GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXXI.

ZESDE REEKS.

IV.

Want Hij zegt tot Mozes: k zal Mij ontfermen, wiens Ik Mij ontferme, en zal barmhartig zijn, wien Ik barmhartig ben. Romeinen 9 : 15.

Toch mag daarom niet gezegd, dat er in deze tweede, nu loopende periode van een buitengewone inwerking Gods op ons menschelijk leven, geen sprake is. Wie dit beweerde, zou hiermede in een onduldbaar Deïsme vervallen. Deïsme toch is de voorstelling, alsof wel God door zijn wóndermacht hemel en aarde eenmaal tot aanzijn riep, maar ze daarna aan zich zelve heeft overgelaten. De meening is dan, dat God in zijn wondere schepping hemel en aarde op zoo volkomen wijze van al wat voor haar bestaan en werking noodig was, voorzien heeft, dat er nu niets aan ontbreekt, en dat alsrju alles van zelf voortbestaat, zonder dat God de Heere er zich verder mee in zou hebben te laten. Heel de wereld zou dan een door God geschapen uurwerk zijn, dat • eens voor goed was opgewonden, en nu aan geen nadere opwinding behoefte had. Het liep nu van zelfen met volkomen praecisiteit. Dit booze, God onteerende Deïsme nu mag geen oogenblik in onzen gedachtegang insluipen. De wereld, het heelal bestaat geen oogenblik zonder dat God ze draagt, haar in stand houdt, en haar leven leven doet. Ook geheel afgezien van de wondere werkzaamheid Gods in het tot stand brengen van de Bijzondere Openbaring, is Hij het die door zijne Almacht het bestaan van het Heelal doet voortduren. Het feit dat de Bijzondere Openbaring nu ophield, en eerst met de Parousie terugkeert, doet hieraan niets af of toe. Ook in de periode van Kaïn tot Noach, toen heel 't wereldleven in eigen verderf doodliep, was en bleef het toch God die 't alles droeg. En ook na het intreden der Gemeene gratie kan het Heelal geen oogenblik gedacht worden zonder den ondergrond van de inwerking van Gods almachtige beschikking. De vraag is nu maar, of het effect van deze werkingen Gods uitsluitend een normaal karakter draagt, dan wel ten deze ook op buitengewone en ingrijpende wijze tot uiting komt.

Zóó de vraag gesteld, stuiten we reeds aanstonds op de Uitverkiezing. De Uitverkiezing begon te loopen van meet af. Zoo niet kon de zonde breuke slaan, of er kwam voor al wie ais mensch geboren werd, tweeërlei mogelijkheid. Iemands einde kon óf zijn, dat hij in zijn vergiftigd bestaan volhardde en voor eeuwig verloren ging, oftewel dat er in zijn vergiftigde natuur redding ten leven werd aangebracht, en dat hij nu, door wat lotswisseling ook heen, straks de kroon ontvangen en het eeuwig leven beërven zou. Stelt men het nu voor, alsof dit van iemands persoonlijke keuze of van zijn persoonlijke gedragingen afhangt, dan komt er van een ingrijpen Gods ook hier geen sprake, en kan ook hier het verloop en het tot stand komen van elks beslissing geheel normaal zijn, en eeniglijk van den mensch afhangen, en dan zou alle verdere toelichting overbodig zijn.

