GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVI.

En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde. I Cor. XIII: 13.

Eerst met Lepanto's zeeslag op 7 Oct. 1571 onderging de gesteldheid der Mohamedanen in Azië en Europa zulk een diepindringende wijziging, dat het gevaar waarmede de Islam Europa bedreigde, als in beginsel afgewend kon worden beschouwd. Met van Islamitisch gevaar voor Europa te gewagen, is hier niet te sterk gesproken. Nog onlangs weder trad dit in het licht. Het gold toen toch een vraagstuk dat als van zelf aan de orde kwam, toen van Amerikaansche en Fransche zijde plannen beraamd werden, om Constantinopel aan de Turken te ontnemen en de Mohamedanen naar Azië terug te dringen. Te Parijs en te Washington stond men in de vaste overtuiging, dat de Turken in Europa niet meer thuis hoorden, en dat er althans geen sprake van mocht zijn, om den oosthoek van Europa in Islamitische handen te laten. Over den Bosporus, in Klein-Azië, stonden de Mohamedanen nog met man en macht, maar in het Europeesche deel van Turkije waren de Grieksche Christenen steeds van Cbristelijken huize gebleven, en gelijk de Islamieten tot 1451 hun heerschappij in Oost Europa reeds op machtigen voet hadden uitgebreid, zonder daarom nog in het bezit van Constantinopel te zijn geraakt, zoo scheen niets eraan in den weg te staan, om hen ook nu weer uit, het oude Byzantium te bannen, en ze in hoofdzaak naar Klein-Azië over te schuiven. Zoo te Parijs als te Washington verkeerde men dan ook in den waan, dat feitelijk niets in den weg zou staan, om thans de vrijmaking van Constantinopel door te zetten. Vooral Frankrijk drong er zeer sterk op aan, daar het van oudsher in Turkije zijn goed uitgeruste Koloniën gevestigd had, en door zijn Christelijke scholen een machtigen invloed tot diep in Turkije uitoefende. Ook nu weer bleek dit door zijn stellige eischen, die het bij den in te wachten vrede stelde, en die het dan ook voor geen gering deel vervullen zag. Aanvankelijk werd er dan ook in de overige Staten van Europa en Amerika weinig overwegend bezwaar in gezien, om wat Constantinopel betreft tot 1453 terug te keeren, en de Turksche suprematie in de hoofdstad van Turkije althans, voor altoos op te heffen. Geheel de toestand kon dan terugkeeren, die in Constantinopel bestaan had, eer de Sultan er ten leste in slaagde het in bezit te nemen. Wel had de Turk ook vóór 1453 schier geheel den omtrek van Constantinopel in zijn macht weten te brengen, en zelfs Adrianopel weten te veroveren, maar Byzantium zelf bleef dan toch uit zijn handen, en althans tot die gesteldheid wenschten Wilson en Poincaré de positie van de oude Byzantijnsche hoofdstad te doen terugkeeren.

Toch werd het uitzicht hierop door den Engelschen minister al spoedig afgesneden. Niet dat de Engelsche Staatslieden uit ontzag voor Turkije's macht hiervoor terugdeinsden. Dit toonde hun optreden in Palestina en te Jerusalem nu kort geleden wel anders. Neen, de vreeze die Engeland van doortasten weerhield, lag in Indie. In Voor-Indië bezat Engeland een vrij groote Mohamedaansche bevolking, die meest op 67 millioen personen wordt geschat. En nu heeft zeer zeker Engeland zich over de stipt en strikt toegepaste houding van deze 67 millioen inwoners van zijn Indisch Rijk niet te beklagen, doch het nam dusver dan ook bijna immer de grootste voorzichtigheid in acht, om de Mohamedanen van zijn Indië niet te kwetsen in hun eergevoel. En nu bleek het onverwijld, toen in Frankrijk en Washington van een prijsgeven van de Islamitische eere ook maar gerept werd, hoe vastbesloten men ih Indië was, om aan dit verlangen ten koste van de Islamieten op geenerlei manier toe te geven. Men maakte in Indië het saamleven aan de Engelschen niet moeielijk, men was blijkbaar tevreden met zijn positie, en liet het overige Indië dan ook ongemoeid, maar van zulk een aantasten door Engeland van de Islamitische eere mocht dan ook geen sprake zijn. De Islam moest allerwegen op den steun van zijn 67 millioen geestverwanten in Indië kennen blijven rekenen, en daarom trad men zonder aarzelen en zonder verbloeming aanstonds met den eisch voor den dag, dat bij het sluiten van den komenden vrede van alle aanranding van het Mohamedaansch karakter van de Regeering te Constantinopel moest worden afgezien. Op verbetering en versterking van de positie van den Sultan zou men niet aandringen, maar van een opheffing van de Turksche positie te Constantinopel kon en mocht in geen geval sprake zijn. En moge er nu al ook wat dit geding betreft, velerlei te regelen zijn, vrij zeker kan hier nu reeds aangenomen, dat Constantinopel niet aan de Turken zal ontnomen worden. In Palestina en in Syrië zal Turkije gevoelige machtsverkleining ondergaan, maar aan de hoofdzaak zal niet getornd worden. Constantinopel blijft voorshands Turksch, en noch Poincaré noch Wilson zullen hun wil kunnen doorzetten.

