GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

11.

Heeft de kerk van Christus, op grond van 'sHeeren woord, steeds gepredikt, dat niemand, alleen omdat hij rijk is, verloren gaat en dat de armen geene rechten hebben op het eigendom der rijken, haar streven was daarbij, armen en rijken door de liefde met elkaar te verbinden. De Christenen der eerste eeuwen voelden zich volstrekt niet vernederd door hunne armoede. Den heidenen antwoordden zij op hunne bespottingen: , , Wij zijn niet arm, want wij hebben aan niets gebrek, wij zijn rijk in.God; die veel heeft is armer dan wij, wanneer hij nog meer verlangt." Later vond men onder de Christenen, die andere gevoelens koesterden; de zelfzucht en de nijd doken weer op; er waren rijken, die geen weldadigheid kenden en armen die ontevreden herhaalden: „God had geen armen moeten maken, alleen rijken hadden er moeten wezen." De leeraren der kerk bestreden met kracht dezen slechten geest. Tegenover de heidensche maatschappij en te midden der algemeene ellende en verarming was de verzoeking groot om de armen in bescherming te nemen, maar de keik, ^ler taak het niet was uit te maken wat recht was, maar wel om de barmhartigheid te openbaren wist zich er'voor te wachten. Telkens werd den armen voorgehouden, dat zij burgers waren van het koninkrijk Gods die hunne armoede met moed hadden te dragen en zich niet moesten laten verlokken, op het voorbeeld der heidenen, tot vergrijping aan anderer eigendom. „De hand des Christens", zegt Asterius in zijne rede over den rijke en Lazarus, „moet zich slechts uitstrekken tot het doen van aalmoezen, nooit tot het zich meester maken van wat hem niet toebehoort". „Waarom beklaagt ge u"; zegt Ambrosius, „is de vogel in de lucht niet armer dan gij en toch is hij vroolijk, wanhoopt hij niet, zingt hij, want God zorgt voor hem; vreest dan niet voor uw leven; werpt al uwe bekommernissen op de Goddelijke Goedheid." Dit vertrouwen op God moest de armen leeren tevreden te zijn met hun lot. Men riep hen tot den arbeid, die in eere hersteld was; en indien hunne verdiensten te klein waren, of als ziekte of ouderdom hunne handen verslapten, moest de liefde het ontbrekende aanvullen.

De werkdadige barmhartigheid, de weldadigheid jegens armen en ongelukkigen werd door de kerkvaders voorgesteld als een der grootste plichten van den Christen; hierdoor onderscheiden zich de ware onderdanen van het Koninkrijk Gods van de wereld, want, zegt Ignatius, de Heidenen bekommeren zich niet omtrent degenen, die zich zei ven niet kunnen helpen, zij laten hen, die honger en dorst hebben aan hun lot over. Schrijvers en predikers in 'sHeeren kerk gebruiken hunne talenten, om de geloovigen tot barmhartigheid in alle omstandigheden des levens te bewegen; ten allen tijde zoowel te midden der vervolgingen als na de zegepraal, zoowel in de dagen van ^-macht des Romeinschen rijks als toen het gevallen, verarmd en ten prooi der barbaren werd, beoefenden de Christenen de weldadigheid. Deze is, zegt Cyprianus in zijn traktaat over de aalmoezen, de ware rijkdom; 't is een groote zegen van God in staat gesteld te zijn anderen wel te doen; 't is een verkwikking van groote waarde smarten te kunnen lenigen en tranen te mogen drogen.

De vermaningen der kerkvaders richtten zich voor alles tot hen, die met vele goederen begiftigd waren. Door de vrijgevige liefde der rijken moeten de armen bij hun arbeid te hulp komen. Hierdoor verdwijnt langzamerhand de ongelijkheid der fortuinen. Chrysostomus zegt, dat de rijken slechts de beheerders van de goederen der armen zijn; hun het noodige ontzeggen is ze bestelen, hen berooven van hetgeen hun rechtens toekomt; uitgaande van het denkbeeld, dat zij verbonden zijn door banden van geestelijke verwantschap, wenscht hij, dat zij mededeelen zullen in de erfenis, die een vader zijnen kinderen nalaat.

Op dezelfde gronden veroordeelen de kerkvaders krachtig den woeker, een der doodendste rampen van de Romeinsche maatschappij. Volgens Chrysostomus is zij een dubbele zonde en wel tegen den arme, wiens ellende men vermeert en tegen den rijke, wiens gierigheid men voedt. De woekeraar, zegt hij ergens, helpt den arme alleen om hem te gronde te richten evenals hij, die de handen uitstrekt tot den schipbreukeling dit doet alleen om hem te zekerder in de diepte neer te ploffen. Alle leenen tegen interest \vas in hunne oogen woeker, een ongeoorloofde winst; indien men eenen broeder geld moest leenen teneinde hem in zijn dringenden nood te hulp te komen, moest men dit doen zonder interest; want het was geen liefde meer, wanneer men er voor zich zelven voordeel uit wilde halen. Te zelfder tijd vermaande men de armen toch niet naar woekeraars te gaan en daar hunne persoonlijke vrijheid aan banden te leggen door verplichtingen, die hunne krachten te boven gingen. Liever moesten zij door arbeid en zuinigheid voorzien in hun onderhoud. Hadden zij zich, ondanks deze waarschuwingen en door den nood gedrongen toch in de armen der woekeraars geworpen, dan was het de roeping der rijke Christenen hen te verlossen; net betalen van de schuld der armen was een der eerste werken van barmhartigheid.

Doch niet alleen de rijken werden door de Kerkvaders vermaand tot helpen van armen en ongelukkigen; allen moesten helpen naar hun vermogen; de geestelijke broederschap in het rijk Gods legde allen dezelfde verplichtingen op; de ellende van den bedelaar was een aanklacht tegen de hardvochtigheid van hem, die iets bezat; zij was als het ware eene ernstige vermaning, die bedoelde ons Gods wil in herinnering te brengen. Iedereen moest geven, hoe weinig ook; door de liefde van velen zou men in alle ellenden des levens hulpe kunnen bieden, wat een alleen niet zou vermogen. Die geen geld had, meestuit valsche schaamte niet achterblijven broeders even berooid als hij te helpen; bij gebrek aan stoffelijke hulp kon men raad geven, door bewijzen van toegenegenheid opbeuren, vooral door zijn eigen voorbeeld van onderwerping aan Gods wil stichten. In de uitoefening dezer barmhartigheid gingen de leeraren voorop, daar zij de roeping hadden hun onderwijs door hun eigen voorbeeld te bevestigen. Zij beschouwden zich als de beschermers en verzorgers der armen en van alle ongelukkigen, voor wie de heidensche maatschappij zonder barmhartigheid was. Zij leidden een zuinig leven om steeds meer ontferming te kunnen betoonen; hun tafel had altijd plaats voor armen van allerlei soort. Hun phcht was: „Zijt der weezen een vader, beschermt de weduwen als waart gij hunne echtgenooten; helpt de jongelingen, die wenschen te trouwen, met raad; zoekt werk voor den werkman, en zijt mededoogend voor den zwakke; ontvangt de vreemdelingen onder uw dak; geeft hongerenden en dorstigen te eten en te drinken en kleederen den naakten, bezoekt de zieken en steunt de gevangenen."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's