Zoo echter staat het hiermede, naar luid van het stellig getuigenis der Heilige Schrift, niet. Het is uit de Heilige Schrift niet weg te cijferen, dat de grondbeslissing over de vraag, of iemand het eeuwige leven zal ingaan, of zijn einde in het eeuwig verderf zal vinden, niet aan 's menschen keus staat. Stond 't aan 's menschen keuze, dan zou aller lot het versterven in eeuwigen jammer zijn. En nu getuigt de Schrift ons wel, dat zoo niet aller deel was noch zijn zal, maar voegt hierbij, dat de intredende redding aan de keuze Gods en niet aan 's menschen keuze hangt. Het is God die kiest en uitverkiest, en die ten behoeve van wat Hij verkoos, de voldoende, afdoende en zekere middelen ter finale redding aanbracht. Deze uitverkiezing nu is van eeuwig en houdt n\t.t anders in dan een besluit. Maar zal, gelijk niet anders kan, dit besluit tot uitvoering komen, dan moet de uitverkorene persoon verwekt en geboren worden op zulk een tijd, onder zulke omstandigheden, en met zoodanige gegevens, dat de wederbaring van zijn persoon, en de daaruit opkomende bekeering, èn mogelijk èn zeker zijn zal. Die wederbaring nu is een wondere ingrijping Gods in zijn persoonlijk bestaan. Die wederbaring van zondaar tot kind Gods is een wonder in den meest volstrckten zin. Uit den mensch, die in zonde ontvangen en geboren is, kan niet anders dan een zondig wezen opkomen. Zal nu dit zondige wezen, deze in zijn grond èn wortel zondige persoon, om worden gezet in een kind van God, zoo gaat dit niet van zelf, zoo komt dit niet enkel daardoor tot stand, dat hij ten leven geroepen wordt, en op die roepstem zich omkeerc op zijn levensweg. Neen, om van zondaar kind van God te worden, moet 't wezen zelf in ons van zondig in heilig worden omgezet, en dit nu is iets dat wij niet zelf aan ons zelf, of een vader aan zijn kroost, of een priester aan zijn leeken kan tot stand brengen. Tot het volbrengen van deze wederbaring is alle mensch volstrekt onbekwam. Die dit kan en doet, is God en God alleen. En God brengt dit in zijn Uitverkorenen tot stand niet door vermaan of toeroeping, maar eeniglijk door een machtig, alles beheerschend wonder, dat hij in het verborgene van hun wezen, in de kern van hun aanzijn, in den wortel van hun leven tot stand brengt. Waar die ingrijping van de almacht der genade niet tot stand komt, daar blijft de mensch wat hij krachtens zijn ontvangenis en geboorte was, een prooi van het eeuwig verderf; en wat hem als kind van God onder de heiligen kan inlijven is eeniglijk en alleen de wondere geestelijke Almacht Gods, waardoor Hij in den persoon dien Hij verkoor, het innerlijk wezen van negatief positief maakt.

Bedoeld is hiermede, dat de persoon als persoon één en dezelfde blijft. Jacob blijft Jacob. Jesaia blijft Jesafa. Petrus blijft Petrus. De levensbeweging in den persoon daarentegen kan in tweeërlei richting werken, naar God toe, conforn\ diens wil, of tegen God in, en om diens wil te bestrijden. Er is, als ge zoo wilt, in ons persoonlijk bestaan een schroef, en al naar gelang die schroef in ons wezen naar links of naar rechts gedraaid is, werkt de actie die van ons uitgaat, in positieve of negatieve richting. Die schroef stond na de Schepping in den mensch nog op 't ongewisse. Ze kon gekeerd naar God, ze kon gekeerd van God af. Satan bewerkte toen, dat die schroef naar het negatieve gedraaid werd. En toen dit eenmaal een feit was geworden, ontstond de onmogelijkheid, dat de mensch zelf deze schroef weer naar positief omschoof, en evenzoo de volstrekte onmogelijkheid, dat de ééne mensch dit bij den anderen mensch deed. Zelfs bij het jonge wicht is de mensch hier volstrekt onmachtig toe. Dat omzetten in het verborgene van ons wezen van de schroef, die over onze actie beslist, kan zelfs geen engel tot stand brengen. Dit kan God alleen, en dat niet door een uitwendig middel, maar eeniglijk door een ingrijpen in ons wezen van den Heiligen Geest. Zie 't maar in Rom. IX : 11 : > Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods dat naar de Verkiezing is, vastbleve, niet uit de werken, maar uit den roepende". Het blijft zooals Hij tot Mozes (Ex. IZ : 19) gezegd had : > Ik zal mij ontfermen wiens Ik mij ontferme, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben". »Zoo is het niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods". Ja zelfs, het staat er zoo klaar en geweldig in Rom. IX : 18: Zoo ontfermt Hij zich dan dien Hij wil, en Hij verhardt, dien Hij wil". Altoos weer het beeld van den pottenbakker. Hoe zal ooit het gemaakte vat tot zijn maker zeggen : »Waarom hebt Gij mij alzoo gemaakt? " (vs 20). En dit nu wordt gerugsteund door wat onze verwekking en onze geboorte uit de buik onzer moeder is. Ook daartoe betuigt Psalm 139 zoo stelliglijk: Ik loof u, omdat ik op een heel vreeselijke wijze zeer wonderbaar gemaakt ben. Gij hebt mij in mijn moeders buik bedekt. Wonderiijk zijn uwe werken ! "Ook weet het mijne ziel zeer wel. Al deze dingen waren in uw boek geschreven, de dagen toen ze geformeerd zouden worden, toen nog geen van die waswas.«.

