GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dies prees ik de dooden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dies prees ik de dooden”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dies prees ik de dooden, die aireede gestorven waren, boven de levenden, die tot nog toe levend zijn. Prediker IV: 2.

In ons vaderland kon einde November een toon van jubel opgaan. Veel had gedreigd, en vreeze had veler hart benepen. Maar de gelukkige uitkomst was dan toch, dat onze bezorgdheid beschaamd werd, en dat op den Bededag de dank in ons gebed kón overheerschen. Met een onttroonden Keizer in onze Provincie, was bet een koestering voor aller hart, dat uit alle gewesten een toon vaa innige gehechtheid onze Vorstin tegemoet ging. Doch al verzachtte dit den beangstigenden indruk, dien het wereldgebeuren in schier aller hart deed opkomen, die droeve indruk bleef toch voor wie over onze grenzen heenziet, en zelfs binnen onze grenzen, overheerschend. Er is nergens meer zekerheid of vastheid. Schier alles wordt uit zijn verband gerukt en raakt los. Het IS of de wereld waarin we dusver hadden geleefd, bezig was onderstboven gekeerd te worden. Van vrede ging het geroep uit, maar ieder vroeg zich af, welke vastigheid te midden van een wereldverwarring als thans in alle werelddeelen de orde der dingen in volslagen wanorde omzet, men aan ons en straks aan onze kinderen zal kunnen waarborgen. En terwijl reeds de vrede onder de Staten zulk een hachlijke onzekerheid dreigde te worden, sloot zich hierbij in schier-eiken Staat de haast nog banger vraag aan, wat straks te volgen stond, indien onder de 'bevolking van land na land de maatschappelijke vrede werd opgebroken, ja in 't buitenland dreigement tegenover dreigement werd gesteld, en de buitenlandsche krijg slechts scheen gestild te worden, om plaats te maken voor wat troon en kroon, ja voor wat de rust en vrede onder de ingezetenen van eenzelfde vaderland verstoren kon.

Naar het uitwijzen der historie klom de spanning in het buitenland en in het binnenland vapi veel Staten nog nimmer tot zoo jammerlijke hoogte op als thans. Bange jaren van vertwijfeling meldt de historie ons ook uit het grijs verleden, maar men vraagt zich toch af, of ooit in de eeuwen die achter ons liggen, de losrafeling van het wereldleven door zoo bange en zoo wijd uitgestrekte spanning omkneld werd al^ thans, nu werelddeel na werelddeel in den angst der vertwijfeling werd meegetrokken, en allicht niet meer dan drie tienden van heel ons aardrijk voor opzuiging in den wereldkrijg gespaard bleef.

Zoo omklemmend is dan ook, men mag zeggen, de wereldangst geworden, dat 't is of Salomo op onzen tijd gedoeld had, toen hij 't in zijn Prediker uitriep: iDies prees ik de doodenc De dooden boven de levenden^ Hen die aireede gestorven waren, boven de jongeren die zoo . drukkende toekomst te geraoet gaan.

Zóó benauwend zelfs kan vaak de indruk van wat gedurig als gerucht tot ons doordringt, onze ziel stemmen, dat zich de ernstige vraag niet meer laat onderdrukken, of wat we thans doorworstelen, niet de voorweeën van het einde zijn. Althans voor wie vertrouwen mag bij zijn sterven in zaliger gemeenschap te zullen overgaan, over te zullen gaan in het Vaderhuis met zijn storelooze rust, of te zullen opleven op de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel die geen zonde of leed meer kennen zal, kan er een zalige gewaarwording in liggen, zoo hij gevoelen mag, dat zijn einde niet verre meer kan wezen, en de overgang uit dit benauwend in een van heerlijken vrede tintelend leven hem reeds wordt ingefluisterd. Salomo's uitroep: • Dies prees ik de dooden !« gaf daardoor reeds zoo telkens weer, wat ook nu als bede om verlossing door veler hart ruischt. Het is of men in steeds breeder kring gevoelen gaat, dat 't zoo toch niet kan voortgaan, dat aan wat nu heel de wereld ontstelt, straks een einde moet komen, en dat dit ontzettende einde misschien met de Voleinding zou kunnen saamtreflfen.

Het zijn de ouden van dagen niet, die thans het meest door angst beklemd geraken. Hun langste levensjaren liggen achter hen. De angst der toekomst bedreigt blijkbaar veel meer hét jongere geslacht, dat misschien de nog verder gaande ontreddering van ons menschelijk leven zal moeten aanzien en meemaken, en te midden van die dreigende toekomst steeds meer ontwaren zal, wat storm door het hart zal gaan van een iegelijk geloovige, die het naderen van Jezus' wederkomst zal beleven.

