GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Opleidingsquaestie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opleidingsquaestie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De opleidingsquaestie is voor oxis feitelijk beslist.

Haar opnieuw op te rakelen heeft in ons oog geen practisch nut. Eer omgekeerd. Ze maakt de klove tusschen broeders dieper, terwijl in de bange worsteling tegen ongeloof en revolutiegeest de eerste en heiligste plicht is, dat de belijders van Christus naam schouder aan schouder staan.

Toch ontslaat ons dit niet van de verplichting een tweetal brochures, die dezer dagen onzer redactie werden toegezonden inzake de Opleidingsquaestie, in ons blad te bepreken.

Reeds de hoogachting voor de grijze broeders die dit woord schreven, dringt daartoe.

Maar meer nog, dat door beide een voorslag wordt gedaan, die, indien hij voor uitvoering vatbaar ware, ons uit het kerkelijk moeras op vasten bodem zouden brengen.

Naar tijdsorde komt de eerste plaats toe aan het vlugschrift van Ds. LITTOOY, dat den titel draagt: Het recht en de macht inzake de Opleidingsquaestie.

Ds. Littooy is de man met een warm gemoedsleven, in hem spiegelt zich iets van der Zeeuwen rondheid en gemoedelijkheid af. Het woord, dat hij ook nu schreef, is een woord uit het hart. Ds. Littooy is jarenlang Curator der Theologische School geweest; hij had haar lief met de volle liefde van zijn hart; ze was voor hem een stuk historie van zijn kerk en van zijn eigen leven.

Die liefde maakte Ds. Littooy scherp ziende. Met de dwaze illusie, die sommigen zich van de toekomst der School vormen, misleidt hij zichzelf geen oogenblik. Haar toestand is voor hem gelijk aan den man, die van Jerusalem naar Jericho trok, door roovers overvallen werd en nu halfdood op den weg liggen bleef. Haar beste hoog leeraren trokken weg; haar studentental slonk beneden de helft, en straks houdt de school niet meer dan een twaalftal over. De vriendelijke Samaritanenhand, die werd uitgestoken, om den half doode in een goede herberg binnen te brengen, werd door den onberaden ijver van onverstandige vrienden afgeweerd.

En waar Ds. Littooy zoo het verval ziet der school, die hij liefheeft, en haar ondergang vreest, daar buigt zijn ziel zich in hem neder en klinkt een Jeremia's klacht hem van de lippen.

Critiek op zulk een klacht oefent men niet. Ds. Littooy heeft, ook waar hij personen besprak, dit gedaan op een wijze, die niet kwetsend is. Schuld ziet hij aan beide zijden, ook al acht hij, dat de meeste schuld schuilt bij de broeders die te Arnhem de meerderheid vormden.

Slechts één aanklacht, door Ds. Littooy geuit, mag niet on weerlegd blijven, omdat zij de eere onzer kerken raakt.

Volgens Ds. Littooy heeft de meerderheid te Arnhem macht boven recht laten gaan; het recht was aan de zijde der minderheid, die vasthield aan het „beding van 1892; " maar de meerderheid had de macht, en deze macht triomfeerde.

Een vergelijking met de verplettering door Engeland's overmacht van het recht der vrije Boerenrepublieken in Zuid-Afrika, maakt dit verwijt nog scherper.

Deze aanklacht wijzen wij beslist terug. Op de Synode te Arnhem had de meerderheid het in haar macht gehad, om het genomen besluit door te zetten en de School der kerken met de Universiteit te vereenigen. Maar de meerderheid maakte van die macht geen gebruik; ze week juist voor den tegenstand der minderheid, en liet de Theologische School te Kampen voortbestaan.

Van misbruik van macht kan dus geen sprake zijn, waar juist omgekeerd het recht der broederlijke liefde triomfeerde.

Maar deze eene opmerking daargelaten, js er veel in 4it vlugschrift, dat tot het hart spreekt. Dat degenen, die de School liefh.ebt)en, met smart haar smadelijk einde tegemoet zien, verstaan we. En in hun droefheid is iets, wat tot mededroefheid opwekt.