Dit nu is daarom van te meer gewicht, omdat het toont, in wat beteekenisvollen zin de Islam nog steeds een eigen leven in zich dragende macht is. Over het aantal Islamieten, dat thans nog in de onderscheidene streken der wereld zich handhaaft en niet zonder veerkracht roert, is men het niet in stipten zin eens. De volkstelling in het midden van Afrika, waar thans de propaganda van den Islam zoo in het oog loopend doorgaat, biedt geen stellige cijfers. Maar zooveel geeft men dan toch eenparig toe, dat we zeer stellig te rekenen hebben met een cijfer dat zich om de 230 a 250 millioen beweegt, en tevens kan er geen quaestie van zijn, dat men ten deze met een geleidelijk dalend cijfer zou te doen hebben. Veeleer mag voor vrij zeker aangenornen, dat het totaal der Mohamedanen, in alle deelen der wereld saamgenomen, eer nog steeds toeneemt. Wel verkeeren velen ook onder onze zendingsvrienden vaak onder den indruk, dat de Missie aan het Mohamedanisme op Java gestadig afbreuk doet, maar ook hierover lieten we vroeger reeds ons oordeel verluiden. Wat men namelijk dienaangaande rondvertelt heeft ongetwijfeld een element van waarheid in 'zich, maar in dien zin waarin dit door door de Zendingsvrienden bedoeld wordt, houdt dit beweren geen steek. Gaat men toch vanjaar tot jaar de bevolkingsgegevens na, en poogt men op grond van de hierdoor erlangde gegevens te constateeren, hoeveel de Islam per jaar afneemt en de Christelijke belijdenis wint, dan blijken de uitkomsten van het onderzoek nog steeds in hooge mate teleurstellend. Men luistert wel naar onze zendelingen, men koestert wel sympathie voor hun medische verrichtingen en dogmatische uitleggingen, maar toch is er geen sprake van, dat men van jaar tot jaar op een vast percentage, hoe laag dan ook genomen, van het aantal bekeerlingen zou kunnen erkenen. Veeleer ontvangt men den indruk, dat in Azië de steeds voortgaande propaganda van tegenovergestelde overtuigingen nog rusteloos veld wint. Maakte men dan ook een becijfering van het aantal gedoopte Mohamedanen, die na de twintig straks verloopen jaren van deze eeuw, als een phalanx op den voorgrond konden treden, zoo zou men op 't bitterst worden teleurgesteld. Er is interessante aanraking met vele aanhangers van den Islam. Vooral op Java zijn de Mohamedanen minder stug en afstootend dan in Klein Azië, maar van een geregeld percentage van Mohamedanen dat telken jare den Islam varen laat, en tot het Christendom overgaat, is nog altoos geen sprake. De conclusie op Java staat dan ook dusver nog altoos vrijwel gelijk met het resultaat, waartoe de Islamitische beweging over de geheele wereld leidt. De Islam blijft zich zelf, weet van geen wijken of toegeven, en over de geheele wereld genomen valt er niet aan te twijfelen, of't Mohamedanisme is nog steeds winnend in 't cijfer, en laat van zijn propaganda, met name in Afrika, allerminst af.

Toch is het opmerkelijk, hoe laat de propaganda van den Islam pas in het eigenlijke Europa is doorgedrongen. Tot 1453 toe kan toch gezegd, dat het oude Byzantijnsche Keizerrijk stand hield. Het was toch eerst op 29 Mei 1453 dat Sultan Mohamed II den laatsten aanval op Byzantium kon wagen en er toen metterdaad in slaagde, om voor goed de Byzantijnsche Keizersfamilie van haar macht te berooven. Neemt men er nu notitie van, dat de eerste Kruistocht in 1096 ondernomen werd, dan blijkt hieruit dat de actieve worsteling van Christelijke zijde, om de Turken van Europa verre te houden, een reeks van eeuwen aanhield, en van 1096 tot 1453 doorging. Wel eindigde het geslacht der oorspronkelijke Byzantijnsche Keizers reeds in 1078 met het sterven van Keizer Nikephorus, maar na het uitsterven van het aloude geslacht zijn nog vier nieuwe Keizersgeslachten in Constantinopel meester van het bewind geworden. Eerst deKomnenen tot 1185, toen de Angeli tot 1204, daarop volgden de Latijnen tot 1261, en ten slotte de Paleologen, die in 1261 het bewind aanvaardden en het in 1453 als geslagen partij aan de Turken moesten overgeven.

