GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

BLOESKM EN VRUCHT. Maandschrift van het Chr. Letteikundig Veïbond. Uilgever JAN HAAN te Groningen.

Van dit Maandschrift, dat geredigeerd wordt door de heeren A. J. HOOGKNBIRK, J. B. BEN-NER, G. J. UIT DEN BOGAARD, DH. A. BRUM-MELKAMP, J. J. DEETMAN, R. STEENSTRA, P. V VELDEN, — bracht de Octobermaand de iste afl: : veting van den aden jiargacg.

Deze periodiek is opgericht onder de energieke leiding van den heer HOOGENBIKK, enkele jarea nadat hij de redactie van het, mede door hem gestichte, maandblad ONS TIJDSCHRIFT had verlaten.

De heer HOOGENBIKK, die O. T. had opgericht tegen de literaire beweging van '80, meende niet langer in de redactie van dat maandblad te kunnen blijven, sedert een viertal zijner mederedacteuren, al deelden zij ook als christenen zijn grieven tegen die beweging, over de kunst der tachtigers — welke eens door Dr. KUYFER is gekarakteriseerd als „een terugkeer van de leest naat 't leven", — anders oordeelden dan hij.

Was HOOGENBIRK'S bèoordeelen van de belletrie der tachtigers steeds een vèroordeeling geweest, zijn vier mederedacteuren wisten „het kostelijke van het saoode uit te trekken" en toonden, zij het ook niet onverdeeld, hun sym pathie met de „nieuwe kunst".

Zoo hebben wij dan nu in de protestantsche wereld ten onzent twee maandschriften in positief christelijken geest, die aan fraaie letteren doen. Men kan dit betreuren j men kan liever wenschen, „een tijdschiiit voor allen", omdait, zooals „DE ZEEUW" in haar nummer van 13 No 7. 1911 zeer verstandig opmerkte, „éen tijdschrift verbrokkeling van kracht voorkomt en fiaantieel beter is''j men kan dit te meer betreuren, omdat, ook na het uittreden van den heer HOOGENBIKK, O. T. allerminst geworden is fcèt orgaan van de christelijke belletïisten, die met deljeweging van '80 sympathiseeren, maat slechts een „vrije tribune", vanwaar zij, maar óok anderen, zich kunnen uiten; — maar het is nu eenmaal zoo.

Ik weet niet of BLOESEM EN VRUCHT in den kring van de HERAUT-lezers genoegzaam bekend is, en wijl ik o.m. de taak heb hun aandacht te vestigen ook op de door christenen beoefende bellettie en wat daarmee in verband staat, maak ik van de gelegenheid, die de be spreking der ie Afl. vanden 2 en jaargang van dit tijdschrift mij biedt, gebruik om doel en wezen van dit orgaan van het „Christelijk Letterkundig Verbond" hier te doen kennen.

Ik wil dit zoo objectief mogelijk doen en meen daarom dat het nog zoo kwaad niet is, de Redactie van BLOESEM en VRUCHT «elf te laten spreken.

In een blaadje „Ter verspreidhig", dat ik in de ons toegezonden aflevering vond, zegt de Redactie het volgende:

„Dit Maandschrift tracht be\corderlijk te zijn aan de herleving en den bloei onzer fraaie letteren, en ook deze dienstbaar te maken aan de zedelijke verheffing van ons volk, waartoe onze letterkunde allereerst ademe den geest des Christendoms en belicht worde door den glans des Evangelies. In den Kerkelijken en Staatkundigen strijd onzer dagen mengt het zich niet. Aan polemiek doet het slechts, als iets zulks dringend zou gebieden. Het wil bovendien — en dit geeft het zijn geheel eigene plaats — sluimerende krachten tot ontwaken roepen, en deze gelegenheid geven, zich te ontwikkelen. Dat juist verklaart zijn naam. Het zal, biedend wat reeds rijp is, ook niets onbeproefd laten de bloesems zooveel mogelijk tot vruchten te doen rijpen en deze voortdurend te veredelen, 't Hangt niet krampachtig aan het oude en verzet zich niet tegen wat er goeds moge zijn in het nieuwe. Zonder te vragen naar oud of nieuw, wil het alleen den strijd aanbinden tegen alles wat op het gebied onzer hedendaagsche leesstof en letteren, tot ontkerstening van ons volk zou kunnen leiden; wil het trachten naar alles»wat wezenlijk goed is en lieflijk, en wèl luidt".

En nu dit ie Nr. van den aen Jaargang.

Het opent met een viertal verzen.

Lyrische poëzie.

Het zijn twee sonnetten van G. J. UIT DEN BOGAARD: „Brugge" en „Bij het uitvaren uit de Grot van Han'\ die ook door 'n-met de beweging van '80 sympathiseerenden-belletrist hadden kunnen gedicht zijn.

Het mooi doorvoelde: In 't Hollandscke Landschap van P. v. VELDEN, dat mij soms aan niemand minder dan GuiDO GEZELLE doet denken, wordt, jammer genoeg, ontsierd door de twee clichés:

en: dat huisken, als een sterreken op rijk gekleurd blazoen,

het bootje, dat zich glijden laat op water als kristal.

