GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Elk student soldaat, — ook  de theoloog.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Elk student soldaat, — ook de theoloog.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Wat de theologische studenten betreft, staat de' zaak natuurlijk anders dan voor de predikanten. Niet op het standpunt door Prof. Diepenhorst ingenomen, want de opmerking is terecht gemaakt, zoowel in het studentenblad Nil Desperandum Deo Duce als door den Roomschen recensent in de Maasbode, dat indien de vrijstelling der predikanten uitsluitend gegrond wordt op het belang, dat de Staat heeft bij de religieuse verzorging van de bevolking, ditzelfde argument evenzeer kan worden aangevoerd om ontheffing van den dienstplicht te bepleiten voor de theologische studenten, die voor dit ambt van predikant zich voorbereiden. Dienstplicht, vooral in tijden van langdurige mobilisatie als we thans beleven, is toch een niet geringe belemmering voor de voltooiing hunner studiën; en waar de behoefte aan predikanten reeds zoo bitter groot is en het aantal vacatures onrustbarend stijgt, zou er op grond van dit belang der Kerk juist veel voor pleiten, om de theologische studenten van den krijgsdienst vrij te stellen, ten einde de Kerk zoo spoedig mogelijk van predikanten te voorzien. Een argument, dat nog te meer klemt, omdat, wanneer er oorlog uitbrak, het geval zich zou kunnen voordoen, dat een groot deel dezer theologen óf gedood werd óf onherstelbaar verminkt weerkeerde en de Kerk dan voor jaren zou beroofd zijn van nieuwen aanvoer van predikanten.

Op het standpunt echter door ons ingenomen, dat de vrijstelling der predikanten niet een gunst is van den Staat, maar een recht, dat hun toekomt, omdat zij in dienst van den Koning dér Kerk staan, , kan natuurlijk deze grond niet in dezelfde mate voor de theologische studenten worden aangevoerd, omdat zij nog niet in den dienst van Christus zijn gesteld. In zooverre verschillen we dan ook van de Roomsche Kerk, dat we tegen den dienstplicht der theologische studenten geen principieel bezwaar hebben en het recht van den Staat erkennen, om deze studenten desnoodig onder de wapenen te roeperi tot verdediging van het vaderland.

Of het daarom ook wenschelijk is, nu deze vrijstelling der theologen bij ons burgerrecht verkregen heeft, haar af te schaffen, en ook voor de theologische studenten dienst-plicht in te voeren, is daarom een vraag, die «iet op principieele gronden moet worden beslist, maar op practische gronden, en waarbij, de argumenten voor en tegen vrijwel tegen elkaar opwegen.

Het hoofdargument, dat men gewoonlijk aanvoert, dat algemeene dienstplicht in het belang van 's Lands defensie is en daarom ook de theologen moeten dienen, sclrijnt ons niet steekhoudend te wezen, althans wanneer men deze theologen, zoodra ze in het ambt optreden, van dezen dienst weer vrij stellen wil. Immers het belang van den dienstplicht ligt daarin, dat men de weerbare burgers van het land, na ze geoefend te hebben, van hun achttiende tot hun veertigste jaar oproepen kan voor den krijgsdienst, wanneer er oorlog komt. Het is daarom voor de weerbaarheid van ons eigen land zeker geen onverschillige zaak, of ook de studenten dienstplicht moeten verrichten, want > elk student soldaat» wil niet alleen zeggen, dat de vier-duizend studenten, die thans in Nederland studeeren, in geval van oorlog zouden moeten uittrekken, maar dat ook al degenen, die vf'oeger gestudeerd hebben en nog niet den

leeftijd van veertig jaar hebben bereikt, kunnen' opgeroepen worden. Het al of niet dienen van elk student beteekent dus voor het leger een verlies of winst niet van deze vier-duizend man, maar zeg van ongeveer twintig-duizend man. Wat de theologische studenten betreft, staat de zaak daarentegen geheel anders, want in geval van oorlog zou de Staat alleen kunnen beschikken over die theologen, die op dat oogenblik studeeren, d. w. z. wanneer mende vrijstellingen wegens lichaamsgebreken er afrekent, zeker niet meer dan een paar honderd man. Een zoo luttel getal, dat dit op een leger, hetwelk in oorlogstijdc allicht tot drie è, vierhonderdduizend man zou worden opgeschroefd, nauwelijks meetelt en voor de effectieve gevechtswaarde van ons leger wel geen de minste beteekènis zou hebben. Het is daarom wel ietwat overdreven, wanneer men op grond van het belang onzer defensie den dienstplicht der theologen heeft willen bepleiten. Eer zou de vraag opkomen, of de last, dien deze dienstplicht gedurende zoovele jaren aan de elkaar opvolgende theologische studenten zou opleggen, wel opgewogen wordt door het zuo geringe voordeel, dat de Staat daarvan hebben zou.

