GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Elk student soldaat, — ook de theoloog.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Elk student soldaat, — ook de theoloog.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Al zijn we het dus volkomen eens met de conclusie van Prof. Diepenhorst, dat de Staat de predikanten van den krijgsdienst behoort vrij te stellen, toch meenen we, dat die vrijstelling nog op andere gronden behoort verleend te worden dan Prof. Diepenhorst aanvoerde. Niet alleen het belang, dat de Staat zelf er bij heeft, dat in tijden van oorlog of oorlogsgevaar de bevolking niet beroofd worde van haar geestelijke vertroosting, behoort de grond te wezen, waarop de Staat de predikanten vrijstelt van den krijgsdienst, maar nog veel meer, dat de Staat te erkennen heeft, dat de predikanten in dienst staan vvan den Koning der Kerk en niet aan diens dienst mogen onttrokken worden. Grondt men die vrijstelling alleen op het belang van den Staat, dan — de opmerking is reeds gemaakt door onzen veldprediker Ds. T. J. Hagen in zijn artikel Theologen in het-leger in het Gereformeerd Theologische Tijdschrift Afl. 4 Aug. 1915 en ook de Roomsche criticus wees daarop in de Maasbode — zou de Overheid het recht hebben wanneer ze het meer in 't belang van den Staat achtte, dat de predikanten toch *TM''rtiiHt{«pl? éftt vKtVulten; -"deze-vrijstelliïrg weer in te trekken. Een gevaar, dat niet denkbeeldig is, niet alleen omdat de bestaande vrijstelling niet in de Grondwet gewaarborgd is, maar uitsluitend. op de Militiewet berust, zoodat intrekking dezer bepaling niet eens zoo heel veel moeite zou Kosten, maar ook omdat het voorbeeld van Frankrijk getoond heeft, hoe weinig het radicale liberalisme voor. deze religieuze bc-—B—wni. mi-mij!^ langen van het volk voelt. Het schijnt ons daarom een niet onbedenkelijke verzwakking van ons standpunt wanneer men deze vrijstelling niet als een recht van de Kerk handhaaft, maar alleen op gronden van Staatsbelang gewenscht acht.

Ook de opmerking van Prof. Diepenhorst, dat aan het Goddelijk karakter van het ambt van predikant geen recht tot vrijstelling van den dienst ontleend kan worderH--5ia«gezien'---paar—..onze .-Gerefoi; meerde opvatting elk aardsch beroep Goddelijk is, doet toch niet genoegzaam tot haar recht komen, dat er tusschen het ambt van predikant en dat van doctor, advokaat enz. ook naar Gereformeerde opvatting een wezenlijk onderscheid bestaat. Tegenover de Roomsche verheerlijking van den geestelijken staat en de onderschatting van de swereldsche beroepen*, hebben de Gereformeerden, zeker steeds gehandhaafd, dat ook deze wereldsche beroepen door God ingesteld zijn en men ook daarin Hem dienen kan. Het woord beroep, wat op deze Goddelijke roeping wijst, is daarom door het Protestantisme in gebruik gekomen. En ons Huwelijksformulier spreekt van het aardsche beroep als een Goddelijk beroep. Maar daaruit volgt niet, dat het ambt van predikant op één lijn zou staan met het beroep van advokaat of notaris. Noch van een advokaat noch van een notaris kan gezegd worden, dat hij rechtstreeks in dienst van Christus staat, dat hij' sdoor de gemeente en mitsdien door God zelf" tot dit ambt geroepen is, en dat hij een heilig ambt bekleedt. Al is de Staat volkomen bevoegd , een advokaat, notaris of doctor een tijdlang aan zijn beroep te onttrekken, wanneer het staatsbelang dit eischt, 'zoo volgt daaruit nog geenszins, dat hij deze bevoegdheid ook bezit tegenover den predikant, die in rechtstreekschen dienst van Christus staat. Vooral omdat de Roomsche criticus in de Maasbode ook deze verklaring van Prof. Diepenhorst misbruikt heeft om de voorstelling te geven, alsof nu zonneklaar, gebleken was dat wij Protestanten de predikanten op één lijn stelden met slagers, bakkers enz., mocht een woord van protest tegen deze voor-'stelling niet achterwege blijven. Onze Gereformeerde Kerk heeft, ^vanneer ze elk ambacht een Goddelijk beroep noemt, daarmede wel nooit bedoeld het onderscheid uit te wisschen, dat tusschen maatschappij en kerk, tusschen de schepping en de herschepping, tusschen het beroep in .het burgerlijk leven en het ambt, waartoe Christus zijn dienaren roept bestaat.