Zoo blijkt wel, dat èn 'omtrent onze geboorte èn in zake onze wedergeboorte, .de uksprakenvan de Heilige Schrift niet stelliger zijn konden. AI 2ijn vader en moeder in onze geboorte, als we zoo zeggen mogen, participanten geweest, toch is nooit anders dan Gods bestel tot in den vorm van ons gebeente en in geheel onze ongevormde klomp verwezenlijkt geworden. En gelijk dit nu was in onze geboorte, evenzoo en niet anders is het in onze wederbaring geweest.^ Ook hier ging van God de gedachte vooruit, ook hiervoor was van God 't bestel, de aangrijping, de» ingrijping en de levensschudding. God verkoor niet alleen in zijn vrijmacht, maar heeft elk besluit dat in zijn verkiezing besloten lag, zelf door zijn almacht gerealiseerd. Er valt dan ook niets op af te dingen, dat de wederbaring van dé uitveikorenen in den vollen zin van he> woord een wonder is, telkens en zoo dikwijls het voorkomt. Een wonder door God gewrocht in uzelf, zöo ge het getuigenis in u omdraagt dat ook gij zijn uitverkorene zijt, .en een wonder Gods in uw gezin, in uw geslacht, in uw kerk, in uw stad of dorp ten aanzien van elk persoon, ja, al .was 't een klein wicht dat nog niet spreken kon. En altoos zoo beslist gewrocht zonder een tusschenin tredende hulpe van eenig medemensch, dat onze Confessie zelfs in hope sprak, dat ook het kindeke.dat uit de wieg wegstierf, een verkorene ten leven zijn kon. En toch, hoe beslist en zonder zweem van aarzeling we dit ook uitspreken, de teekenen en de wonderen van de Bijzondere Openbaring staan hier geheel buiten en zijn van geheel ander karakter. De wederbaring ten leven is een ingrijpen Gods ten behoeve van de enkele personen, de teekenen en wonderen daarentegen ten dienste van de Bijzondere Openbaring vormen saam één saam blijvend geheel, en richten zich tot de wereld en tot de kerk die in die wereld opbloeit. In beide, èn in de Bijzondere Openbaring èn in de wedergeboorte, alzoo een wonder in zoo stelligen zin, dat God de Heere in de wederbarJng het wonder zelf rechtstreeks, zonder tusschenkomende menschelijke. hulp, tot stand brengt, maar niettemin elk voor zich tot een eigen sfeer behoorend, het wonder der wederbaring in de sfeer van het persoonlijke, individueele bestaan van den enkelen mensch, en daarentegen het andere tot allen tegelijk zich richtende. Door het wonder der wederbaring de redding ten eeuwigen leven van de enkele verkorenen, en omgekeerd door het teeken en wonde/ van de Bijzondere Openbaring geheel menschheid voor Gods aanschijn gedaagd.

