GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVI.

Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeborenen Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eenwige leven hebbe. Joh. 3 : I6.

Israel heeft zich uit de wereld terug getrokken, om tijdelijk op zich zelf te staan, zoo geestelijk te rijpen, en aldus de komst voor te bereiden van zijn Messias. Daarop doelde zijn Profetie, eeuw na eeuw het in beeld brengen van het hoogste ideaal, en dat ideaal werd gezocht, niet Jn voortdurende afscheiding van de wereld, maar juist omgekeerd in het terugkeeren tot en in die wereld om haar een zegen van onzen God te brengen. Hierbij nu was het opmerkelijk, dat i». Israel bij zijn optreden wel uit de wereld trad, doch niet als een groep monniken en nonnen die de wereld ontvluchten, maar veeleer als een volk dat bedoelde in eigen kring een rijke eigen we reld te formeeren; en 20. dat het ideaal der Profetie allerminst gezocht werd in geesteiQke afzondering, maar juist omgekeerd in de teekening van een heraieuwd wereldleven, dat heel de wereld omvatten en alle wereldsche factoren in zich besluiten zou. Het uitzicht dat zich opent, doelt allerminst alleen op vroomheid en godsvrucht en geestelqk geloofsleven, maar strekt zich uit tot landen en volk, tot alle rijken der natuur, en tot het algeheele uitwendige leven. Zelfs de teekening van het nieuwe Jeruzalem in de Openbaringen blijft het zichtbare en uitwendige met al wat het leven der natuur vervult, in zich vatten. Zoo zien we dus, dat er, vóór Israel optrad, van geestelijk isolement geen sprake is geweest; veeleer is, gelgk ons nu zal blijken, door de komst van den Christus weer op heel OQS leven beide geestelijk en stoffelijk beslag gelegd, en tusschen de beide perioden, waarin van isolement geen sprake is, ligt nu als een oase de volkstoestand van Israel, die berustte op afzondering, maar op afzondering van heel het volksleven met inbegrip van het uitwendige en natuurlijke, en in £\& afzondering roept het aan de wereld in Profetie toe, dat Israel apart gaat staan, niet om apart te blijven, maar juist om straks in zijn Messias tot de wereld terug te keeren, heel het volksleven met zijn geest te drenken, en alzoo de tweede komst vanzen Messias voor te bereiden, die den triomf zal brengen niet alleen in de heiliging van den geest, maar ook in de wederopstanding van het vleesck, om daarna eeuwiglijk de volle Schepping Gods, zoo in-als uitwendig, zoo geestelijk als natuurlgk, ter verheerlijking van Gods majesteit in de Voleinding te doen schitteren.

Ge moogt dus niet zeggen, dat Israel in het pad der „Mijdinge" liep, zich opsloot in zich zelf, en de wereld er aan gaf. Het tegendeel veeleer was waar. Israel moest apart gezet niet om zich zelf, maar juist om de wereld. Stel, Israel ^are vermengd onder de volken gebleven, dan zou nogmaals hebben plaats gehad, wat vóór den Zondvloed gezien is. Toen had allengs het onheilige wereldleven heel de menschheid vergiftigd, en bleef er ten slotte buiten Noach in heel ons menschelijk geslacht niemand over „die wandelde met God". Een tweede Zondvloed was door de belofte Gods afgesneden. Zonder ingrijpen van Gods zijde zou alzoo heel ons geslacht teloor zijn gegaan, en het vrome met het onvrome volk zou zijn verdorven en gergpt voor algeheelen ondergang. Omdat te vrrhoeden, wordt nu in Abraham en zijn zaad het vromer deel apart gezet, om het zelf voor vergiftiging te bewaren, en meer nog om in Israel een voorbereiding van de komst van den Messias te geven, en door dien Messias het„ heil Gods weer in heel de wereld te doen uitgaan. Een andere beschouwing van Israel miskent Israels roeping, vervalscht zijn° karakter, en neigt er tce om van het Evangelie des Nieu wenTestaments niet op de Profetie, maar op de Wetsbedeeling van het Oude Testament terug te gaan.