Elke poging om tot een bevredigende oplossing te komen, kan daarom rekenen op onze warme sympathie. En waar Ds. Littooy openlijk zijn medestanders aanraadt, liever een eervoUen „vrede te sluiten, dan een strijd voort te zetten, die op vernietiging moet uitloopen, " daar rijst de bede op in ons hart, dat dit woord weerklank moge vinden.

Ds. Littooy verwapht alle heil van een buitengewone Synode en hoopt, dat de kerken nog dezen zomer zulk een Synode zul-Jep s^tnenroepert. njiir

Ons staan de voorteekenen voor zulk een Synode niet gunstig. De oppositie van de Arnhemsche Synode staat, met uitzondering van Ds. Littooy, nog even beslist op haar onverzoenlijk standpunt. De leiders dezer groep willen van geen vrede weten. En de kerken verlangen naar rust.

Bovendien, wat alles afdoet. Ds. Littooy vergeet in zijn brochure mee te deelen, op welke voorwaarden de vrede kan gesloten worden.

De benoeming van een tweetal hoogleeraren te Kampen heeft plaats gehad, en de saamsmelting van de Theologische School met de Theologische Faculteit is daardoor practisch niet meer uitvoerbaar op een wijze gelijk die te Arnhem werd voorgesteld. Twee hoogleeraren voor de Dogmatiek en drie voor de Kerkhistorie kunnen niet aan één school optreden.

Zullen de Kerken opnieuw het vraagstuk van de opleiding ter hand nemen, dan dient vooraf een plan te zijn vastgesteld, dat aller sympathie heeft.

Een Synode, die weer onverrichterzake moest uiteengaan, zou de verbittering doen stijgen en onze kerkelijke eenheid liep dan zeer ernstig gevaar.

Wij vreezen daarom, dat het woord van Ds. Littooy, hoe goed ook bedoeld, zal blijken een vox clamantis in desetto.

Van geheel anderen aard is de tweede brochure van Ds. A. M. DIERMANSE, getiteld : Bezware7i tegen het Beding.

DS. Diermanse is minder de man van het hart, dan van het scherp denkend, logisch verstand. Hij overreedt niet door de kracht eener wegsleepende welsprekendheid, maar hij dwingt u door de ijzeren consequentie zijner logica. Hoe ge u wenden of keeren wilt, ge zit vast tusschen de duimschroeven van zijn syllogismen, en ge moet erkennen, dat er tegen zijn betoog al zeer weinig valt in te brengen.

Dit betoog richt zich in hoofdzaak tegen het zoogenaamde Beding van 1892. Ds. Diermanse is zoon der Scheiding; hij heeft de Theologische School meer lief dan de Vrije Universiteit. Naar zijn overtuiging wijst en de Schrift en de Kerkenorde er op, dat de Kerken een eigen inrichting voor de opleiding tot den Dienst des Woords moeten hebben. De voorstanders der School kunnen dus niet klagen, dat Ds. Diermanse in principe tegenover hen staat.

Maar hoe onomwonden hij deze dingen uitspreekt, hij is van oordeel, dat de Synode van Leeuwarden een misstap beging door dit beding tot een conditio sine qua non van kerkelijk saamleven te maken. Onze Kerkelijke eenheid kan in niets anders zich gronden dan in eenheid van Confessie en Kerkenordening. Al wat daarnaast in den grondslag der eenheid wordt aangebracht trekt het fundament scheef, vervalscht het kerkelijk leven en leidt tot een strijd, die niet eerlijk en ridderlijk kan gevoerd worden, omdat de tegenstanders der seminaristische opleiding daardoor terstond de blaam op zich laden van woordverbrekers en belofteschenders.

Zelfs indien alle Kerken — die van de separatie en doleantie — eenstemmig waren geweest in de overtuiging, dat de Kerken een eigen opleidingsschool moeten hebben, dan nog zou het ongeoorloofd zijn geweest deze meening in de Magna Charta onze Kerkelijke eenheid vast te leggen. Gereformeerde Kerken hebben geen ander accoord van gemeenschap dan de Belijdenis der Waarheid en de Kerkenorde, voor voorzooverre deze de fundamenteele stukken raakt en uitvloeisel der belijdenis is. Maar de vraag of de Kerken haar dienaren zullen laten opleiden aan een Universiteit of aan een Kerkelijk Seminarie raakt een bijkomstige zaak, die noch met de belijdenis der Kerk noch met haar eigen inrichting saamhangt en die dus nooit met de Belijdenis en de Kerkenorde op één lijn mag gesteld. Wie de belijdenis der Kerk verwerpt of tegen de beginselen van haar Kerkenorde ingaat, zou geen Dienaar der Kerk kunnen blijven. Maar wie de Universitaire opleiding verkiest boven de kerkelijke opleicing kan toch niet als ketter worden gebannen.