Daarentegen kon: „Gij stemmige van J. J. DEETMAN, zelfs met dat: Herfsf'

Eenlofpsalm gaat heerlijk de luchtruimten doorl

En popel en beuk stemmen mee in het koor,

Maatwuivend de kruinen en koppen,

hoe ontvankelijk in deze dagen mijn gemoed ook voor de mooiheid van 'n herfst-bosch is, mij maar geen stemming geven.

En met die andere regels van: „'n haas, die óok met 'n veldkonijn dartelt"; en van „de avondzon, die lacht als de tonen mooi zwellen en bruisen!" — wou het nog minder.

Zoo'n malloot van 'n avondzon om d^ar nu om te gaan lachen; zoo'n haas met exogamische neigingen en ook die, als mee-neuiiënde en met hun hoofd de maat-slaande concertbezoekers, hoogst ongepast doende popel en beuk, — blijf daar nu eens „stemmig" bij.

Laat staan, dat je er mee in de herfslstemming komt.

Volgen de proza-stukken.

G. BEUMER geeft het begin van een studie: Iets over jongere en oudere dichters, waarin BiLDERDijK BOg eens verdedigd wordt tegen de vaak onrechtvaardige beoordeelingen uit den eersten tijd der nieuwe literaire beweging. Een studie, die niet alleen van nauwgezet onderzoek, maar ook van bezonnenheid getuigt en ook van 'nlang niet in alles aan de nieuweren ongelijk geven.

Mijn vriend Dr. J. H. GUNNING J.HZ., een der vaste medewerkers aan O. T., ontmoet ik hier — en waarom ook niet? — in B. en V tnet: „De Groef', eene voorlezing.

Veel materiaal !uit de ethnologie is er in verwerkt. De „groet" bij natuur-maar ook bij cnltuurvolkeren wordt er in behandeld; ook, die malle „Haagsche handgeverij", die 'n tijd lang in de mode was en nóg voorkomt bij menschen, die een paar mode's ten achter zijn.

„Die clownsachtige beweging, waarbij ze uw hand in de hoogte duwen, alsof er een stalen veer uit een kinderdoosje sprong", — zoo als GUNNING dat gedoe niet ongeestig beschrijft, 'n Manier van hand geven, in de wereld gekomen, zooals hij er bij vertelt, toen de vorige koningin van Engeland haar hand had verstuikt.

’n Prettig geschreven stuk, waarvan ik het vervolg met verlangen tegemoet zie.

De heeren C. VAN NOPPEN en A. VAN Os iijn in Augustus op het 32s Taal-en Letterkundig Congres te Antwerpen geweest doch . geven met: „Indruk uit de Scheldestad' meer over Antwerpen zelf dan over het Congres, waar zij, naar hun eigen zeggen, nog al eens „gltppertjes maakten".

Hadden de heeren dat maar niet gedaan I

Na de gewone rubriek Over Boeken enz., komt ditmaal nog een stuk van het BESTUUR van HET CHRISTELIJK LETTERKUNDIG VERBOND onoer den titel: Wat wil het Christelijk Letter kundig Verbond?

In dit stuk worden grieven geuit tegen de „beweging van '80" die ook door anderen, ik mag wel zeggen, door ieder christenmensch worden gedeeld.

Ook door de tegenwoordige redacteuren van O. T.

Ook door mij.

Grieven, die ik in mijn voordracht over: „De beweging van '80 en de christelijke belletristen" op het Congres te Antwerpen, dan ook onverholen heb uitgesproken. Na heb ik het daar gehad over die christelijke belletristec welke, niettegenstaande deze grieven, toch in de literatuur der generatie van '80 en '90, wat ik noemde „het kostelijke van het snoode wisten uittetrekken".

Als de HANDELINGEN van dat Congres straks zijn verschenen en het bestuur van het Chr. Lett. Verbond, zich daa de moeite wil geven, dat referaatje van mij eens te lezen, zal het, naat ik niet twijfel, tot bet inzicht komen, dat wa het daar th»ns op p. 46 van B. en V. over schrijft, op vele punten min juist is. Ik kan mij niet denken, dat de heeren VAN NOPPEN en v. Os mijn voordracht te ANTWERPEN hebben bijgewoond, anders toch zouden zij het BESTUUR YAN HKT CHR. LETT, hebben ingelicht. VERBOND wel beter

Maar één ding moet ik aan de heeren toch zeggen, en dat is, dat ik mèt de tegenwoordige redacteuren van O. T. en mèt vele andere christelijke bellettisten, in wat de tachtigers hebben verricht, nog iets anders zie dan enkel „een kwïèd dat wij christenen moeten beproeven te weren."

­ Dat is me te machtig.

Ea trouwens, het eigen orgaan van het Chr. Lett. Verbond —men leze maar eens dat stuk van BEUMER — doet dit ook niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 oktober 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 oktober 1912

De Heraut | 4 Pagina's