Een laatste opmerking, die hierbij in overweging komt, raakt Gods Voorzienig bestel, zoowel inzake de Bekeering als voor wat het verborgen leven van den bekeerde betreft. Onderscheid hierbij wel en scherp uw Verkiezing, uw Wedergeboorte en uw Bekeering; en al komen nu de beide eerste tot stand door een rechtstreeksche daad Gods, die volstrekt onafhankelijk is van het particuliere in uw persoon of in uw levensomstandigheden, toch gevoelt ge aanstonds, dat dit niet gezegd kan worden van uw Bekeering in eigenlijken zin. Uw Bekeering is iets waarbij gij zelf, uw eigen persoon, het handelende subject zijt. Niet, alsof ooit de Bekeering bij wien ook tot stand zou kunnen komen, tenzij de wondere daad Gods in uw wederbaring zij voorafgegaan. Maar iS die daad Gods eenmaal door zijn wondere ingrijping in uw wezen een voldongen feit geworden, dan kan en mag het daarbij niet blijven, • maar moet ge met uw subjectieve overtuiging ook in dezen nieuwgeboren toestand van uw zielsleven met klaar besef gaan inleven. Dit nu verschilt steeds bij den een of den ander. Wat niet verschilt is de wederbaring; die is bij allen één en gelijk; maar wat daarna in de wedergeborenen uitkomt, is geheel ongelijk, en neemt schier bij een ieder een eigen karak^r aan. Dit is hieruit te verklaren, dat bij dit uitkomen van de bekeering uit de wedergeboorte, het subjectieve zoo sterk meespreekt. Er is hier vaak reeds zoo machtig verschil tusschen een man en een vrouw, tusschen een jongere en een oude van jaren. Maar bovendien gaat hierbij niet minder sterke invloed uit van uw temperament, uw karakter, uw neiging, uw aangeboren hebbelijkheden, en van heel uw verleden. Vandaar dat ook de middelen zoo sterk uiteenloopen, die u te hulpe moeten komen, om uit uw wedergeboren leven tot steeds klaarder bekeering op te waken, en al wat in en om u is aan het motief van het nieuwe leven ondergeschikt te maken. Juist op dat punt ontwaart ge dan ook telkens de verst uiteenloopende verschillen. Het kan hierbij zoo jammerlijk toegaan, dat ge van meer dan één u soms afvraagt, of zijn bekeering geen louter schijn is geweest, en of niet de wereld nog altoos meesteresse in zijn hart is. En omgekeerd kunt ge zelfs bij zeer eenvoudig aangelegde personen een sterk toenemende uiting van rijker en hooger leven ontwaren, die u verbaast en tot dank stemt. De apostel Paulus stelt er blijkbaar prijs op, aan de bekeerden, als kinderen Gods, steeds den eerenaam van Heiligen te geven, en dit doet hij zonder onderscheid. In de practijk van het, leven daarentegen stuit ge telkens op personen, die zich wel aan u voordoen als Christus reeds toebehborende, maar die in omgang en optreden u zoo telkens te leur stellen, zoo arm als hlin geloof in 't licht treedt. Ge durft dan wel niet zeggen, dat ge met geveinsd geloof te doen hebt, maar de warmte die van 't levend geloof moet uitstralen, verkwikt u dan toch niet.