Jezus komst is dan ook van meet af een breken met het Isolement en een zich neigen tot de wereld. „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft." Reeds Simeon zong in den tempel van een Redder die gekomen was „tot verlichting der heidenen" in de eerste plaats, en daarna eerst tot heerlgkheid van Israel. Satan weet 't ook wel en toont Jezus in de woestijn ^alde Koninkrijken der wereld". In zQn gelijkenissen gaat Jezus zoo goed als nooit op Abram's roeping en de Stichting van Israël, maar telkens op „de grondlegging der wereld" terug. De akker waar hij 't zaad des Evangelies uitstrooit, is hem niet Israël, maar de wereld. Het Lam Gods draagt niet de zonde van Israël maar is het Lam dat de zonde der wereld wegdraagt. Er wordt op terug gewezen, dat de Zone Gods niet alleen in de wereld was, maar dat de wereld door Hem gemaakt is. Hij is het „Licht der wereld", de „Zaligmaker der wereld." Hij is de profeet die in de wereld komen zou. Hij geeft zijn leven niet voor Israel, maar voor de wereld. En wel is zijn Koningschap van de toenmalige wereld onderfcheiden, maar Hij blijft het getuigen: „Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven, " Doelende op zijn Koninkrijk spreekt Jezus van een maaltijd, waarin Hij den wijn nieuw zal drinken. Steeds wordt ons het beeld geteekend van een leven dat volstrekt niet alleen geestelijk inwendig, maar wel waarlijk ook uitwendig en stcffelijk zal wezen. Zelfs kan gezegd, dat al wat ons van de heerlijkheid geopenbaard wordt, doelt op wat uitwendig in zichtbaren vorm zal worden waargeno men. De zaligheid is geestelijk, maar de heerlijkheid komt voor den mensch van buiten in. Tweeërlei staat alzoo vast. Israels Messias komt voor de wereld en doelt op heel de wereld. „Gaat heen, zoo luidt zijn testament aan zijn discipelen, gaat heen in de geheele wereld en predikt het Evangelie." Profetisch getuigt Jezus, dat zijn Evangelie in de geheele wereld dan ook zal gepredikt worden. En zoo weinig besloot hij het Koninkrijk der hemelen in Israel, dat veeleer tegen Jerusalem het ontzettende woord uitging: „Zie, uw huis worde u woest gelaten!" In het hoogepriesterlijk gebed spreekt Jezus het dan ook klaarlijk uit: „Gelrjkerwijs Gij, Vader, mij in de wereld gezonden hebt, alzoo heb ik hen ook in de wereld gezonden." Het einde zal zija, dat de wereld gelooft dat de Heiland van God gezonden is. De zaligheid is wel uit de Joden, maar voor de geheele wereld, en van een zich binden aan Israel of aan de wetsbedeeling is bij Jezus in heel zijn optreden geen sprake. Dit ten eerste, en dan ten tweede staat evenzoo vast, dat het Koninkrijk der Hemelen, dat Jezus predikt en brengt, niet enkel spiritualistisch gedacht is, maar steeds het onzichtbare met het zichtbare omvat, op ziel én lichaam doelt, en uitloopt niet alleen op innerlijke zaligheid, maar op zaligheid en heerlijkheid bet.