Te scherper echter komt volgens den schrijver de onzedelijkheid van dit beding uit, waar de kerken uit de doleantie volstrekt deze overtuiging niet deelden. Wilden zij het hoogere goed van de kerkelijke eenheid niet prijs geven, dan moesten ze berusten in een beginselverklaring, die lijnrecht tegen haar gevoelen inging. Een beginsel werd naast de Confessie en de Kerkenorde vastgelegd, dat door de groote meerderheid der kerken niet alleen niet als beginsel werd erkend, maar lijnrecht in strijd was met haar overtuiging.

Aan deze principieele fout in 1892 is al onze kerkelijke moeite te wijten. Een eerlijke strijd over dat punt werd deswege onmogelijk, want wie voor de samensmelting van School en Faculteit was, werd door het kerkelijk publiek a priori veroordeeld. Hij kwam in strijd met het „beding." En wat nog erger was, de kerken werden gedwongen al te zaam voor een School te zorgen, die niet de liefde van aller hart had. Een dwang die noodzakelijk tot krenking van de School leiden moest. Had men in 1892 de beide kerkengroepen vrij gelaten om elk te ijveren voor de School, die door de historie het naast aan haar hart lag, dan zou de verbittering in ons kerkelijk leven, die thans aan de kerkelijke eenheid zoo nameloos veel schade doet, nooit zijn ontstaan.

Al mag men hier en kaar een aanmerking maken, in het algemeen is tegen dit glashelder betoog weinig in te brengen. Ook naar onze overtuiging, heeft men in 1892 een misstap begaan, waarvan de droeve gevolgen zich altoos nog doen voelen. Toen heeft de macht boven het kerkelijk recht gezegevierd. En er is geen schrijnender tegenstelling dan tusschen het jus constitutum, d. w. z, het recht, dat toen door kerkelijk verdrag verkregen is, en het jus constUnendum, d. w. z. het recht, zooals dit uit de beginselen van Gods Woord voortvloeit. Zij, die voortdurend op het beding zich beroepen, zullen goeddoen dit ernstig betoog te lezen, en dan de vraag te stellen of hier niet geldt: Summum jus summa injuria, wat recht is naar de wet, kan tegelijk het hoogste onrecht zijn naar de beginselen van het recht.

Ds. Diermanse wijst, als een goed geneesmeester, niet alleen de kwaal aan, maar geeft ook een middel ter genezing. Onze kerkelijke gemeenschap mag niet langer op iets anders rusten, dan op de Belijdenis en Kerkenorde. Het „beding" moet worden weggenomen.

Een Synode kan dat bij meerderheid van stemmen niet doen. Maar wel kunnen de kerken, die vroeger tot de Christelijke Gereformeerde kerk behoorden, zich tot de Synode wenden om uit te spreken, dat zij het „beding" niet langer handhaven. Wanneer de kerken, die in 1892 dat „beding" hebben gesteld, zelf op de opheffing van dat „beding" aandringen, dan zou de Synode zedelijk bevoegd zijn, om het „beding" vervallen te verklaren. Met het voortbestaan der Theologische School had dit niets te maken. De kerken, die haar liefhebben, konden dan de zorg voor deze School op zich nemen. Maar onze kerkelijke eenheid werd dan niet langer gegrondvest op een „beginsel, " dat door de meerderheid der kerken niet wordt aanvaard.

Moge dit bezadigde en ernstige woord ingang vinden. Het is den lezing en overdenking dubbel waard. Aan Ds. Diermanse zij onze dank geboden, dat hij te midden van zooveel verwarring een woord sprak, dat klaarheid in de nevelen brengt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Opleidingsquaestie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's