Men overdrijft dan ook niet, indien men het onverhoeds uitbreken van de oorlogen die men gemeenlijk de Kruistochten noemt, aan een geheel incidenteele bezielidg van Peter van Amiens toeschrijft. Metterdaad vraagt men zich onwillekeurig af, of er ooit van zulke oorlogen sprake zou geweest zijn, indien Peter van Amiens geen hoogere aandrift in zich had voelen opkomen, om zijn geloovig volk voor deze Kruistochten wakker te roepen. Van achteren beschouwd vindt men allicht niets natuurlijker, dan dat in den toenmaligen toestand van Europa en Palestina al spoedig van allen kant de roep uitging, om het voor het Heilige Land en voor Jerusalem op te nemen, doch gelijk men er destijds voorstond, was het optreden van Peter van Amiens iets, waarop niemand vooruit had kunnen rekenen, ja dat door niemand zou vermoed zijn. Op het eind van de elfde eeuw was schier elke belangstelling voor het Heilige Land in het Westen van Europa uitgestorven. Men had er geen verband mee, nam er schier geen notitie hoegenaamd van, en verkeerde onder een algemeenen indruk, alsof het lot van het verre Oosten de bewoners in het Westen van Europa welbezien ganschelijk niet aanging. Palestina behoorde nog al sinds de 7e eeuw tot het Rijk van Byzantium. De Keizers van Constantinopel waren ook hier meester van het terrein, niet door nieuwe verovering, maar door eeuwenlang bezit. En nu heerschte er zeer zeker ook in Palestina op uet eind der 12e eeuw zekere onrust, in zooverre de Islamieten uit Arabië en Egypte steeds meer op Palestina aandrongen en er reeds in geslaagd waren ten deele aan zijn onafhankelijkheid afbreuk te doen. Maar toch gevoelde men hiervoor in West Europa nagenoeg niets. Zelf had men met de Islamieten nog niets uitstaande gehad, en men trok het zich schier ganschelijk niet aan, of het Byzantijnsche Rijk op een zijner ver uitgestrekte grenzen in eenig onraad geraakte. Gelijk wij in het Westen van Europa lange jaren er ons zoo goed als ganschelijk niet om bekommerden of er in China en Japan ongelegenheid opdook, zoo trok men destijds in Frankrijk en Engeland 't zich zoogoed als ganschelijk niet aan, of het Byzantijnsche Rijk op zijn ver afgelegen grenzen in min aangename aanraking kwam. Men hoorde er ter nauwernood van en duchtte er geen gevaar van. Te meer nadruk valt hier op de actie die van Peter van Amiens uitging, daar de toenmalige Paus Urbanus II reeds vóór hem op het gevaar, waarin het voormalige Heilige Land verkeerde, gewezen had. Er was van deze Pauselijke oproeping bijna geen notitie genomen, terwijl wat Peter's beroep op het volk betreft, veeleer het tegendeel het geval was. Zijn woord sloeg toch op verrassende wijze in. Zelfs kan niet gezegd, dat hij eerst in 1095 doortastte, toen de eerste officieele Kruistocht over Constantinpel naar het Heilige Land optoog. Reeds ettelijke jaren vroeger toch had hij 't gewaagd, om met een op den tast af verzamelde schare een vrij ongeordenden en bijna wilden tocht naar Azië te ondernemen. Dit leidde echter tot geen enkel afdoend resultaat, en, even in Klein-Azië aangeland, moest hij met zijn ongeordende horde straks op Constantinopel terugtrekken, zonder eenig resultaat bereikt te hebben. Alleen kan gezegd, dat deze eerste, haast wilde aanloop zijn naam nog alzijdiger onder de geloovigen in velerlei Staten van Europa uitdroeg, en dat mede hierdoor het gedeeltelijk slagen van den tweeden tocht mogelijk werd. Met de schare van Walther van Habenichts is hij toen te Jeruzalem aangekomen. Na de verovering van Jeruzalem, waarvan hij ook persoonlijk de glorie opving, is hij toen naar Frankrijk teruggekeerd, waar hij te Huy de Kerk van het heilige graf bouwde en in 1115-als prior stierf. Al overdreef dan ook wie staande hield, dat de Kruistochten geheel van hem uitgingen, toch mag toegegeven, dat ze met name aan zijn geestdriftig optreden den wegsleependen indruk dankten, dien ze binnen zoo kort tijdsverloop uitoefenden. Of het metterdaad een Goddelijke bezieling geweest is, die hem dreef, zij in 't midden gelaten. Heel het optrekken van de Kruislegers naar Jerusalem, de inneming en de bezetting van de heilige stad, en de tijdelijke bloei van het door de Kruisvaders gestichte Koninkrijk is ten slotte, dat valt niet te loochenen, op pijnlijke teleurstelling uitgeloopen. De Turk' heeft ten slotte heel Klein-Azie en zoo ook het Heilige Land overweldigd. Maar zonder overdrijving mag dan toch beleden, dat de verheffing van Palestina tot een Christelijk Koninkrijk toen ter tijd een verheffenden indruk in heel Europa maakte, en er zeer zeker op hoogst ernstige wijze toe bijdroeg, om den geest van heel Europa, los van Byzantium, voor hooger ernst te spannen. Peter van Amiens, of gelijk zijn levensbeschrijver Dr. Hagenmayer hem in 1879" in de Biographie van Peter betitelde. Peter der Eremiet blijft daarom ook voor ons Protestanten een historisch gewichtig held.