Nu komt hierbij zeer zeker Israels ontrouw in aanmerking, en de scherpe kant van Jezus oordeel over Israel moet ongetwijfeld niet zoozeer uit het tijdelijk karakter van Israels roeping, maar veeleer en met name uit Israels ontrouw en afval verklaard worden. Het ontzettend oordeel, dat reeds een goede 30 jaar na Jezus' hemelvaart over Jerusalem gekomen is, de verwoesting van heel het Heilige land en de verstrooiing van de Joden in ballingschap; een ballingschap die nu reeds twintig eeuwen voortduurt; toont ons niet den natuurlijken en noodzakelijken afloop en uitgang van Israels hooge roeping, maar is de openbaring van Gods toorn over Israels hardnekkigheid en onbekeer-Irjkheid. De psalmen wijzen er telkens op, hoe Israel van meet af, reeds in de woestijn, zijn afval inzette, heel zijn existentie door met de Kanaaaieten en hun afgoden geboeleerd heeft, en eerst door de Babylonische ballingschap althans tot den dienst van den eenig waren God gebracht is. En al was het nu, dat na den terugkeer uit de Babylonische ballingschap de afgoderij althans bleef uitgebannen, toch had dit geen andere uitwerking, dan dat de zonde zich nu op Israel's geestelijke zelfverheffing wierp, en het Pharizeïsme Israel op Golgotha tot zelfmoord bewoog. Stelt ge dan ook voor een oogenblik, dat deze afval noch in den beginne, noch in Israel's verdere historie, noch in den bloeitijd van het Pharizeïsme had plaats gevonden, en dat al 't volk trouw bij Jehovah ware gebleven, dan zou het verhaal van Israel's strijd en volharding in geheel anderen toon zijn ingezet geworden, de ontvangst aan zQn Messias bereid, zou een ontvangst in eere en met heilige geestdrift zijn geweest, en niet Israel, maar het Paganisme, niet Caiaphas, maar alleen Pilatus zou tegenover Jezus hebben gestaan.

Toch misleide dit niet. Tusschen wat Israel had moeten zijn krachtens zijn roeping en wat 't was blijkens zijn historie, moet onderscheid worden gemaakt. Zijn roeping tot isolement viel met Jezus hemelvaart weg. Ook al ware het volk trouw aan zijn God gebleven, de tempeldienst zou toch geëindigd zijn, en de roeping tot isolement vervangen zijn geworden door een roeping tot evangelisatie van de geheele wereld. Afsluiting tot op Jezus hemelvaart, maar na die hemelvaart, juist omgekeerd, doorbreking van het staketsel, waarin het tgdens zijn isolement besloten was geweest, om nu de wereld in te gaan, teneinde ^\, wereld voor zijn Messias op te roepen. t)at Israel's historie besloten wordt met het harde oordeel van Jerusalem's verwoesting is straf voor den afval en de gepleegde ontrouw; maar ook al ware Israel niet in die diepe zonde vervallen, toch zou zijn isolementsrol uit zijn geweest; en het verschil is alleen, dat nu de-uitgang van Israel's historie in een oordeel en een straf verliep, terwijl die uitgang anders wel even beslist tot opheffing van het isolement zou hebben geleld, maar door het uitgaan in een nog hooger roeping, om niet zich zelf, moAt de wereld te redden.

