GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Gaan we thans de veranderingen na, die de Synode van Dordrecht van 1574 in de liturgie van Datheen heeft aangebracht, dan is wel de belangrijkste deze, dat ze het geheele eerste gedeelte van deze liturgie geschrapt heeft. Ze verplaatste de wet naar de namiddags-godsdienstoefening, want ze bepaalde, dat de tien geboden voortaan moesten gelezen worden, vóórdat de Catechismuspreek begon (Art. XLIV). De vermaning tot boetvaardigheid en tot geloof, evenals de binding en ontbinding der zonden, liet ze geheel vervallen. En de belijdenis des geloofs, die oorspronkelijk na de „belijding der zonden" volgde, en het slot van het eerste gedeelte van den eeredienst vormde, nam ze van hier weg en verplaatste ze achter het dankgebed na de morgenpredikatie. (Art. XLIV).

Ook in den dienst der gebeden werd verandering aangebracht, en wel zoo, dat deze dienst der gebeden zijn zelfstandig karakter verloor en nu in verband met de predikatie werd gebracht. De „belijdenis van zonden" werd in het gebed voor de predikatie veranderd, en aangezien dit gebed thans diende om een zegen over de prediking af te smeeken, achtte de Synode, dat de bedezang voor de predikatie dan ook niet meer een vast bestanddeel van den eeredienst behoefde te wezen; het gebruik van dezen bedezang, waaraan het volk nog zeer gehecht was, werd daarom in de vrijheid der Dienaren gelaten. (Art. XLI), En het „gebed voor den nood aller Christenheid" na de predikatie werd wel geschikt geacht voor vast-en biddagen, maar niet meer voor den gewonen eeredienst en moest daarom volgens de besluiten der Synode vervangen worden door een korter gebed, e dat een dankzegging na de predikatie wordt genoemd.

Het gebruik, dat destijds reeds was pgekomen, om een gedeelte van Gods Woord te lezen (de praelectuur) liet de ynode toe, maar het moest, evenals het salmgezang, dienen om „in het vergaderen es volks" de menschen nuttig bezig te ouden, en het staat daarom buiten den g d m k n w igenlijken eeredienst: „Men zal Zondagsmorgens en 's namiddags in het vergaderen des volks de gemeente vrij laten te lezen benevens het psalmzingen of alleen te zingen; " slechts werd er de bepaling aan toegevoegd, dat men „alleen de kaoonieke boeken den volke openlijk voorlezen zalen dan zoodanige boeken als de Kerkeraad oordeelen zal voor de gemeente het sticbteiijkst te wezen." Maar in elk geval moest de voorlezer zorgen, dat men „met lezen en zingen op zal houden tegen het uur", dat de godsdienstoefening begint (Art. XLV).

Bïhalve de predikatie met het gebed daarvoor en de dankzegging daarna, hield de Synode voor den eeredienst dus ook niet anders over dan het votum, waarmede de prediking begint, en den zegen, waarmee ze besloten wordt. „7/kn zal de predikatie beginnen met deze woorden na het gezang des Psaims: Onze hulpe zij in den naam des Heeren enz. en desgelijks de predikatie besluiten met den zegen uit Num. 6" (Art. XXXVII).

Vraagt men nu, welk motief de Synode van Dordt geleid heeft om den eeredienst aldus in te richten, dan is het antwoord daarop niet moeilijk te geven. Dat antwoord ligt feitelijk reeds in den etgenaardigen naam, waarmede de Synode in Art. XXXVII en ook elders dezen eeredienst noemt, nl. de predikatie. Wanneer de Synode toch zegr, dat de predikatie beginnen zal met het votum en besloten zal worden met den zegen, dan is hiermede niet de preek in eigenlijken zin bedoeld, want tusschen het voturn en de preek lag het voorgebed en na de predikatie volgde nog het dankgebed en psalmgezang, voordat de zegen geschonken werd; maar onder de predikatie wordt hier verstaan de geheele gods dienstoefening. Wij zouden dan ook gezegd hebben: de dienst begint met het votum, en de dienst zal eindigen met den zegen. Maar de Synode kiest voor dezen geheelen dienst met psalmgezang en gebed, praelectuur van de wet en de geloofsbelijdenis enz. den naam van de predikatie, en ze doet dit met opzet. Die naam toch is niet toevallig gekozen, maar drukt een beginsel uit. De Synode wil daarmee te kennen geven, dat de predikatie het eigenlijke is, dat aan dezen eeredienst zijn karakter en stempel geeft, dat de preek de spil is, waarom het alles draait. Het doel van dezen eeredienst is niet meer om in de eerste plaats God te verheerlijken in gebed en lofzegging, maar om gesticht en onderwezen te worden uit Gods Woord. De eeredienst is leerdienst geworden.