De Kruistochten, die in 1096 hun eersten aanloop namen, en zich in zeven, alle even bittere, worstelingen herhaalden, zijn in 1270, alzoo bijna twee honderd jaren later, in volkomen teleurstelling ondergegaan. Ze vielen in zes, of, zoo men den tocht naar Tunis in 1270 er bij rekent, in zeven ernstige worstelingen uiteen. De eerste viel in de periode van 1096—1099. De tweede volgde geheel onafhankelijk van de eerste in 1147 en duurde tot 1149. De derde werd uitgelokt door Saladin's verovering van Jerusalem in 1107. De vierde leidde in 1204 tot de nederlaag van het Byzantijnsche Rijk, zonder dat het Heilige Land zelf in den aanval begrepen werd. Reeds acht jaren later volgde de zoogenaamde Kinder-kruistocht, die in 1212 optrok, als een heir van duizenden van knapen, die uit Duitschland in Frankrijk onder de leiding van monniken naar Italië optogen, om over zee een aanval op de Turken te ondernemen, doch die, eer ze de streek, waar ze heentogen, bereikten, door allerlei gevaarlijke benden werden aangeval len, en uit elkander geslagen of gedood. Kort daarpp volgde in 1217 de tocht van Koning Andreas II van Hongarije, die geholpen door de Koningen van Jeruzalem en Cyprus, den berg Tabor veroverde, doch spoedig het bezette terrein weder moest prijs geven. Op één lijn daarmede ook stond de vrij talrijke tocht van de Friezen en Vlamingen, die onder Willem van Holland, saam met de Koningen van Jeruzalem en Cyprus op de vrijmaking van Aegypte uittogen, en wel in 1219 slaagden, maar toch reeds twee jaar later, in 1221, zich tot terugtrekken genoodzaakt zagen. Deze laatste tochten werden gemeenlijk alle onder de rubriek van den vierden Kruistocht gerekend, wijl ze slechts uitdrukking waren van den geest die In deze periode van 1212 tot 1219 de ondernemers drong en dreef. Afgescheiden hiervan was de vijfde Kruistocht, die in 1229 werd ingezet op niets sparenden aandrang van Paus Gregorius IX. Deze Paus achtte in Keizer Frederik II den kloeken held gevonden te hebben, om de nog altijd verwarde verhoudingen tot klaarheid te brengen. De Keizer sloot daartoe met Sultan Kamel van Egypte een tienjarigen wapenstilstand, die aan de Christenen Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth waarborgde. Deze Vorst zette zich toen in 1229 zelfs de Koningskroon op het hoofd. Voor lang hielp dit echter niet. De Mohamedanen ondernamen toen nieuwe aanvallen, om de Christelijke macht uiteen te slaan, en de Christenen zelve verergerden de verhoudingen door onderlinge tweedracht. Het duurde dan ook niet langer dan tot 1244, toen de Chowareds een stormaanvalopjeruzalem ondernamen en het onder de macht van den Sultan van Egyptebrachten.