Meer beteekenis hebben dan ook de zedelijke argumenten, die voor den dienstplicht der theologen worden aangevoerd en die kort saamgevat hierop neerkomen: vooreerst dat de vaderlandsliefde elk burger nopen moet om in tijden van gevaar de wapenen voor het land te dragen, en deze plicht ook voor de theologen geldt; ten tweede dat de vrijstelling de.r theologen een onbillijk privilege vormt tegenover de andere studenten en daarom behoort afgeschaft te worden; en ten derde, dat het dienen der theologen in het-leger niet alleen een uitstekend hulpmiddel is voor hun eigen karaktervorming en menschenkennis, maar ook een heilzamen invloed kan hebben op het religieus en moreel gehalte van de soldaten, of ^1 thans den eerbied voor de religie verhoogen kan, zooals bij dezen oorlog genoegzaam gebleken is.

De waarde dezer argumenten onderschatten we niet, evenmin als we ontkennen, dat de argumenten, die door de tegenstanders van den dienstplicht der theologen soms zijn te berde gebracht, jeker niet allen even steekhoudend zijn. Het argument door Ds. Schade van Westrum aangevoerd in De Hervorming, dat oorlog tegen het Christelijk beginsel is en daarom theologen het zwaard niet mogen dragen, gaat uit van een Doopersche opvatting van de Bergrede, die door de Gereformeerden steeds bestreden is, en zou, wanneer ze juist was, tot de conclusie moeten leiden, dat niet alleen de theoloog, maar elk Christen van den dienstplicht moest vrijgesteld worden, ja dat een Christelijke Staat geen oorlog, zelfs niet tot verdediging van het land, voeren mocht. Ook het beroep op het conscientiebezwaar, dat menig theologisch student en predikant heeft tegen den krijgsdienst, kan niet afdoende wezen, want diezelfde bezwaren komen ook bij niet-theologen voor, en de Staat kan om de conscientiebezwaren van enkelen niet een heelen stand van den krijgsdienst vrijstellen. Zwaarder weegt zeker het argument, dat de Kerk steeds als eisch heeft gesteld, dat baar aanstaande g Dienaren, met het oog op het heilig ambt, dat zij te vervullen hebben, ook als student n heilig zouden leven en dat daarom hun in­ J lijving in een leger, waar zooveel verleiding e bestaat en waar de naam des Heeren zoo vaak b misbruikt wordt, voor hen niet wenschelijk moet worden-geacht. Natuurlijk is dit niet f bedoeld in dien zin, alsof een andere moraal K zou gelden voor den gewonen student dan m voor den theoloog. Qods zedewct bindt elk m 'mensch en geldt dus ook voor elk student. v Zelfs hebben onze Gereformeerde taderen, al noemden ze de theologische studenten liefst Nazireeërs, om hen aan hun heilige roeping te herinneren, toch nooit, gewild, dat ze daarom van de studentenwereld zouden geïsoleerd worden, door hen, zooals de Roomsche Kerk doet, in Seminaria op te sluiten. Niet in de broeikast van het Seminarie, maar aan de Universiteit, midden in het studentenleven, hadden ze hun karakter te ontwikkelen. Maar daarom waren onze Kerken niet blind voor het gevaar, dat hierin voorde theologenschool, en eischtcn ze daarom, dat op deze theologen dubbel streng toezicht zou worden geoefend, ja richtten ze niede met het oog daarop afzonderlijke Hospitia voor deze Theologen op. Dit nu is geheel in overeenstemming met de bijzondere eischen, die de Apostel Paulus in 1 Tim. 5 stelt aan hem, die opziener in de gemeente worden wil. Voor het ambt van doctor, , advokaat of leeraar aan een school gelden deze strenge eischen niet. Daarom staat de zaak voor een gewoon student en voor een theoloog ook niet geheel gelijk. Wie als student zich kwam te misdragen, zou daarom niet het recht verbeuren advocaat of doctor te worden. Maar bij een theoloog zou dit wel degelijk voor de Kerk een beletsel zijn om hem in het ambt te stellen. Daarom is het ook niet zoo onbegrijpelijk, dat de Kerk liefst haar aanstaande dienaren niet in het leger zag opgenomen. Niet omdat de Kerk den krijgsdienst op zichzelf als zondig veroordeelt of meent, dat men in het leger God niet dienen kan, maar omdat de dienst in het leger eigenaardige zedelijke gevaren mee: > brengt, waaraan ze haar aanstaande dienaren liefst niet blootgesteld ziet. Waar nog; bij komt, dat het correctief van een streng toezicht, dat aan de Akademie op deze studenten kan worden uitgeoefend, bij den dienst in het leger uiteraard onmogelijk is.

Hoe, na deze argumenten voor en tegen te hebben uiteengezet, ons eigen oordeel is, zullen we in een slotartikel, meedeelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Elk student soldaat, — ook  de theoloog.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's