Bij dit schier eindelooze verschil nu tusschen den éénen en den anderen bekeerde is het Gods Voorzienig bestel, dat bij rijke en volle bekeering steeds - te loven valt. Moogt ge u verkwikken in de kennismaking en omgang met teeder ingeleide kinderen Gods, dan ontwaart ge bij intiem gesprek gedurig, hoe het Gods Voorzienig bestel was, die hen steeds rijker gemaakt en inniger verteederd heeft. Dit geschiedde dan.veelszins door levenservaringen, die 't God belieft zulk een verkorene te doen doorworstelen. Ontmoeting met dieper ingeleide Christenen heeft dan veelal het eigen zielsbesef verrijkt. Er was een predicatie die ze aanhoorden, en die hen aangreep. De lectuur van een geestelijk stuk verwarmde. Gelegenheden, die de levenspositie wijzigden, werkten op zulk een toegebrachte in. Moeite en verdrietelijkheid bewoog er als van zelf toe, om de vertroostingen Gods in verborgen omgang met den Heilige te zoeken. Kortom, op allerlei wijs en allerlei manier ontwaarde zulk een, dat hij van 't uitwendige meer naar 't inwendige werd gedrongen, dat de wereld hem losliet, en de geestelijke sfeer hem meer aantrok. Het kostte hem al minder, zich zelf te verloochenen, en steeds meer smaakte hij er genot in, zooals de innerlijke bewegingen in zijn ziel hem verkwikten. Zijn gebed werd zoo heel iets anders. Het nabij God te zijn werd hem wellust. Edoch, zulk een exceptioneel, op echte vroomheid aangelegd leven is nu op verre na niet ieders deel. Vooral onze trouwe arbeiders, die 's morgens vóór dag en dauw hun woning verlaten, vaak onder verkeerd gezelschap verkeeren moeten, en 's avonds laat thuis komen, ja soms zelfs opden Sabbathdag gehinderd worden, missen schier alles wat tot zulk een intiem godvruchtig leven leiden kan. Het is zulk een plaag van het moderne industrieleven, dat het de zielen, door dit altoos aan den arbeid binden, schier vermoordt. Ook hierin nu is God de Heere de vrijmachtige Beschikker. De één wordt door zijn Voorzienig bestel schier met keur van zalige voorkomendheden overstelpt, zoodat heel zijn leven, bij dag en bij nacht, hem naar het Heilige trekt en aan het Heilige boeit, terwijl omgekeerd zoo menig ander van alle heilig terrein wordt afgedrongen. Hierin nu kan eigen zonde, en zonde van anderen schuilen, waartegen gestreden moet worden; maar viel u een lot te beurt, dat u in Gods verborgen omgang inleidde, dan eert en aanbidt ge daarin toch vanzelf het Voorzienig bestel van uw God, die u niet alleen verkoor en toebracht, maar ook na uw bekeering zoo wonderbaar inleidde in heilige intimiteit met uw God.

In verrukking kan u de teekening brengen, die de man van Tarsen ons van dit intieme nabij God leven in Rom. VIII ten beste gaf. > Desgelijks, zoo schreef hij, komt ook de Geest onze zwakheden te hulpe, want wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons • met onuitsprekelijke verzuchtingen, en die de harten doorzoekt, weet, welke de meening des Geestes zij, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt." Onze ouden plachten ter onderscheiding zulk een intiemer beschikking van het zielsleven tde bijzonderste Voorzienigheid" te noemen. Algemeen was hun dan de Voorzienigheid die voor alle ding in hemel en op aarde waakt. »Bijzonder" noemden ze dan het Voorzienig bestel dat ieder levenslot regelt, en met den naam van »Bijzonderste" eerden ze dan de nóg intiemer Voorzienigheid, die GodDrieëenigenzijn geloovigen in een omgang'omzet als van Vader en Kind. Toch zou men zich vergissen, zoo men geheel de beteekenis van dit Voorzienig bestel in de verrijking van het zielsleven deed opgaan. Ook bijzondere voorvallen van meer uitwendigen aard kunnen zich hierbij voordoen, die sterk spreken, en toch op zichzelf met het heilige niets uitstaande hebben. Schrijver dezes wees er elders reeds op, hoe hem zelf reeds eer hij zijn levenstaak aanvaardde, zulke teekenen in hooger zin waren ten deel gevallen. Als student werd hij door den hoogleeraar de Vries ' aangezocht, om te dingen naar den prijs, in Groningen door de Universiteit uitgeloofd aan wie het beste antwoord in zou zenden over Calvijn en a Lasco. AI spoedig waande hij echter aan dien raad geen gevolg te kunnen geven, daar de werken van J. è Lasco nergens te vinden waren, zelfs niet in de rijkste bibliotheken van Londen of Petersburg. De hoogleeraar de Vries beruste echter in dit ontwijkend antwoord niet, en ried eens bij zijn vader, predikant te Haarlem, te informeeren. Nu wist noch de hoogleeraar de Vries noch zijn vader iets van de boeken van a Lasco af. En toch, toen zijn vader er naar gevraagd was, zei deze wel er niets van af te weten, doch er naar te zullen zien. Hij wist niet of hij iets had. En toen nu veertien dagen later zijn antwoord inkwam, bleek, dat deze predikant te Haarlem, zonder 't zelf te weten, een verzameling van a Lasco's werken bezat, zoo als nergens, zelfs in de rijkste bibliotheek, in heel de wereld niet te vinden was. Vanzelf greep dit schrijver dezes dan ook geweldig aan, en werd het in Gods hand een der middelen voor de doorbreking van zijn bekeering. En toch, hoe aangrijpend dit ook voor hem was, het was geen wonder, het was niets dan een teeken, maar een teeken dat hem een sprake Gods bracht.