De zesde Kruistocht ging uit van Koning Lodewijk IX van Frankrijk. Innerlijke bezieling dreef hem daarbij. Hij ontving toch niet alleen den bijnaam van den Heilige, maar was metterdaad een machti» Vorst, die geheel leefde voor de religieuse eere van zijn God Met een leger van niet minder dan 40, 000 man liet hij zich door zijn vloot naar Cyprus overbrengen, en toog van daar uit om de kust van Egypte en Damiette te bezetten. Toen echter slaagden de Turken erin zijn legermacht, nog eer hij Kairo bezetten kon, te neer te slaan. Bij Manzura werd hij zelfs gevangen genomen, en eerst in 1250 slaagde hij erin, zich voor een hoog losgeld vrij te koopen.

Toch liet Koning Lodewijk IX zich door dezen tegenslag niet ontmoedigen. Hij toch was het die in 1270 een aanval op Tunis waagde, om hier althans een breuke in de macht van den Sultan te slaan. Dat ook deze aanval op bittere teleurstelling zou uitloopen, was te voorzien. Steeds meer toch zag men het einde naderen van den invloed en de macht, die de Europeesche Christenen gedurende een niet zoo korte periode op de Westkust van Azië hadden uitgeoefend. Wat we bij Peter van Amiens opmerkten, begon zich nu steeds meer op J m H e fatale wijze te vervullen. De aandrift waarmede men op het initiatief van Paus Urbanus II en van Peter van Amiens den machtigen krijg tegen den Islam in het Heilige Land ondernomen had, moge aanvankelijk met schitterend succes bekroond zijn geworden, maar het aldus behaalde succes droeg daarom toch geen duurzaam karakter. Koningskronen hebben te Jerusalem geschitterd, en niet zoo korte jaren hebben de Koningen van Jerusalem in het land zelf en op de eilanden hun macht weten te maintineeren, maar duurzaam kon hun succes niet zijn. Toen straks bleek, dat de vorsten en krijgslieden van de Halve maan van uit Arabic en Egypte zich in steeds machtiger heirbenden en in beter geordende macht van alles wat rondsom lag wisten meester te maken, was het spoediger dan men vermoed had, ook met de gekroonde eere van Jerusalem uit. In 1096 werd de aanval op Jerusalem ondernomen, in 129] volgde met Akka's val de volkomen nederlaag.

Het is dit juist wat we bij het eerste optreden van Peter van Amiens opmerkten. We moesten ons toen wel afvragen, of het zoo machtig enthousiasme dat op vroeger geheel ongekende wijze van dezen Zeloot uitging, metterdaad een van God hem ingegeven karakter droeg, dan wel of eigen opwinding er niet vrij sterk en op niet onbedenkelijke wijze in meesprak. Hiermede - werd niets te kort gedaan aan zijn ernstige bedoeling. Ons allen kan het overkomen, dat we, voor een heilige zaak in bezieliiig geraakt, een ongekenden ijver ontplooien, om wat ons bezielt, in vervulling te doen gaan. In de huiselijke opvoeding komt 't herhaaldelijk voor, dat we met geestdrift er ons op toeleggen om een 'Kind, dat ons dierbaar is, te vormen en op te leiden voor een ons sterk bekorend doel, en dat het toch van achteren blijkt, hoe onvolledig daarbij onze menschenkennis meesprak. En zoo nu kan 't ook hier zijn. Het herwinnen van het heilige Land en van de heilige Stad voor de eere van den Christus is uit zichzelf iets, dat ons moest bekoren, zoodra de gedachte ervan even in ons opwelt. En vooral waar Paus Urbanus II zich in gelijken zin leiden liet, lag er op zich zelf niets aanmatigends in, dat ook Peter van Amiens door deze gedachte bekoord werd, en zich op de verwezenlijking ervan met volle geestdrift en niets ontziende toewijding wierp. Hieruit echter mag op zichzelf nog allerminst afgeleid, dat hij voor zijn overleggingen en platnen het juiste pad koos. Al te hoog gaande geestdrift kan zoo licht misleidend op onze' denkbeelden inwerken. Zelfs moet in het algemeen betuigd, dat de Christus de eere van zijn naam niet verbonden had aan plannen en ondernemingen, die duizenden en nogmaals duizenden aanhangers op het offeren van hun leven in den wilden krijg zouden te staan komen. Gaat men dan ook van achteren na, tot welke finale uitkomst de geestdrift van Peter van Amiens en het advies van Urbanus II geleid heeft, dan valt kwalijk te verhélen, dat het resultaat van wat uit de Kruistochten opkwam, ons in hoofdzaak onbevredigd laat. Het gaf al te zaam een bezielde golving voor een periode van tweehonderd jaren, maar het eindresultaat liep in bittere teleurstelling uit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's