GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. P. D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE, hoogleeraar te Leiden. HKT CHRISTELIJK LEVEN. Haarlem. De Erven F. Boon. 1910.

I.

De bepaling in de Wet op het Hooger Onderwijs, dat aan de openbire Uoiversiteiten in de Faculteit der Godgeleerdheid onderwijs moet worden gegeven in de ZBDEKUNDE, is voor de Christelijke ethiek, om het op zijn zachtst te zeggen, niet gunstig geweest.

In de dagen toen de Wet werd gemaakt, was ten onzent de onderscheiding opgekomen tran ZEDEKUNDK eu ZEDELEER. Ecu op zich zelf vrij onschuldige en ook wel bruikbare, indien men haar verstaat als iheoretischt Vigeaxynt praktische ethiek.

Aan een levensleer, het zij dan descriptief of praescriptief, dient toch vooraf te gaan een theorie omtrent vragen als die over ontstaan ^n wezen van hèt zedelijke.

Bedenkelijk werd deze onderscheiding echter toen men onder ZEDEKUNDE oi theoretische ethiek de „streng wetenschappelijke", wijl van alle vooroordeelen onafhankelijke en daarom „praedikaatlooze ethiek" ging verstaan en daartegenover de ZEDELEER, wijl aan voor-oordeelen en „geloofsovertuigingen" gebonden, als minderwaardig ging aanzien en daarom buiten het akade misch domein sloot.

Alsof ook een theorie omtrent vragen als de hier genoemde, krachtens het innig verband tusschen levensbeschouwing en wereldbeschou wing, van „vooroordeelen" en „geloofsovertui­ gingen" ooit vrij zou zijn.

En nog bedenkelijker werd de zaak, toen men de dü3 tot eere gebrachte ZEDEKUNDE kortweg met de wijsgeerige ethiek en de dus gedenigreerde ZEDELEER met de theologische ethiek ging identifieeren. Een bovendien onjui& te vereenzelving, wijl de wijsgeerige ethiek evenzeer haar praktisch of „gedragregelend" element, als de theologische haar theoretisch of „beschouwend" element heeft. Want, al is het ook waar, dat vragen naar het ontstaan en het wezen van het zedelijke, van den plicht, de deugd en het goed, van het geweten en van de zedelijke beoordeeling, sedert in de 17e eeuw zich de philosophie van de theologie geëmancipeerd had, weer meer op den voorgrond kwamen, even waar is, dat de theologische ethiek zoo bij Roomschen als Protestanten met deze theoretische vragen toch rekening had gehouden en nog houdt.

Maar hoe onjuist de bovengenoemde vereenzelving ook is, zij heeft als gevolg gehad, dat nu jaren lang aan onze openbare universiteiten, behoudens enkele uitzonderingen, geen CHRISTE­ LIJKE ETHIKA is onderwezen.

Onder den naam van ZEDEKUNDE is bijna steeds de WIJSGEERIGE ETHIEK voorgedragen. Sprekend van die Universiteiten zegt nu ook PROF. DE LA SAUSSAYE in de VOORREDE van zijn hier door mij te bespreken boek: „Velen wijden eenzijdig hun aandacht aan wijsgeerige moraal; het is opmerkelijk dat ten onzent in de theologische faculteiten, nu ruim 30 jaren lang, behoudens twee uitzonderingen (Beets te Utrecht en schrijver dezes te Leiden) steeds philosophische, geen christelijke moraal is gedoceerd."

Ik weet niet of het met die maar twee uitzonderingen nu wel geheel in den haak is. Maar niettemin is dit woord een onwraakbaar getuigenis, dat het voorschrift der Wet omtrent het doceeren van ZEDEKUNDE voor de Christelijke ethiek ongunstig, is geweest.

Een omstandigheid, die op haar beurt niet gunstig is geweest voor Theologie en Kerk, De theologische ethiek raakte, verbannen van de universiteiten, en was er nog erger aan toe dan haar medebannelinge, de theologische dogmatiek, die althans een onderdak in de seminariëa vond.

Uitgesloten van het akademisch domein, werd bij de jongere generatie der wetenschappelijk gevormden voor haar geen belangstelling meer gewekt. Straks als predikers en zielzorgers opgetreden, bepaalt zich de kennis der ETHICA van de aldus akademisch gevormden, tenzij eigen studie aanvult, allereerst tot de HISTORIA PHILOSOPHIAE MORALIS. Verder tot dat deel der zoo in de mode zijnde SOCIOLOGIE, hetwelk handelt van de Zede«knnde of Ethographie, wat nog iets anders is dan zedekunde, en bij dezen schat van geleerdheid komt dan ook nog wat kennis van heidensche ethiek met name van die van hel BUDDHISME.