Nooit kan dan ook voor ons uit Israels roeping en lot de gevolgtrekking worden afgeleid, dat we als discipelen van Christus Israels geestelijk isolement zouden hebben na te bootsen, en de wereld zouden mogen prijsgeven, voor het aardsche, natuurlijke leven onverschillig zouden mogen zijn, en ons in engen kring ter geestelijke opbouwing zouden mogen en moeten afzonderen. Wie zich geestelijk in deze richting beweegt, scheidt zich van 't Evangelie af, verloochent de beteekenis van Christus voor geheel de wereld, beschimmelt in zijn afgeslotenheid, en kan den zegen niet brengen, die van elk kind van God over de aarde moet uitgaan Op het terrein der Roomsch-Katholieke kerk heeft men beide richtingen pogen te ver eenigen, door eenerzijds aan de gewone leden soms al te groote vrijheid te laten bij hun optreden in die wereld, en anderzijds in het orde-leven dezulken af te zonderen die meer voelen voor de isolementsidee. Dien weg sloegen wij niet in. Veeleer mag gezegd, dat, althans in den beginne, de Reformatie ons in het rechte spoor leidde. Nisi alleen elders, maar ook in ons land, heeft juist de tegen stelling met de Doopers onze vaderen voor het vervallen in de separatistische „Mrjdinge" bewaard. Men zag in Munster, waarop dat uitliep, en de energieke invloed die van uit Geneve ook op onze provinciën inwerkte, heeft ons moed en kracht gegeven om ons voor de altoos bedenkelijke eenzijdigheid van de „Mijdinge" te wachten, In de 163 en j in de eerste helft der 17e eeuw vindt ge ook bij onze vaderen eenerzijds hooge waardeering van de waarheid, een opgewekt kerkelijk leven, maar tevens een allerwegen optreden in de Maatschappij, in den Staat, j en in alle sferen van menschelijke werkzaamheid, waaruit historisch bleek, hoe n uitmuntend zij deze roeping ook ten opzichte e van de wereld, van het zichtbare en uit­ g wendige leven verstonden. Maar evenzeer als a we hierin mogen roemen, evenmin mag ont­ m kend, dat vooral de uit Schotland hier te u lande ingevoerde geestelijke litteratuur, in l het laatst der 17e, en vooral in de i8; en w een deel der 193 eeuw, toch weer in de t richting der isolements-idee gewerkt heeft. d Zoo werd onze roeping ten opzichte van de l wereld weer uit het oog verloren, liet men de J maatschappij aan zich zelve over, verzuimde | zijn plicht op staatkundig, wetenschappelijk K en aesthetisch gebied, en verarmde door de e magerheid die dit onnatuurlijke en tegen de d natuur ingaand isolement aan de ziel bracht. d Het eenzijdige hechten aan den vorm hing h hiermee saam. Zich inbeeldende dat Israels n afzondering ook ons ideaal moet zijn, en t met het heel ander ideaal der Profetie niet b rekenende, begon de Wetsbedeeiing weer aan t te trekken, kreeg men in het vormelijke d van de Wetsbedeeiing weer zin en smaak, v paste dit op de Zondagsviering en heel T het kerkelijk leven toe, en verloor zoo de m blijdschap en de geestelijke veerkracht die v het Evangelie ons brengen moet. De lijn g van de Christelijke religie is een andere a lijn dan die van het oude Israel. Christus zelf t ging van die Ign af en over op de lijn van het d Eoninkrijk der hemelen, en wij hebben daarin l den Christus na te volgen. Wat daartegen t ingaat houdt de Voleinding tegen, en wat we juist te doen hebben is, om, als navol­ J gers Christi, de lijn die op de Voleinding uitloopt, steeds scherper en juister te trekken, en zoo de Voleinding voor te bereiden, ja te verhaasten.

