GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rusland. Kerkelijke toestanden in Lijfland.

Het is bekend dat de Russische panslavisten met de volgers van Pobedonoszew de Lettenen Esten opzetten tegen de Duitsche Baronnen, die daar over het algemeen de grootgrondbezitters zijn. Het streven van de Jong-Letten en van de Jong Esten werd gesteund, om in troebel water te kunnen visschen. De regeering ging niet in op de voorstellen der Baltische ridderschappen; bijna alle Luthersche predikanten werden strafrechterlijk vervolgd, enz; en de gevolgen lieten niet op zich wachten, al kwam alles anders uit, dan men bad gewacht.

Toen in het binnenland van Rusland de revolutie uhbrak, deden de Letten en Esten ijverig daaraan mede; het was alsofnu de massa geen besef meer van gezag had; men droomde van het stichten van een republiek, en de Russische regeering was wel genoodzaakt, met geweld van wapenen het oproer te dempen. Deze dingen zijn bekend, doch het is wel de moeite waard te vernemen, welke vruchten voor het leven der Kerk de revolutionaire beweging beeft opgeleverd. De Generalsupetintendent gaf daaromtrent in zijn verslag over het jaar 1909 eenige mededeelingen, waarvan het volgende ontleend is.

In vele stadsgemeenten is het kerkbezoek verbeterd, al moet men aanstonds er aan toevoegen, dat het nog veel beter kon zijn; maar in de meeste plattelandsgemeenten is nog geen verbetering te constateeren. Een groot deel van de gemeenteleden, vooral het opkomend geslacht, is met den „geest des tijds" medegesleept, en ook onder de vrouwen openbaart zich een sterke afkeer van de Kerk; het kleinste deel, over het algemeen de oudere menschen, verzet zich hiertegen vierkant, zij vormen de kern der geregelde kerkbezoekers. Maar toch schijnt het ook in die kringen aan den rechten vroolijken moed, die van de overwinning zeker is, te ontbreken. 2^0 had men in een gemeente van Estland jaren lang geld bijeengebracht om een nieuw, grooter kerkgebouw te kunnen stichten. Toen men echter een besluit nemen moest om tot den bouw over te gaan, stemde de meerderheid der vertegenwoordigers van de gemeente, toen het Kerkconvent saamkwam, tégen het bouwen eener nieuwe kerk, omdat het keikbezoek zóó verminderd was, dat men met het repareeren van het oude gebouw best kon volstaan. En deze meerderheid bestond uit personen, die de kerk genegen waren.

De predikanten, zoo verzekert de superintendent, zijn getrouw in het waarnemen van hun ambt, en houden, behalve de godsdienstoefeningen, des Zondagsvoormiddags, in de kerken, pastorieën, schoolgebouwen of in verder afliggende boerenhofsteden, catechismusonder­ wijzingen, bijbeloefeningen, bedestonden voor de zending, kinder-godsdienstoefeningen enz. He getal avondmaalgangers onder de Esten en Letten is in het jaar 1909 weder afgenomen; men houdt zich voor te verlicht om het sacrament te gebruiken; alleen het getal personen dat op het ziekbed Avondmaalbediening zoekt, is toegenomen.

Wat het huiselijk leven aangaat, zegt het verslag, dat geregelde huisgodsdienstoefeningen steeds minder gehouden worden. Enkele bezitters van hofsteden hebben, nadat de revolutie bedwongen was, getracht ze weer in te voeren, maar het is niet gelukt door de socialistische gevoelens van het dienstvolk; men moet zich nu beperken tot godsdienstoefeningen met de leden van het gezin. In vele gezinnen beheerscht de religieuse zin de gemoederen niet meer; de eenige band die de leden saamhoudt, is de dagelijksche arbeid, die geschieden moet om brood te verdienen. Vele echtelieden zijn in vele gevallen niet anders dan kameraden die elkander helpen in den strijd voor het dagelijksch brood. Dientengevolge nemen echtscheidingen op onrustbarende wijze toe, niet alleen onder de hoogere standen, maar ook bij het landvolk. Groot is het aantal echtelieden dat, na een paar maanden saamgeleefd te hebben, echtscheiding begeerde, omdat het gebleken was, „dat zij niet bij elkander passen". Ook komt bet voor, dat de eene echtgenoot de andere verlaat, zonder zich om de kmderen te bekommeren.