Nu valt r ittte ontkennen, dat onder al dit geleerd ethisch apparaat dat laatste stuk, met het oog op de, ook zeer in de mode zijnde, nieuwere THEOSOPHIE, voor prediker en zielzorger nogwel het minst onbruikbare is. Maar evenmin valt te ontkennen, dat wat hij van ethiek het meest noodig heeft te weten, in zijn toerusting ontbreekt. Het laat zich dan ook voorzien, dat hij èa als prediker, wijl de pre diking, die zich immers tot heel de menschelijke ziel heeft te richten, naast een dogmatisch en mystiek, ook een ethisch element niet mag missen, èa als conducteur de conscience, teleurstellingen zal hebben èa geven.

Het is dan ook denkbaar, dat „voorzienige" ïtudcnten, die zich dCis zien toerusten, bij zich zelf denken, al zullen zij het ook om meer dan een reden niet zeggen:

Gern erlassen wir dir dièse moraüsche Deli' katesse.

Onder deze omstandigheid is het bijzonder te waardeeren, dat Prof. CHANTEPIB DE LA SAUSSAYE zich door het hoog ° opdoen van „streng wetenschappelijk" en „ethika die geen praedikaat duldt", niet heeft laten verbijsteren. Door toch zijn onderwijs in de ZEDEKUNDE zoo in te richten, dat het een doceeren van Christelijke moraal bleef, heeft hij zijnerzijds de nadeelige gevolgen van de wetsbepaling gemitigeerd.

Dit blijkt uit zijn boek.

Want wel. waarschuwt de schrijver van HET CHRISTELIJK LBVEK ons in zijn VOORREDE tegen het „in dit zijn geschrift een stenogram of dictaat van zijn colleges zien". Maar ook uit de omstandigheid, dat hij in diezelfde VOORREDE, bij het brengen van zijn dank aan hen, die tot de uitgave van het boek heben medegewerkt, ook gedenkt „het aandeel dat zijn studenten aan zijn arbeid hebben gehad", mag zeker worden afgeleid, dat er bij wat op de katheder werd voorgedragen en wat in het boek wordt geboden, congenialiteit is.

Metterdaad is dit boek dan ook een Christelijke ethiek. Het eert het Christenhart —men vergunne mij deze ietwat klinkende, maar daarbij zeer gemeende uitdrukking, — van den Schrijver, dat hij zich, ook als academisch docent, niet schaamt het evangelie van Cbristus.

En met te meer sympathie begroet ik de verschijning van dit boek, omdat onze eigen wetenschappelijke literatuur, wat de nieuwere betreft, op dit gebied zoo arm is. HET CHRISTELIJK LEVEN toch is het eerste meer omvangrijke werk dat over Christelijke moraal, althans van protestantsche zijde, na vele jaren ten onzent verschijnt.

Want wel verscbeen nog in 1894 de ZEDENLEER van den Amsterdamseben oud-hoogi eeraar Dii. S. HOEKSTRA; maar „Christelijk" in den zin van „de bron en de kracht van het christelijkzedelijk leven zoeken in de geloofsgemeenschap met Jezus Christus en door Hem met God", zooals DE LA SAUSSAYE het in de VOORREDE van zijn HET CHRISTELIJK LEVEN omschrijft, — is een praedikaat dat de moderne-theoloog DR. HOEKSTRA aan de door hem in zijn ZEDENLEER voorgedragen moraal, zeker ook zelf niet zou hebben toegekend.

Deze christelijke ethiek welke de Leidsche hoogleeraar „%%-D, studenten, predikanten en beschaafde christenen biedt" zal men niet lezen zonder getroffen te zijn door tal van schoone gedachten en rake opmerkingen. Wie zich ooit geroepen mocht voelen LICHTSTRALEN uit de werken van den heer CHANTEPIE de LA SAUSSAYE te verzamelen, zal uit dit zijn werk vele kun nen opvangen.

Er komen echter ook „toespelingen en zetjes", bepaald aan het adres van ons gereformeerden in voor, waar men, rekening houdend met het odium iheologicum, wel altijd een psychologische verklaring voor kan vinden, maar die men, naar de norm van ethische beoordeeling niet altijd kan goedkeuren.

Het ten vorigen jue veschenen eerste deel van HET CHRISTELIJK LEVEN bevat mèt een INLEIDING, de eerste drie en Ie: begin der vierde van de vijf hoofdafdeeiingen waaruit het geheele werk bestaan zal.

Het tweede deel, waarvan de stof grootendeels gereed ligt, hoopt PROF. SAUSSAYE ZOO mogelijk nog in dit jiar te doen verschijnen. De vijf hoofd-afdeeiiogen zijn:

I. ’s Menschen aanleg en bestemming.

II. Het leven in de zonde.

III. Het begin van het nieuwe leven.

IV. Het persoonlijk Christelijk leven.

V. Het leven in de kringen der gemeenschap.

Ik hoop de volgende week de bespreking van dit werk te vervolgen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's