Dit voor het extensieve: de Christelijke religie niet gebonden aan het Joodsche, niaar uitgaande in heel de wereld, om dié wereld te redden. En nu htt intensieve: De Christus redde niet alleen de ziel, maar ook het lichaam, en het Koninkrijk der hemelen doelde niet alleen op zaliging der ziel, maar ook op het reëele, natuurlijke leven. Het vraagstuk van Jezus' wonderen. Het behoeft geen nadere aanw^zing, welke breede plaats die wonderen in het leven van onzen Heiland innemen. Wie de drie eerste Evangeliën neemt, en aanteekent en optelt het aantal stukken, waarin we het erhaal van Jezus' wonderen vinden, en aarnaast berekent het aantal stukken, dat meer bepaaldelijk op het zielsleven doelt, indt dat de eerste stukken stellig talrijker en reeder z^n. Het is volstrekt niet zoo, dat et geestelijke schier geheel de Evangeliën eslaat, en dat er slechts hier en daar het veraal van een lichamelijk wonder doorloopt. eemt ge die wonderen weg, dan krijgt ge een eheel anderen Christus en een geheel ander Evangelie. Wel ontvangt men gemeenlijk en anderen indruk, maar dit is misleidende chijn, en komt daar vandaan, dat in de prediking, gelijk van zeif spreekt, het breed relaas der wonderen zoo weinig uitkomt. Wel gaat dit soms al te ver, want er zijn predikanten, die zoo goed als nooit over de wonderen des Heeren prediken, en die dan nog, als ze 't doen, zich haasten alles te vergeestelijken. Maar ook al verviel men niet in dit euvel, toch is het zeer goed te begrijpen, dat men niet zoo telkens over de wonderen prediken kan, ten eerste omdat zulk een prediking te eentonig zou worden, en ten andere omdat ze tot een andere periode behooren. Voor het recht verstand van de zending en van het optreden van den Christus mag intusschen deze verwaarloozing van het wonder niet toegelaten, en evenmin kan geduld, dat op de wonderen alleen gewezen wordt met het tweeledig doel, om in die wonderen de teekenen van zijn Goddelijke Almacht te eeren, en er ten anderen het bewijs voor de waarheid van zijn prediking in te zien. Neen, de wonderen van Jezus moeten op zich zelf worden beschouwd, en dan voelt men terstond, dat juist in die wonderen uitkomt, hoe onze Heiland, wel verre van zich alleen met het geestelijke in te laten, wel ter dege ook hechtte aan wat voor oogen is, aan wat uitwendig zich voordoet en den inhoud van ons natuurlijk leven vormt. Kan men nu zeggen, dat Jezus op het Evangelieblad schier nog meer zich inlaat met het lichamelijke en uitwendige, dan met het geestelijke en verborgene, dan volgt hier vanzelf uit, dat geheel tegen Jezus ingaat, wie het voorstelt alsof Hij wil dat we ons in het geestelgke zullen opsluiten en van de dingen des natuurlijken levens onze aandacht, onze belangstelling, a ons hart zullen aftrekken.

Ons uitwendig leven wordt gedrukt door krankheid, door gebrek aan onze zintuigen, door honger, door bange natuurverschijnselen en door den dood; en gaat ge nu de drie aren van Jezus korte optreden onder Israel na, dan vindt ge dat Jezus voor dit alles iet alleen een oog had, maar er op ingreep n er zijn heerlijkheid in openbaarde. De enezing der kranken was legio, en niet lleen dat Jezus zelf de krankep genas, aar toen hij zijn jongeren onder Israël itzond, gaf hij hun volstrekt niet alleen ast om het Evangelie te brengen, maar el terdege ook om den lijdenden in Israel e hulp te komen. Zelfs zou men zeggen, at Jezus op dit laatste nog meer nadruk egt dan op 't eerste. We lezen toch dat ezus eerst kortweg tot hen zeide: „Heen-; aande predikt en zegt tot hen: het oninkrijk der hemelen is nabij gekomen" n daarop v.iel breeder liet volgen: „Geneest h e kranken, reinigt de melaatschen, wekt n e dooden op, werpt de duivelen uit. Gij l ebt 't om niet ontvangen, geeft het om a iet". Van opwekking van dooden lezen we s ot driemalen toe, in Jairus' huis, bij de egrafenis te Nain en van Lazarus. Tot weemalen wordt ons verhaald hoe Jezus e hongerige schare door vermenigvuldiging an het brood en de visch gevoed heeft. e Eana hoorden we zelfs van het wonder et den wijn. Voeg hierbij de bezwering an den storm op zee, en dit alles saamenomen maakt, dat ge niet ontkomen kunt an den indruk, dat in Jezus' gansche opreden de zorge voor het lichaam en voor e nooden van het uitwendige, natuurlijke even zelfs krachtig op den voorgrond reedt. Ge ziet het telkens weer, dat het zichtbare, uitwendige en lichamelijke voor ezus geen bijzaak is, maar dat menigmaal tiet Evangelie zich schier gelijkelijk naar de beide zijden der Schepping, de zienlijke zoowel als de onzienlijke, uitstrekte, en dat hieruit dus ook voor ons vanzelf de gestrenge eisch voortvloeit, dat ook w^' voor beiden hart zullen hebben.