Ook laat de verhouding tusschen ouders en kinderen maar al te veel te wenschen over. De tucht ontbreekt. Men wil de kinderen boven hun stand opvoeden, en daarom moeten zij de Universiteit bezoeken, ook al heeft men er geen geld voor en al missen de kinderen ook de begsuifdheid ertoe. Wanneer zij dan aan de Universiteit niet slagen, deugen zij voor het uitoefenen van een beroep, waarbij het op de praktijk aankomt, niet. Door de Russificeering der volksschool beschikt men nog niet over de noodige leerkrachten, al heet het, dat er leerplicht bestaat. Onder de personen die belijdenis des geloofs kwamen afleggen, zijn er velen die lezen noch schrijven kunnen, soms van de 82 wel 22; in andere gevallen van de 67 niet minder dan 10. Voor het Godsdienstonderwijs op de landscholen heeft men geen voldoende leerkrachten; zij die Godsdienstonderwijs moeten geven, zijn in vele gevallen de moderne denkbeelden toegedaan. Opdat de Luthersche schoolkinderen niet zonder Godsdienstonderwijs zouden zijn, is men genoodzaakt van jaar tot jaar steeds meer onderwijzeressen aan te stellen, aan welke gelukkig geen gebrek is.

Ook in de verhouding tusschen landheeren en knechten kwam geen verbetering; het schijnt veeleer dat de zedelijke band die tusschen hen bestaat, steeds meer wordt losgemaakt. Men ontvliedt zooveel mogelijk het land, om zich naar de steden te begeven, daardoor stijgen de loonen zeer en moeten de heeren heel wat van hunne ondethoorigen dragen, willen zij niet in den dtuksten tijd door hen in den steek gelaten worden. Vele landheeren gaan er daarom toe over, bun dienstpersoneel zooveel mogelijk in te krimpen; wanneer het maar eenigszins kan, doet men het zonder dienstboden; ja, zelfs laat men liever een deel van zijn akkers onbebouwd, dan dat men dienstpersoneel aanneemt; of men verpacht het land of verkoopt het, om naar de stad te trekken of naar Siberië te verhuizen. Dit doen nu ook vele arbeidersgezinnen, zoodat het proletariaat in de steden sterk toeneemt, terwijl die instellingen, welke het onder haar hoede moeten nemen, als kerken, scholen, hospitalen, enz. met die vermeerdering geen gelijken tred houden. Het ontvlieden van het land en de trek naar de steden heeft nog een ander slecht gevolg, dat op het kerkelijk leven invloed uitoefent. Men kan het immers zonder arbeidskrachten niet stellen, al was het maar alleen in den oogsttijd. En daarom trekt een bont mengelmoes van Litauers, Russen, Polen, naarLijfland, waardoor dan een nieuw religieus element in de Evangelische gemeenten dringt, dat ook door gemengde huwelijken zich doet gelden en hetwelk niet dienstig is tot verhooging van het kerkelijk bewustzijn. Het schijnt dat de onderste laag der bevolking ten minste van de Letten op het platteland verdwijnt en door menschen van andere nationaUteiten vervangen wordt; daardoor wordt het homogene karakter der bevolking verbroken en haar het nationale fandament ontnomen.

Ofschoon de revolutie bedwongen is en alles voor het uiterlijk ordelijk verloopt, is het onderling vertrouwen nog niet teruggekeerd. Dit is ten deele daaraan te wijten, dat de processen tegen de uitvoerende comité's en tegen de benden die gingen branden en moorden, nog niet geheel afgeloopen zijn. Bij deze processen worden tegen hun wil dikwijls predikanten en bezitters van landhoeven als getuigen opgeroepen, en als zij dan naar waarheid getuigenis afleggen, is de bevolking, die met de revolutie medegesleept werd, daarover verontwaardigd. Dat de radicale pers ook bierbij veel kwaad sticht, kan men denken. Ook is het te begrijpen, dat er nog altijd menschen gevonden worden, die er op hopen dat de revolutie nog eenmaal de bestaande orde van dingen zal omverwerpen; deze lieden gaan nu echter voorzichtiger te werk dan te voren. Steeds meer worden daarom nieuwe vereenigingen gesticht. Een vereenigiog schreef in hare statuten, dat „beschaving" baar doel is en dat zij „nifct op Cbristelijken, maar op humanitairen grondslag staat". Andere vereenigingen, die ook „vorming" en beschaving ten doel hadden, zijn van regeeringswege opgeheven, maar zij verrezen weldra opnieuw onder den naam van „Bibliotheek-vereenigingen", welke zich ten doel stellen atheïstische en materialistische litteratuur onder het volk te brengen. Wel zijn er ook enkele jongelingsvereenigingen, die meest onder leiding van predikanten staan en een goeden invloed trachten uit te oefenen op de jeugd. Maar over het algemeen kan gezegd, dat de revolutiegeest bedwongen, maar niet overwonnen is.