Zoo iets nu overkwam schrijver dezes meermalen. Öm nog slechts een voorbeeld te noemen (want alleen feiten wijzen 't hier uit) gebeurde het tijdens de fatale staking van het spoorwegpersoneel, die tijdens zijn ministerschap uitbrak, dat hij, als vreemdeling op dit terrein, raad zocht voor dé te volgen gedragslijn, en hierbij nu zag hij, een heel ander boek uit zijn boekenkast zoekende en er uit nemende, een klein dun boekje op den grond vallen, dat hij niet wist dat hij had, en heel niet kende. Dit kleine boekske nu was een kort verslag in het Engelsch van een spoorwegstaking in Amerika, die gelukkig tot oplossing was gebracht. En toen hij nu dat boekske doorlas, voelde hij zich als geïnspireerd om juist zoo te werk te gaan, als dit boekske aanwees. En van daar het behaalde succes. Zulke teekenen nu komen gedurig voor. Elk geloovige weet er van te verhalen. De één meer, de ander minder. Maar, in wat vorm zich ook voordoend, het zijn beschikkingen van Gods Voorzienig bestel die op een gegeven oogenblik schier verrassend uit den nood heFpen en het geloovig hart zeer ernstig toespreken. Toch mist men elk recht om hierin een wonder te zien. Een wonder is altoos het doorbreken van een Hoogere macht, waarvan het scheen dat wet en vaste orde dit buitensloot, en hiervan - is hier geen sprake. Ongetwijfeld moet ook aan dit Voorzienig bestel alle eere worden gegeven, en kan 't als > teeken* meetellen, maar wonderheden spreken er niet in. Het Voorzienig bestel is vrij en ongebonden om den gang van de dingen in 't leven zoo te leiden, dat er óf ernstige conflicten uit opkomen, die verontrusten, óf dat er verrassende schikkingen en aanpassingen in uitkomen, die hooger bestel verraden. Het scheen daarom van belang om dit gewichtige punt uit de leer der Voorzienigheid hier nader toe te lichten, daar anders het begrip van wat een wonder is, zoo licht wordt toegepast op wat dien naam niet mag dragen. Rijk en heerlijk kan dit bestel der Voorzienigheid in het leven van Gods kinderen ingrijpen en de uitwerking - ervan kan veelzijdig en sterk sprekend zijn, maar hieruit kan nooit het recht volgen, om er een naam aan te geven, die er niet aan toekomt. Het is volkomen waar, dat zulke teekenen alleen bij het licht der Bijzondere Openbaring begrepen en gewaardeerd kunnen worden, maar zelve behooren ze er niet toe. De Bijzondere Openbaring is een in zichzelf afgesloten geheel, dat eigen kenmerken bezit, en hiermede mag het mysterie' van Gods verborgen omgang niet op één lijn worden gesteld. Onze conclusie blijft daarom wat ze was. Uitgezonderd de wederbaring van de enkele uitverkoren personen, is de Bijzondere Openbaring een op zich zelf staand geheel, dat in eigen wonderen bevestigd wordt. Met de Parousie zal een slotperiode van deze Bijzondere Openbaring nakomen, die eveneens in wonderheden zal uitschitteren. Maar de periode die ligt tusschen het uitsterven van het Apostolaat en de Parousie, draagt een eigen karakter waarin voor de personen wel het wonder der wederbaring doorgaat, en het bestel van Gods Voorzienigheid' allerbijzonderst het leven der geloovigen verrijkt, maar dat niet • met het karakter der Bijzondere Openbaring op één lijn mag worden gesteld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's