Nog dieper kan men hierop ingaan, als men denkt aan de Vleeschwording. Ware het Koninkrijk der Hemelen van uitsluitend geestelijk karakter, waartoe dan de Vleeschwording? Waarom zou dan de geestelijke komst en ontwikkeling van dit Koninkrijk niet uit den hemel, door den Geest, kunnen zijn gewerkt en bevorderd? Die inwerking had dan kunnen plaats hebben, 'tzij door den dienst van engelen, of 'tzij door wat de Geest rechtstreeks in het hart te weeg bracht, gelijk in de wedergeboorte. De Vleeschwording ware dan overbodig en overtollig geweest. Ook hieruit blijkt ons derhalve, dat het uitwendige niet als bijzaak mag worden beschouwd; dat het vleesch evenzoo een wezenlijke beteekenis heeft als de geest, het lichaam evenals ds ziel, het zienlijke evenals het onzienlijke. Zelfs gaat dit met het oog op Golgotha door voor onze Zoen en Verlossing, zoodat, gel^k Art. 19 van onze Belijdenis het uitdrukt, „onze zaligheid en verrijzenis mede hangt aan de waarheid zijns lichaams". Zoo gaat het altoos weer op de Schepping terug. Die Schepping was tweeledig, zienlijk en onzienlgk; we mogen daarom Gode de eere niet slechts voor het ééne deel der Schepping toebrengen, maar zijn gehouden zijn Majesteit in beide deelen te bewonderen. Van daar dat het zienlijke in de Schrift nooit verwaarloosd wordt, en dat omgekeerd de Voleinding ons steeds wordt voorgesteld, als ook in het natuurlijke en stoffelijke onzen God verheerlijkend. Wehooren van een Jerusalem met diamanten muren, van boomen dés levens die twaalf vruchten in één jaar telen, en aile gezaiigden staan in hun verheerlijkt lichaam voor den Troon.

Maar hoe nu? Is er dan onder de bestraling van het licht des Evangelies geen afzondering? Weerklinkt dan niet heinde en ver de roepstem: Gaat uit van hen, mijn volk? Betuigt Jezus niet ook in het HoogpriesterlQk gebed: „Vader, ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen die G^ mij gegeven hebt, want zij zijn Uwe ? " En is het ook niet zoo, dat de apostelen de belijders aanstonds In een eigen kring hebben verzameld, afzonderlijk georganiseerd, en tegen vermenging met de wereld gewaarschuwd hebben? Oiigetwijfeld, en in niets wenscben we aan dezen eisch tot afzondering te kort te doen. Dat ware de Kerk van Christus als Kerk wegcijferen, en de Christelijke maatschappij van haar eigen karakter berooven. Zelfs geven we toe, dat de Kerk van Christus van haar eerste optreden af, op afscheiding en afzondering bedacht moest zijn. Breed schreef Paulus aan de kerk van Corinthe om te wijzen op het gevaar, dat schuilen kon in het deelnemen aan heidensche offerfeesten. Ook voor het gezinsleven wordt er steeds op astngedrongen, dat men tegen de vermenging wake. Het is er mee als met een besmettelijke ziekte; waar die uitbrak, is voor wie niet door plicht geroepen wordt er heen te gaan, mijden plicht. Doch hier-' uit volgt in 't minst niet, dat wé Gods Schepping mogen halveeren, ahof de zien-Igke wereld zijn schepping niet ware. De Kerk van Christus is daarom een geheel andere verschijning dan in Israel het volk. Het volk Gods in Israel omvatte heel 's menschen existentie, en zonderde deze existentie der Israëlieten van het leven der wereld af. In Christus Kerk daarentegen is er afzondering en aaneensluiting alleen op geestelgk gebied, terwijl de leden der Kerk voor het overige als gewone leden van de Burgermaatschappij en als ingezetenen onder het volk meetellen en meebestaan. De Kerk is niet als onder Israel et nationale lichaam, maar vormt in dit ationale een eigen kring, die met soortgeijke kringen in andere landen en onder ndere volken in het nauwste levensverband taat. Door die kerkelijke vereeniging en aaneensluiting wordt alzoo in niets te kort gedaan aan den eisch van het uitv/endige, nationale leven. De Kerk is de openbaring niet van het Scheppingsleven, maar van het mystieke Lichaam des Heeren, en wie het trouwst als lid van Christus Kerk meeleeft, zal ook het trouwst zijn roeping in zijn land 'onder het volk en in de maatschappij waarin hij geplaatst is, vervullen. Zeker, de Kerk mag zelve niet wereldsch worden. Zij heeft haar eigen wezen ongeschonden te bewaren. Ze mag haar karakter niet verloochenen. Vermenging met de wereld is haar ondergang ter plaatse waar die vermenging plaats grijpt. Zelfs een Volkskerk is een onjuiste opvatting, omdat ze de Kerk aan het nationale leven bindt, en alzoo de heerlijke gedachte, dat God zijn Zoon aan de wereld gegeven heeft, en dat dus de gemeenschap, waarvan hij 't hoofd is, de wereld omvat, prijs geeft. De gemeenschap met de wereld geldt niet voor de Kerk die heilig is, maar voor haar leden als ingezetenen van hun land. Daarom moet evenzoo gewaakt tegen het tegenovergestelde. De Kerk mag niet verwereldscht worden, maar ook de wereld mag niet worden verkerkt. De Kerk moet blqven op haar eigen terrein, en uit de Kerk moeten haar leden uitgaan op het terrein van het nationale, maatschappelijke en gezinsleven, om daar zich te voegen naar de wetten, die van nature voor dit drieërlei terrein gelden.

