GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De schare, die de wet niet kent.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De schare, die de wet niet kent.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 4 Mei I906,

Het is een verblijdend teeken, dat ook in onze pers meer de aandacht geschonken wordt aan de vraag, hoe de Kerk van Christus weer reddend en zegenend kan inwerken op de verwilderde massa, die van God noch Zijn Woord weet.

Dat vraagstuk is van veel ingrijpender belang voor de toekomst van ons volksleven, dan het gebabbel over dogmatische haarkloverijen en kerkrechtelijke spitsvondigheden; dan de kwestie der eigen inrichting en het zeggenschap der kerken.

Dat men, wanneer geen wolkje aan den hemel is en het zonlicht glijdt over alle velden en beemden, zich de weelde veroorlooft te gaan grasduinen in zoo subtiele vraagstukken als infra-en supralapsarisme, willen we niet afkeuren. Maar een Kerk, die staat voor het ontzettende feit, dat de meef derheid der gedoopten breekt met allen godsdienst, en die dan, in plaats van dag en nacht te peinzen over de middelen om dien afval te stuiten, haar beste krachten verbruikt in een steekspel tusschen de getrouwen onderling, toont haar hooge roeping niet te verstaan en loopt gevaar onder de oordeelen Gods te zullen bezwijken.

Men versta ons wel. De Kerk van Christus heeft tweeërlei arbeid te verrichten. Ze heeft eenerzijds het Evangelie te verkondigen aan alle creaturen, een licht en een zout te zijn. En ze heeft anderzijds toe te zien, dat de opbouw van haar eigen tempel geschiede op het onwankelbare fundament van Gods Woord. De Kerk heeft èn heilig èn algemeen te zijn. Zonder zuiverheid en gaafheid van eigen levensbeginsel kan de Kerk geen zuurdeeg zijn voor de maatschappij om haar heen. En wederom, wanneer het zout wordt weggesloten in den kelder van een zondig separatisme, dan wordt het zout daardoor smakeloos en zal het in stee van der menschheid tot zegen te zijn, door de voeten der menschen worden vertreden.

Dat in onze Kerk met heiligen ijver gewaakt wordt voor de zuiverheid van ons levensbeginsel; dat bij eiken arbeid in de Kerk eerst gegraven wordt naar de fundamenten, opdat de opbouw straks geen bedenkelijke scheuren vertoone, is onze grief niet. Integendeel. De Christelijke Kerken in Engeland en Amerika, die den Zendingsarbeid tot een schier ideale hoogte hebben gebracht; die jaarlijks schatten uitgeven voor de bekeering der heidenen en voor de „inwendige zending", maar die bij al dien Martha's ijver wel eens vergeten het ééne noodige om met Maria aan de voeten van Christus te zitten en Zijn Woord rein te bewaren; strekken hier tot een waarschuwend exempel. Een Kerk, die in eigen boezem de vastigheid van Gods Woord loslaat voor de bedenkelijke theorieën van de moderne critiek; die de belijdenis van Gods souvereine genade niet meer onvervalscht durft handhaven, maar verzwakt, om het pelagianisme vrij spel te laten; moge uitmunten door allerlei arbeid van liefde en barmhartigheid, — dat schitterend kleed vergoedt het gemis aan innerlijke kracht niet. Dat is de zonde van het Methodisme, waarvoor God onze Kerken moge bewaren.

Het is daarom eer te loven dan te laken, dat ons Gereformeerde volk zoo uiterst gevoelig is op het stuk der leer; dat elke leervoorstelling op de goudschaal wordt gewogen; dat over de ontwikkeling van het dogma met heilige jaloerscheid voor de eere Gods de wacht wordt gehouden. En evenmin valt het te misprijzen, dat bij het tal van vraagstukken op kerkelijk en zedelijk gebied, waarvoor het leven van onzen tijd ons plaatst, de verhouding van Kerk en Staat, de opleiding onzer predikanten, de band tusschen de School en de Kerk, de taak onzer d=akonie, de Sabbathsviering enz. met argusoogen wordt toegezien, dat de oplossing gevonden wordt in overeenstemming met die beginselen, die Gods Woord ons biedt en die onze Vaderen in Confessie en Historie van het Calvinisme zoo heerlijk hebben vertolkt.

Maar al waardeeren we dien ijver voor de heiligheid en zuiverheid van het beginsel in de Kerk, toch mag het oog niet gesloten voor het gevaar, dat ook hier in eenzijdigheid schuilt. Juist een Kerk, die gebroken heeft met de valsche idee der Volkskerk, ie zich terugtrok op eigen terrein om aan I den vloek der verwereldlijking der Kerk te ontkomen, die het getuigenis weer toebindt en verzegelt onder de getrouwen, heeft dubbel toe te zien, dat de roeping der Kerk om een stad op den berg, een licht op den kandelaar te zijn, door haar niet wordt verzaakt.

De beschuldiging van Labadisme, Separatisme en Sectarisme, zoo vaak door de voorstanders der Volkskerk tegen ons ingebracht, mag zelfs geen schijn van waarheid behelzen. Niet onze woorden alleen, maar onze daden moeten een voortdurend protest tegen die aanklacht behelzen. We moeten toonen door rusteloozen arbeid, door onvermoeide propaganda, door in te gaan op alle velden en wegen om de afgewekenen te redden, dat we beter dan de mannen der Volkskerk onze nationale roeping verstaan.

Het gaat hier om de diepste vraag of wij navolgers der Pharizeën of discipelen van onzen Heiland zullen zijn.

De Pharizeër in Christus dagen zag met trotsche minachting neer op de schare, die de wet niet kende.

Dat die schare nog tot Israël, het oude bondsvolk Gods behoorde; dat het teeken der besnijdenis door hen gedragen werd; dat ze „kinderen Abrahams" waren, deerde hun niet. De afval was over Israël gekomen en het ware, het echte Israël waren zij, de trotsche, zelfgenoegzame Pharizeërs, die de wet kenden en onderhielden. Vaneenige barmhartigheid om dat arme volk te redden, was geen sprake. Een tuin, een muur des afscheidsels, een omheining moest opgetrokken tusschen hen, „de afgezonderden", en die onwetende en dolende schare, opdat het heilige niet ontheiligd zou worden.

Maar Christus, als Hij diezelfde schare zag, die de Pharizeërs vervloekte, werd met innerlijke ontferming over haar bewogen. En van zijn lippen kwam dat onvergetelijke woord van den Herder, die de negenen-negentig schapen verliet om het éene afgedoolde schaap in de woestijn te zoeken.

Ligt in dien bangen, dien het hart zoo diep ontroerenden afval van een groot deel van ons volk dan geen roepstem Gods tot onze Kerken, om zich meer dan dusver te ontfermen over "de schare, die de wet niet kent? " Behoort de innerlijke ontferming, waarmede Christus over haar bewogen was, geen weerklank te vinden ook in onseigen hart?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's

De schare, die de wet niet kent.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's