D^t dit metterdaad de bedoeling der Synode was, kan wel het best daaruit blijken, wanneer men nagaat, waarom de binding en ontbinding is weggelaten. Dit is niet geschied omdat men om principieele redenen tegen deze handeling zelve bezwaar had, maar omdat de Synode de preek genoeg achtte. Dit blijkt uit het antwoord, dat de Synode van Middelburg in 1581 gaf, toen uit het midden der gemeente die nog altoos de herinnering aan deze plechtige handeling in onze oorspronkelijke liturgie niet verloren had, de vraag opkwam, „of het niet goed ware des Zondags openlijk en in het gemeen den boetvaardigen vergeving en den onboetvaardigen de binding der zonden te verkondigen? " De Synode antwoordde hierop afwijzend: „overmits de binding en ontbinding der zonden genoegsaam in de predikatie des Woords geschiedt, is het daarom onnoodig hiervoor een eigen vorm in te voeren." (part. v. 6.)

Is het doel van den eeredienst dus eigenlijk om naar de predikatie te komen hooren, dan is .het ook volkomen te begrijpen, waarom de Synode den eeredienst aldus heeft ingericht. Er moet dan een aanvang gemaakt worden met de godsdienstoefening, doordat de Dienaar een votum uitspreekt; en de vergadering moet gesloten worden, waarvoor dan de zegenbede dient. En voorts houdt men eigenlijk niets anders over dan de . preek met een gebed vooraf om een zegen over de bediening des Woords, en een dankzegging na de preek voor hetgeen men inde preek genoten heeft. Wel heeft de Synode nog niet geheel de Wet en de Geloofsbelijdenis uit den eeredienst durven wegnemen, wat consequent ware geweest, maar de wet wordt verplaatst naar de catechismusprediking, waar ze buiten eenig verband met den eeredienst zelf optreedt en niemand begrijpt wat ze hier doet; en de geloofsbelijdenis wordt naar het einde van de morgenpreek overgebracht, vermoedelijk omdat de Synode meende, dat in verband met Paulus woord, dat het ^f/^^/» uit het gehoor, hier, d.w.z. na de predikatie, de beste plaats voor de geloofsbelijdenis was.

Slaan we thans, na gezien te hebben hoe de Synode van Dordt den eeredienst geregeld had, de liturgie op, die achter onze psalmboeken staat afgedrukt, dan zal het ook duidelijk worden, waarom onze liturgie zoo is ingericht, want de besluiten der Synode zijn hier stipt en letterlijk uitgevoerd. Ook deze liturgie vangt aan , met eerst het votum te noemen, waarmede de samenkomst geopend moet worden. Dan volgt het gebed vóór de predikatie; vervolgens het gebed na de predikatie met aan het slot aangehecht de belijdenis des geloofs; en ten slotte komt dan de zegenbede uit Num. 6. Men vergist zich dus, wanneer men meent, dat men hier slechts een stuk van onzen eeredienst heeft, alleen enkele gebeden en enkele plechtige formules; want deze liturgie bedoelt integendeel den ^^f/; » eredienst te geven, zoo als de Synode dien voorgeschreven had. Behalve deze vier stukken is er niets meer van den eeredienst over ebleven. Hield men zich aan de besluiten er Synode, dan zou deze liturgie dus etterdaaid volkomen op onzen eeredienst loppen; want deze eeredienst zou dan uit iets anders mogen bestaan dan uit datgene, at in onze liturgie voorgeschreven staat.

