. hier tentoongesteld, te zien. Hiertoe ging hij vroeg naar de kerk, waar het huwelijk zou voltrokken worden. Toen het bruidspaar daar ook verschenen was, werd de mis bediend door een kardinaal en hief men de schoonste zangen, aan. Met verwondering zag de jonge Gardiner, dat de vorstelijke personen en grooten aandaclitig de plechtigheid volgden, welke in zijne oogen afgoderij was. Dit maakte hem zelfs bedroefd, ja ergerde hem zoo, dat hij zich met moeite kon bedwingen, om aan zijn gevoel van verontwaardiging toe te geven. Liefst zou hij op hem, die de mis bediende, zijn toegeloopen, doch doordat hij te ver van het zoogenaamde altaar verwijderd was, en ook de menschen vreesde, deed hij dit niet. Hij was blijde, dat de kerkdienst was afgeloopen. Maar toen hij thuiskwam, werd hij opnieuw ongerust en verslagen, omdat hij niet opgekomen was voor de eere van zijnen Koning. In hem rijpte het plan, om de in zijn oog misleide menschen te vermanen. Dit voornemen gaf hij echter niemand te kennen. Hij ontweek zijne vrienden, worstelde en bad. Weende en smeekte, dat God hetn den weg zou wijzen. Toen hij een vast besluit genomen had, keerde hij nog eens in de wereld terug, bracht er zijne zaken, schulden en rekeningen zoo in orde, dat niemand kon zeggen, dat hij een penning van hem moest hebben. Toen dit afgedaan was, riep hij dagelijks tot den Heere, en overdacht de Heilige Schrift, zich zelven ter nauwernood den tijd gunnende, om een weinig te eten en te slapen.

Zondags daarop bevond Gardiner zich weer vroegtijdig in Je kerk. Hij zocht en vond een plaats bij het altaar. Daar kwam de koning met zijnen ganschen hofstoet. Gardiner naderde nog meer het altaar en las intusschen in zijn Nieuw Testament, dat hij open en bloot in zijne handen hield. Eindelijk begon de kardinaal aan de bediening van de mis. De martelaar bewoog zich niet. De kardinaal zegende het zoogenaamde brood en hief het hoog op. Nog bewoog Gardiner zich niet. Doch toen de kardinaal den ouwel in den hoek bewoog, kon hij zich niet langer inhoude.n. Hij liep op den kardinaal toe, nam met de eene hand de hostie, wierp haar ter aarde en vertrapte haar, terwijl hij met de andere hand den kelk omstootte. Deze daad verraste al de aanwezigen. De kardinaal was verplet en het volk schreeuwde. Eindelijk snelden de edellieden uit 's konings gevolg en eenige burgers toe en grepen Gardiner. Een verwondde hem zelfs. En misschien hadden anderen hem gedood, indien de koning niet Husschenbeide gekomen ware, en bevolen had het leven van Gardiner te sparen. Toen de volkswoede wat bedaard was, werd de martelaar bij den koning gebracht en door dezen ondervraagd van waar hij was en waarom hij zijne majesteit en dit heilig sacrament der kerk had onteerd. Zonder eenige ontroering te toonen, antwoordde Gardiner: Genadigste koning, ik behoef mij voor mijn vaderland niet te schamen. Van geboorte ben ik een Engelschman. Om.handel te drijven ben ik herwaarts gekomen. Toen ik nu in tegenwoordigheid van zoovele groote en hooggeborene mannen en vrouwen afgoderij (waarvoor ik de mis houd) zag plegen kon ik mij, om der conscientie wil, niet meer inhouden en werd ik gedrongen te doen, wat uwe majesteit mij heeft zien doen. En zoover is het er vandaan, dat ik dit tot verachting van uwe majesteit heb gedaan, dat ik voor God kan betuigen, zulks verricht te hebben om den wille uws volks.

Toen de aanwezigen vernamen, dat de gevangene een Engelschman was, en wisten, dat koning Eduard VI, die toen in Engeland regeerde, het pausdom had verlaten, dachten zij, dat Gardiner een afgezant des konings was, die in last had, den Roomschen godsdienst te bespotten. Zij begeerden derhalve te weten, wie hem had aangespoord tot de bedreven daad. Gardiner nam de verantwoordelijkheid van zijn bedrijf geheel op zich en hield staande, dat hij geen opstokers noch medepiïchtigen had. Zijne handeling was, zeide hij, ingegeven door de begeerte, om voor hunne zaligheid werkzaam te zijn. Waren zij boos over hetgeen hij gedaan had, dan moesten zij dat aan zich zelven wijten. Hij voor zich had geen berouw over zijne daad.

Nadat de martelaar zoo moedig gesproken had, begon hij vermoeid en flauw te worden, ten gevolge van veel bloedverlies. Hij werd weggebracht en aan geneeskundigen toevertrouwd, onder wier behandeling hij spoedig genas. Zijne vijanden hadden echter deze zorg alleen aan hem besteed, om hem daarna te langer en te scherper te kunnen pijnigen. Een der tormenten, welke men hem aandeed, was nieuw. Men nam een linnen doekje in den vorm van een bal en stiet dat toen door de keel in de maag, nadat men er te voren een sterk snoer aangehecht had, waarmede de bal op en neer getrokken werd.

Onder al deze pijnigingen vroeg men Gardiner, of hij geen berouw had over zijne daad. Doch de martelaar bleef standvastig antwoorden: sNeen, Want als ik het niet gedaan had, zou ik mij schuldig rekenen, om het nog te doen."

Daar de rechters steeds in de meening bleven verkeeren, dat Gardiner meer medeplichtigen had, namen zij zijne vrienden gevangen, onder wie zijn huisgenoot Pendegrace. Zij werden echter, vele maanden later, op voorspraak van aanzienlijken, vrijgelaten. Intusschen was de ure voor Gardiner gekomen, om door zijn sterven den Heere te verheerlijken. Op den weg naar de strafplaats werden hem beide handen afgehakt, waarna zij hem met handen en voeten onder den buik van een paard vastbonden. Op de strafplaats zelve bond men hem een touw om het lijf, trok hem met een katrol in de hoogte, legde daaronder een vuur en liet hem dan daarin zakken (doch zoo dat eerst zijne voeten verbrand werden) om hem daarna weer op te halen. Deze pijniging duurde langen tijd. Maar de martelaar werd door al deze pijnigingen niet ontmoedigd. »Pijnigt mij, zoolang gij wilt en kunt, " zeide hij. »de waarheid blijft ongedeerd; aangezien ik die in mijn leven beleden heb, wil ik die in den dood niet verloochenen, "

Toen riep hij tot God, zeggende: > 0, eeuwige God en Vader van alle barmhartigheid, neem toch uwen dienaar in genade aan." Daarna zong hij: Doe mij recht o God! en twist gij mijne twistzaak en bevrijd mij van het ongoedertieren volk enz." (Ps. 43) Eer echter deze psalm uitgezongen was, brak het touw waaraan de martelaar zoo lang was opgehaald en neergelaten, en viel het lichaam in het vuur, waarna hij spoedig stierf. Toen ging Gardiner in in de ruste van Gods volk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's