Zoo doorloopt het leven der menschheid

drie stadiën, die ge wel te onderscheiden hebt. In het eerste stadium is alles vermengd. 'Er is wel een eigen gezinsleven, maar voor het overige leeft alles saam en vermengd, de goeden met de kwaden, de geloovigen met de ongeloovigen; er is geen afscheiding anders dan bij het altaar en in't huwel^k. Afzondering in het publieke leven is er niet. Ia dit stadium is het booze oppermachtig en lijdt het goede element schade, tot de Zondvloed komt, en er met Noach een nieuw proces begint. Ook dit proces dreigt weer tot gelijke uitkomst te zullen leiden, en nu treedt het tweede stadium in, niet door den Vloed, maar door Abram's roeping. Tijdelijk zondert God zich een eigen volk met een eigen nationaal bestaan af. En in deze nationale afzondering wordt het geestelijk element voor uitsterving bewaard. Toch is dit slechts een tusschen-stadium, dat zelf reeds heenwees op het derde stadium dat na Bethlehem intrad, de nationale isolee ring ophief, zich weer uitstrekte tot heel de wereld, maar nu dan ook de Kerk in het leven riep als eigen lichaam, ten einde nu de kinderen Gods tegelgk tot twee dingen in staat te stellen, eenerzqds om in de Kerk van Christus het geestelijk isolement te vinden, en anderzijds toch als gewone leden in de burgermaatschappij de eenheid van ons geslacht en den samenhang met het wereldleven ook persoonlek in toepassing te brengen. En de uit komst biervan is, dat in het Christenland niet alleen het geestelijke, maar ook het uitwendige leven een hoogte bereikt, die ver boven wat in de Heidenwereld verworven was, uitgaat. Alls gevaar voor her haling van hetgeen voor den Zondvloed geschied is, mag hierdoor als afgewend worden b3Schouwd, en de Voleinding kan thans worden ingewacht, als de Voleinding van de twee stroomingen, die door het leven gaat; , eenerzigds in het proces dat zich van de Schepping naar het einde be' weegt, en anderzijds in het proces van het Koninkrijk Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's