Voor de predikanten, niet wegens zekere hoogheid van hun ambt, maar omdat ze in gansch bijzonderen zin dienaren van Christus zijn, moet daarom wel degelijk een uitzondering worden gemaakt wat den plicht tot krijgsdienst betreft, en dat is ook steeds door de Kerk gevoeld. Onder Israël, waar algemeene dienstplicht bestond-en, de krijg een , , heilige krijg" was, heeft God zelf de Levieten en priesters vrijgesteld vah den krijgsdienst, zooals uit Num. 2 : 33 blijkt, en Calvijn geeft terecht als grond daarvoor aan, niet dat het Staatsbelang dit eischte, maar dat God de Heere de Levieten en priesters geheel en uitsluitend voor den dienst in Zijn heiligdom wilde gebruiken. En al is de Leviet en Priester niet hetzelfde als de ambtsdrager in Christus Kerk, zoodat men altoos voorzichtig moet wezen met een beroep op deze Oud-Testamentische wetten, toch heeft de Apostel Paulus zelf in een dergelijk geval wel degelijk op deze verordeningen voor de Levieten zich beroepen, toen hij zeide, dat een predikant door de gemeente onderhouden moet worden, omdat God onder Israël gelastte, dat wie het altaar bediende, ook van het altaar leven zou. De grond der anologie nu is in beide gevallen dezelfde, nl. dat wie in den dienst van Christus staat, zich ook geheel en volkomen aan dezen dienst moet kunnen wijden.

Zelfs schijnt ons het argument, dat evenzeer tegen den militieplicht der predikanten is aangevoerd, dat iemand, die een oorlog heeft meegemaakt en daarin menschenbloed vergoten heeft, deswege minder geschikt is om als predikant op te treden, toch niet zoo van alle waarde ontbloot als Prof. Diepenhorst meent, die zulk een redeneering zelfs als »eene verderfelijke leering" bestempelt. Natuurlijk staan we geheel aan zijn zijde, wanneer hij toornt tegen degenen, die soldatenarbeid en militaire gedragingen als een oneerbaar en onwaardig werk brandmerken en daarom een predikant, die militair is geweest, voor goed ongeschikt voor den predikdienst verklaren, terwijl ze toch vaderlands-verdediging als een plicht voor elk gewoon burger besehouwcn. Indien Christus het dragen van wapenen aan zijn discipelen verboden heeft, dan is niet alleen de predikant, maar elk Christen verplicht krijgsdienst te weigeren. Een dubbele moraal bestaat er niet. Maar daarom mag toch niet vergeten worden, dat toen David zich opmaakte om den tempel des Heeren te bouwen, God de Heere tot hem gezegd heeft: gij zult mijnen Naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman en gij hebt veel btoeds vergoten ik (I Kron. 25:3) Natuurlijk was daarmede allerminst bedoeld het beroep van krijgsman als oneerbaar voor te stellen, of David een verwijt te maken van het bloed, dat hij in den oorlog vergoten had. Zelfs verklaarde God de Heere: Ik ben met u geweest, overal waar gij zijt gegaan en Ik heb al uwe vijanden moaraDHiih amfge«i£Mr, - mtgiertfeid«r-'(ll'< .rSain. 7 : 9). De oorlogen, die David gevoerd heeft, waren dus op zichzelf geen zonde, en het bloed, dat hij vergoten had, was geen onrechtvaardig vergoten bloed. God zelf had hem gesteld tot een krijgsman om de oorlogen des Heeren vo.orZijn volk te voeren. En toch verklaart God de Heere, dat David om deze oorlogen en dat bloedvergieten niet geschikt was om den tempel

des Heeren te bouwen; Salomo, de vredevorst, zou dat doen. Nu willen we uit dit voorbeeld van David wederom niet teveel afleiden. Zelfs zouden we niet gaarne willen beweren, dat iemand, die als soldaat in den oorlog gediend en bloed vergoten had, daarom-later nooit predikant zou mogen worden. Maar wel blijkt uit dit woord des Heeren, dat Hij voor zijn dienst ? '« liet heilige liefst mannen gebruikt, die niet in dfi^idroeve iioadzaJifiJjjkhfiidAiMnfgew^^fefy^ menschenbloed te vergieten. Dat is de reden geweest, waarom de Christelijke Kerk aller eeuwen voor een dienaar der Kerk het dragen van wapenen ongeoorloofd heeft gea^jpt. Niet omdat het dragen van wapenen op zichzelf zonde zou wezen, maar omdat het bij het ambt van Dienaar des Woords niet voegt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Elk student soldaat, — ook de theoloog.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's