Intusschen hebben onze Gereformeerde! erken in de practijk zich aan de besluiten der ynode en aan de daarop gegronde officieele iturgie onzer Kerken geenszins gehouden. e oorzaak daarvan was ten deele, dat toen nder den invloed van het Puritanisme steeds eer verzet kwam tegen het formuliergebed, n dit formuliergebed vervangen werd door et vrije gebed, vanzelf dit geheele deel an onze liturgie in onbruik en vergetelheid aakte; niemand sloeg bg den eeredienst eze liturgie meer op of meende nog daarin een bindend voorschrift voor de inrichting van den eeredienst te hebben. Zelfs aan het voorgeschreven votum en de voorgeschreven zegenbede stoorde men zich niet meer. Maar de oorzaak was toch niet alleen, dat men op liturgisch gebied van allen band wilde ontslagen zijn en alles naar eigen goedvinden wilde inrichten. Er school ook een hocger en beter motief achter. Men voelde toch algemeen, hoe gebrekkig en onvoldoende deze inrichting van onzen eeredienst was en zocht daarom naar andere vormen. Zoo voerde men na het votum den zegengroet in, het „genade barmhartigheid en vrede", dat zeker een gelukkige aanwinst was. Zoo brak men ook met de gewoonte om de praelectuur van de Schrift en het psalmgzang buiten de eigenlijke godsdienstoefening te sluiten, en nam deze beide elementen in den eeredienst zelf op, waardoor wederom een belangrijke verbetering in den eeredienst werd aangebracht. En wat de wet en de Geloofsbelijdenis betreft, keerde men de orde juist om; men bracht de Geloofstielijdenis over naar de Catechismusprediking en de wet naar de morgengodsdienstoefeniog. Zoo heeft dus door de gewoonte allengs onze eeredienst reeds een zeer ingrijpende wijziging ondergaan.

Maar daaruit blijkt dan ook, dat een herziening van onze liturgie metterdaad noodig is. Reeds op zichzelf — we hebben hier vroeger op gewezen — is het met den eisch der waarheid in strijd, dat de Kerk er officieel een liturgie op na houdt, die met de werkelijkheid niet meer overeenstemt. Maar er komt hier nog het ernstige bezwaar" bij, dat waar deze „officieele liturgie" feitelqk door niemand meer bindend wordt geacht, en er derhalve ook geen algemeen geldende regel of voorschrift voor onzen eeredienst meer bestaat, ieder doen kan wat hij zelf goedvindt, en bij verschil van inzicht of strijd van gevoelen er geen objectieve regel meer is, die een beslissing kan geven.

Neem, om dit duidelijk te maken, de vraag of de wet in onze saamkómsten behoort gelezen te worden of niet. In verschillende kerken in ons vaderland heeft men dit voorlezen van de wet afgeschaft. Het motief daarvoor was, dat we als Christenen niet meeir onder de Wet, maar onder h: t Evangelie staan; dat de Wet aan Israel is gegeven, maar niet aan ons, en dat daarom de voorlezing der wet in een Christelijke gemeente niet meer betaamt. Natuurlijk is dit een zeer zonderling argument in een Gereformeerde Kerk, die in haar Catechismus de wet opneemt als regel der dankbaarheid, elk gebod van de wet zeer nauwkeurig uitlegt en heel onze Christelgke ethiek of zedeleer op de wet opbouwt. Maar de onhoudbaarheid van dit dogmatische bezwaar nu daargelaten, hoe zult ge op liturgisch gebied een Kerkeraad of predikant, die de wet niet verkiest te lezen, overtuigen, dat deze voorlezing der wet toch wel degelijk tot onzen eeredienst behoort? Als ge u beroept op de Synode van Dordt, die de voorlezing van de wet voorschreef, zal men u antwoorden, dat niet één onzer Kerken aan de bepalingen dezer Synode voor den eeredienst zich meer stoort, en een beroep op deze synodale bepalingen dus niet geldt. Wie zelf de wet overtreedt, kan zich niet op deze wet tegenover anderen beroepen. En als ge wijst op de algemeene gewoonte in onze Gereformeerde Kerken, waar» door een zekere vorm van eeredienst is ontstaan, die thans algemeen gevolgd wordt, dan zal men u antwoorden, dat de gewoonte geen recht schept in onze Kerken en onze Kerken-orde zelf zegt, dat men in middelmatige dingen de Kerken, die een andere gewoonte volgen, niet veroordeelen of dwingen zal.

Uit dit eene voorbeeld, dat aan de praktijk ontleend is, maar dat met tal van andere zou te vermeerderen zijn, blijkt wel, hoe noodig het is, dat de Synode ons een orde van onzen eeredienst geve; een orde die geen doode letter blijft op het papier, maar die metterdaad op de inrichting van onzen eeredienst invloed heeft en daarvoor als regel kan gelden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Onze liturgie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1912

De Heraut | 4 Pagina's