GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als ik zoo tegen den stapel boeken, die in de maanden dat onze HERAUT „in half uniform overzomerde", op mijn leestafsl zich gevormd heeft, in meer dan ééa zin opzie, verbindt zich daaraan voor mij onwillekeurig de gedachte aan een vertoog van den voor eenige jiren gestorven EDUARD VON HARTMANN, dat ik in de vacantie nog eens weer onder de oogen kreeg.

Dit vertoog komt voor in zijn MODERNE PROBLEME, een bundelije dat in de tachtiger jaren der vorige eeuw twee drukken beleefde en heeft tot titel: DER BÜCHER NOTH.

Voor zoover ik kan nagaan, staat mijn onwillekeurige gedachtenverbinding onder de zielige „wet van het contrast".

De wijsgeer klaagt in zijn vertoog, dat er in Duitschland een boekennood is en al meer zal komen.

Niét in den zin waarin wij ook spreken van „watersnood", zoodat men daar met boeken overstroomd wordt, maar in dien zio, dat er te weinig boeken verschijnen en zullen verschijnen, althans te weinig serieuze boeken.

Met het oog op mijn stapel, denk ik: „wat zijn wij Nederlanders er dan toch beter aan toe!"

Dat de duitsche uitgevers, die, zooals VON HARTMANN opmerkt, „toch maar zaken-menschen zijn", van dit soort lueraluur al minder bieden, ligt, volgens den naar gronden en oorzaken zoe kende, in de omstandigheid, dat er bij het publiek al minder vraag naar is.

Jawel 1 De wet van vraag en aanbod. Miar alweer met het oog op mijn stapel, denk ik: „wit zijn wij dan toch in gelukkiger omstandigheden."

Correct wijsgeerig wordt dan weer voor dé sen grond naar een nog dieperen gezocht en V. HARTMANN vindt er niet éen, maar zeven.

Lïat mij 2 van deze 7 gronden, den eersten en den Uatsten, omdat zij mij voor Nederlandscbe lezers de meest gewichtige toeschijnen, hier even vermelden.

Voor bet feit, dat in Duitschland al minder vraag is naar en aUoo minder aanbod van serieuze literatuur, voert de wijsgeer als eersten grond aan:

de afneming van den vrijen tijd der beschaaf den en van hun geschiktheid om zich dien vrijen tijd met ernst en inspanning ten nutte te maken, hetgeen een literatuur begunstigt, die tot verpoozing en verstrooiing dient en benadeelt een zoodanige, die voor de lectuur een zekere gestadigheid en concentratie verlangt.

En als zevenden voert hij aan, dat: het zich gewennen aan dagblad-en tijdschrifclectuur bederft den smaak en de geschiktheid voor het le.sen van samenhangende werken.

Pleizierig voor de duitsche journalistiek!

Dan, het zij zoo. De groote denker, die zijn volk goed kende, zegt het en dus zal het wel zoo wezen.

Wanneer ik de vermelding van deze twee gronden waaruit VON HARTMANN het doorbem betreurde verschijnsel van der Bücher Noth verklaart, voor Nederlandsche lezers niet onbelangrijk acht, dan is dat wijl ik het voor hen nog al flatteerend vind. Ik toch meen, dat voor het feit van den steeds aanwassenden stroom van serieuze lectuur ten onzent, alsnu de, zij het ook gedeeltelijke, verklaring is te vinden in een, op het stuk van literatuur, bij ons Nederlanders bestaande smaak en geschiktheid, welke met die der Duitschers waarover VAN HARTMANN het heeft, contrasteert.

Er is wat mij in die meening versterkt. Ik denk daarbij inzonderheid aan gereformeerde Nederlanders. Op grond van een vrij langdurige ervaring mag ik verzekeren, dat onder hen ter verpoozing en verstrooiing betrekkelijk weinig, maar daarentegen aan een lectuur, die zekere gestadigheid en concentratie eischt, vrij diuk wordt gedaan.

Van de studie-menschen spreekt dit vanzelf, maar het geldt ook van de zaken-menschen. Men moest maar eens gelijk ik zoo menigmaal, zoo'n zaken man, om iets te noemen, in zijn vrijen tijd, b.v. op den stillen Zondag-middag verdiept hebben gezien in het hoofdartikel van zijn Heraut; in zijn oogen en op zijn gezicht hebben bespied de gestadigheid en concentratie van zijn geest, waarmee hij zich aan deze lectuur wijdt.

Hij geniet in zoo'n artikel.

Zou voor de versplintering ervan in een „mozaïk van entrefilets", wat VON HARTMANN voor de hoofdartikelen van de duitsche bladen vreesde, en waarop 'n redacteur van 'n KERKBODE ten onzent eens plan had met die der hoofdartikelen van DE HERAUT, — stichtelijk bedanken.

Hij wil het — zooals 'n MARKBR-visscher mij eens zei van de KAMER-HANDELINGEN, — „met zijn eigen oogen zien en niet door de oogen van een ander.''

Ons volk, ons gereformeerde volk heett, het blijkt ook uit andere gegevens, den smaak en geschiktheid voor het lezen van samenhangende werken, op het gebied van kennisaanbrengende, van godsdietfstzin en schoonheidszin bevorderende literatuur allerminst verleerd.