Niemand zal het verwonderen, dat de tijdgeest in Lijfiand zich niet alleen op godsdienstig gebied doet gelden, maar ook op zedelijk terrein verwoestend werkt. Wel worden grove overtredingen (als bijv, diefstal van paarden) veroordeeld en teert het volk nog op de kapitalen van zedelijk gevoel die in vroeger jaren verzameld zijn; maar het kapitaal zal en moet wegslmken wanneer het niet telkens op nieuw aangevuld wordt. Met het wegvallen van eene vrome Christelijke levensbeschouwing zal een slappere opvatting van het zedelijke leven gepaard gaan; wanneer men het gebod Gods niet meer acht, maar alleen bang is voor gerechtelijke straf, dan is te verwachten dat het zedelijk peil zakt. Op het gebied der Zondagsviering is het in de eerste plaats treurig gesteld. Door het gering aantal arbeiders meent men menigmaal genoodzaakt te zijn, op den dag des Heeren in den tijd van den oogst te laten werken, doch daar blijft het niet bij. Bezitters van boerenhofsteden laten ep Zondag ploegen en t zaaien, en antwoorden met woord en daad als daartegen bezwaar ingebracht wordt: „sledit is alleen datgene wat mij schaadt, goed alleen dat wat mij vootdeelig is." Ook geven vele bezitters van landgoederen aanstoot doordat zij hunne knechten onder kerktijd bij de kerk rogge laten maaien, of wanneer zij op den dankdag voor het gewas op stukken land die bij de kerk liggen, een groote drijfjacht houden.

Het verdwijnen van de Christelijke gezindheid openbaart zich vooral op het terrein van het geslachtelijk leven. Het aantal van hen die voor „vrije liefde" zijn, vermeerdert ook onder kleine grondbezitters, en wel is te verstaan dat deze dan eok geen tucht meer uitoefenen over hun knechten en dienstmaagden. Ook is het een teeken van zedelijk verval, wanneer de gehuwde vrouw ophoudt eene draagster van goede zeden en van orde te zijn, en dit komt volstrekt niet sporadisch voor. „De beschouwing van dé liefde als een bloote natuurmacht en van het recht van den mensch om zich uit te leven, verwoest de huweUjken en dringt het bewustzijn van de verplichting der echtelieden jegens elkander en jegens hunne kinderen op den achtergrond. De vrije liefde wordt als een product der cultuurontwikkeling geprezen, elke opkomende hartstocht bij echtelieden voor ongelukkige liefde gehouden, voor welke rechtelijke verplichtingen moeten wijken en de arbeid der kerk om goede zeden te handhaven, noemt men opdringerij.”

Het is een droevig beeld, dat de generalsuperintendent van den toestand van Lijflznd ophangt; maar men moet bij de beoordeeling van kerkelijke toestanden ginds met twee feiten rekenen: ie de opruiende redenen van panslavistische tegenstandeis en de omstandigheid, dat het nog maar eenige jaren geleden is, dat de revolutie in Lijfland woedde. Ook wijst het bericht er op, dat in elke gemeente een kern getrouw bleef aan den Heer der Kerk; dat in vele gemeenten teekenen van beterschap gezien worden, terwijl de arbeid van de inwendige zending voortschrijdt.

En lichtpunt noemt de general-superintendent het, dat in overeenstemming met een m'tspraak van de provinciale synode van 1908, een apologetische cursus te Dorpat gehouden werd, waaraan ongeveer 160 personen, zoowel predikanten als gemeenteleden, deelnamen. Voorts is September van hetzelfde jaar te Dorpat de 75ste provinciale synode vergaderd geweest, waarop bijna alle predikanten, de vertegenwoordigers van het kerkbestuur, van consistoriën van zusterprovinciën, en vele predikanten uit het buitenland aanwezig waren. Het werd aan breede kringen weder tot bewustzijn gebracht, wat men aan de Kerk des Heeren heeft. Wel heeft een deel der Lettische en Estnische pers voor die vergadering slechts spot en hoon over gehad, doch de deelnemers werden versterkt in hun geloof en bevestigd in hun voornemen om met vernieuwde trouw en vlijt aan de muren der vaderlandsche kerk te bouwen en tegen eiken aanval op de wacht te staan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's