Uiteraard heeft Salomo dit bange perspectief op verre na niet met die ontzetting voorgevoeld, waarmee 't ons thans kan aangrijpen. Wat hém de bange zorge baarde, droeg zoo veel geringer afmeting. l3och juist daarom is het zoo aangrijpend, hem, in zijn dagen van zoo veel minder angst en kommerai reeds te hooren betuigen: »Ik prees de dooden, die aireede gestorven waren, boven de levenden die tot nog toe levende zijn.f Voor raadsels en voor niets dan raadsels staan we, en al mochten we genieten in wat zich in 't huldebetoon aan onze Koningin uitte, het vergezicht strekt zich toch ook voor ons naar nog ontzettender gebeuren uit, en het is in de wederkomst van onzen Heiland alleen, dat we de eindruste tegemoet mogen zien.

Zelfs op Salomo's lippen kan het prijzen van de dooden op geen andere dooden gedoeld hebben, dan op de gezaligden door het geloof. Daarnaast' ligt dan steeds de eeuwige jammer, die hen wacht, die leefden buiten hun God, oin ten leste dan ook buiten hun God te sterven. Maar juist hiermede hangt dan ook 't verschil saam, dat de geloovigen juist in het eind der dagen te wachten staat.

Voorshands komt 't leed ons nog altoos toe uit de onverschilligheid, waarmee de afgedoolde wereld zich tegenover Gods kinderen stelt. Z ziet op de geloovigen neder als op achterlijke in ontwikkeling, als op te ingezonkenen om 't rijke leven mee door te maken, als op afgedoolden op den, zijweg, die van wat thans de harten ontroert en het denken ontrust, zelfs geen vermoeden hebben. Doch die toestand kan niet aanhouden. Stellig en beslist wordt ons in 't Woord aangekondigd, dat ten slotte dat laaghartig neerzien op de geloovigen in.bittere vijandschap zal overslaan, en dat in die laatste ure geen schild de geloovigen meer zal kunnen dekken, de bitterste vervolging hen overkomen zal, en ten slotte het doodalijk gevaar van moord, en overrompeling hen zal bereiken. En met name in die bangste dagen die straks komen, zullen, zal dan 't woord van Salomo den diepstén weerklank aan ons hart ontlokken, dat wie reeds ingaan mocht in het Vaderhuis of de wederkomst des Heeren mocht tegemoet gaan, de gebenedijde onder Gods kinderen zal worden, wiens meêopgaan in het einde der dagen hem door al wie nog de worsteling moet voortzetten, zal worden benijd.

Vooral voor de jongeren van jaren is het daarom zoo dringende eisch, dat ze zich in hun geloof vast zetten.' Niets is dan ook zoo bitter te betreuren als de oppervlakkigheid, waarmede vaak jonge mannen en jonge vrouwen met de droombeelden van Carnegie meegaan, alsof, werd deze bange oorlog ten leste door vrede besloten, een gouden eeuw ons te wachten siond van vroeger nooit op deze aarde gekend geluk. Het zou dan al vrede, het zou dan al onverstoorbaar geluk, het zou dan al te zaim één wereldbond over alle werelddeelen worden, en al wat de Heilige Schrift; ons van het ontzettend einde voorzegd had, zou door de heerlijke uitkomst, die alsdan eeuwigen vrede bracht, op hét verrassendst worden beschaamd. En in vollen zin bedroevend is het, dat zelfs geloovige ijveraars zich in deze droombeelden verliezen, en zich inbeelden, dat het vredesgeroep ons vanzelf den eeuwigen vrede brengen zal.

Doch gelukkig zijn ze slechts gering in het aantal, de geloovigen die in zulke droombeelden zich verliezen. Niet gering is het aantal dezer verwarden van geest onder de vervreemden van-het geloof. Eer integendeel neigt men er onder de ongeloovigen steeds meer toe, om zich in zulke schijnvoorstellingen te verliezen, en zich op grond hiervan te vervreemden van de Schrift, wier getuigenis lijnrecht tegen zulke fantasieën ingaat. Doch juist daarom moet steeds meer het principieele karakter van ons gelooi in Gods Woord in 't licht treden.

Op alle manier moet 't juist in zoo ernstige tijden als we thans doorworstelen, klaarlijk bij ons uitkomen, wat het hemelsbreed verschil maakt tusschen wie afdrijft op eigen verzinning en inbeelding en wie, van eigen wijsheid afziende, zich diep eerbiedig voor zijn God nederbuigt, uit Zijn Woord zich 't licht laat toestralen, en zich voorbereidt in eigen zielsleven op wat straks na 't sterven, of zelfs nog vóór 't sterven, aan Gods kinderen te wachten staat. Nu mag gedankt, dat in ons laLd de kring, die aan het geloof vasthoudt, nog zoo uitgebreid mag zijn, doch juist daarom moet dit geloof zich bij ons allen steeds vaster richten op wat, als 't Boek des levens eens opengaat de persoonlijke conclusie ook van óns leven zal zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 januari 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Dies prees ik de dooden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 januari 1919

De Heraut | 4 Pagina's