Onze Christelijke periodieken althans, en da niet alleen de groote, maar ook de kleine, bevorderen ook met hun „artikelen-reeksen", dien smaak veeleer, dan dat zij hem bederven.

Wat volgens VON HARTMANN zijn landgenooten missen, wordt alzoo bij de onze nog [gevonden en daarom is serieuze literatuur onder ons nog altijd gewild, is er vraag naar, en dat in nog steeds toenemender mate.

Onze uitgevers, die toch ook „zakenmenschen zijn, " weten dit wel, en al weten zij ook wel, dat veel lezen, vooral van zü'ke boeken, wijl het vaak diep doordenken eischt, vermoeiing des vleesches is, hun mercantiele ervaring heelt hen geleerd, dat onze menschen voor hun geestelijke ontwikkeling deze vermoeiing des vleesches gaarne over hebben.

En zie ik nu weer op tegen den stapel van mijn leestafel, dan heb ik alle reden om mij niet door da klaaglijke voorspelling van den Wijze van LICHTERFELDE over der Bücher Noth te laten verontrusten, maar door de apodiktische verzekering van den Wijze van JERUSALEM : van vele boeken ie maken is geen einde, te laten bemoedigen.

Te laten bemoedigen. Hierin toch ben ik het weer met VON HARTMANN, die over dagbladen en tijdschriften niet bijzonder te spreken is, goed eens, dat het tot de taak van een periodiek behoort: „auf wichtige ErscheicüngenderLiteratur hinzuweisen."

En wijl nu, wat onze HERAUT betreft, die taak aan mij is toevertrouwd, is het mij een bemoediging, dat het mij, na genoten zomenust, aan een rijk en, na ik al gezien heb, ook aan een belangrijk materiaal ter bearbeiding, niet zal ontbreken.

Ik mag zeggen, dat de boeken, diedeheeren uitgevers ter aankondiging aan DE HERAUT zenden, sedert den laatsten tijd allen, zij het ook met verschil in graad, voor onze lezers van belang zijn. De dagen, dat een bundel liedjes van SFEENHOFF naast boekjes waarin een „Afstammingsleer" uit de derde hand, ge populariseerd en gepropigandeerd werd, op de leestafel van de HERAUT werden gezet, zijn voorbij.

Belangrijk voor onze legers zijn dan ook de drie werken, die ik, zoo voor de hand weg, uit den stapel greep en waarover ik het, na lezing, dan ditmaal zal hebben.

Dit geldt, uit een oogpunt van catechetiek, van drie Gereformeerde Catechismus-ver klaringen, die onlangs in . nieuwen druk zijn verschenen.

De eene is van DJ. G. ELZENGA, predikant te KAMPEN en verscheen in 2 en druk onder den titel: VERKLARING VAN DEN HEIDELBERG-SCHEN CATECHISMUS, te Kampen bij J H. Kok.

De andere is van Ds. S. J. VOGELAAR, predikant te GRONINGEN, en verscheen in 3 en druk onder den titel BEKNOPTE VERKLARING VAN DEN HEIDELBERGSCHSN CATHECHISMUS TEN DIENSTE VAN HET CATECHETISCH ONDERWIJS, te Groningen bij de Firma G. J. Rdts.

Daarbij gaf Ds. VOGELAAR, bij dezelfde Firma nog een kleiner werij; uit onder den titel HEI DELBERGSCHE CATHECHISMUS MET KORTE TOE LICHTING EN TEKSTEN.

Ik kan deze drie werkjes aanbevelen.

Allereerst omdat ze niet, gelijk vele „vragenbaeijas" en „'landboeken voor godsdienstonderwijs", het oude, trouwe leerboek onzer Kerk op zij zoeken te schuiven, maar integen deel het gebruik daarvan zoeken te bevorderen.

Ds beide schrij i^ers begeeren niet anders, dan dat op de catechisatie en op onze scholen de Heidelberger zal worden geleerd. Wal zij enkel bedoelen is, aan den leerling een boek in handen te geven waarin hij het gehoorde nog eens kan terugvinden, of ook, waarmee hij, op hetgeen hij te hooren zal krijgen, zich kan voorbereiden.

Iets waar, mij dunkt, alles voor en niets tegen is.

Maar ik kan dez; drie werkjes ook daarom aanbevelen, wijl hun inhoud „gewoon-gereformeerd" is, waaronder ik versta, dat er, om nu eens met MULTATULI te spreken, geen „buitenissigheden" in staan.

Ik wil bekennen, dat ik op dit stuk, wat den arbeid van den heer VOGELAAR betreft, wiens prediking uit den tijd zijner eerste ambstperiode te APELDOORN mij menigmaal gesticht heeft, op grond van zijn kerkelijk optreden in zijn tweede periode, — niet volkomen gerust was.

Ik kan echter verzekeren, in deze zijn twee Catechismus verklaringen — de grootere ze o ivel als de kleinere — niets van dien aard te hebben gemerkt, dan alleen, dat hij buiten op de titel bladen steeds „Citj^echismus" maar dan weer in zijn boekjïs „Catechismus" laat drukken.

Maar in deze „buitenissigheid" zit dan toch geen gevaar voor de rust der kerken.

Laat mij er nog aan toevoegen, dat de omstandigheid, dat de beide schrijvers zich mogen verheugen in een zen en 3»n druk hunner werken, zeer voor de bruikbaarheid dier werken getuigt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1911

De Heraut | 4 Pagina's