GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen gunst maar recht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen gunst maar recht.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXV.

Met hoeveel beslistheid we opkwamen voor de historische rechten van de Christelijke Hervormde Kerk, toch wil dif allerminst zeggen, dat hiermede bedoeld is het Kerkgenootschap, dat zich als de Nederlandsche Hervormde Kerk aandient. Al mag dit Kerkgenootschap zich zelf als de wettige opvolger beschouwen van de aloude' Gereformeerde Kerken, en al mag de Overheid de tractementen bij Art. 171 der Grondwet vastgelegd aan de predikanten van dit Kerkgenootschap uitkeeren, daaruit volgt nog niet, dat de Regeering, wanneer zij thans tot afwikkeling van den financieelen band met de Kerkgenootschappen zou willen overgaan, zou kunnen volstaan met aan dit Hervormde Kerkgenootschap een kapitaal uit te keeren, waarvan de rente gelijk zou staan met de thans door de predikanten van dit Kerkgenootschap ontvangen tractementen.

In de eerste plaats toch dient wel in het oog te worden gehouden, dat het Hervormde Kerkgenootschap, toen deze verplichting in de Grondwet werd opgenomen, nog niet bestond. Hetzij men deze grondwettelijke verplichting wil afleiden uit de Grondwet van 1814, waarin uitdrukkelijk van de Christelijke Hervormde Kerk gesproken werd, hetzij uit de Grondwet van 1815, waarin aan de verschillende gezindheden de traetementen, toen door hunne dienaren genoten, gewaarborgd werden, in geen van beide gevallen kan daaruit eenige rechtsaanspraak van het Hervormde Kerkgenootschap worden afgeleid, om de zeer eenvoudige reden, dat dit Hervormde Kerkgenootschap destijds nog niet bestond. Het Hervormde Kerkgenootschap dankt zijn ontstaan aan het Koninklijk besluit van 1816. Al kan men de vraag, of dit Koninklijk besluit wettig is geweest of niet, of wil men liever de vraag, of de Koning grondwettelijk wel bevoegd was, dit Kerkgenootschap te institueeren, hier laten rusten, in elk geval kan dit Kerkgenootschap, dat eerst in 1816 ontstaan is, niet bedoeld zijn, toen de Grondwet in 1814 of 1815 is vastgesteld. Met de Christelijke Hervormde Kerk, waarvan in de Grondwet van 1814, en met de gezindheden, waarvan in de Grondwet van 1815 sprake is, is dus niet bedoeld het Hervormde Kerkgenootschap, maar zijn bedoeld de Gereformeerde Kerken, die destijds bestonden. Nu is het zeker juist, dat door de invoering van het Hervormde Kerkgenootschap door Koning Willem I, deze aloude Gereformeerde Kerken niet vernietigd zijn geworden. Noch bij de Separatie van 1834 noch bij de Doleantie van 1886 is beweerd geworden, dat de aloude Gereformeerde Kerken in 1816 hebben opgehouden te bestaan en eerst toen weder opnieuw zijn geïnst*tueerd geworden. Veeleer heeft men beide malen volgehouden, dat het doel geen ander was dan deze nog altoos bestaande, maar onder het Hervormde Kerkgenootschap ingelijfde Gereformeerde Kerken weder tot vrijheid te brengen. Het Hervormd Kerkgenootschap met zijn hiërarchisch instituut, met zijn opsmelting van de plaatselijke Kerken tot één algemeen genootschap, was het gevangenhuis, waarin Koninklijke willekeur de Gereformeerde Kerken had ondergebracht. Maar al zucht iemand in de gevangenis, zijn persoonlijke rechten verliest hij daarom niet; want hij houdt daardoor niet op te bestaan, hij verliest zijn persoonlijkheid niet. En zoo zijn ook de Gereformeerde Kerken, toen zij door den Koning in het gevangenhuis van de Synodale hiërarchie werden gebracht, niet vernietigd geworden en hebben zij dan ook hare rechten en aanspraken niet verloren.

Er is dus geen oogenblik sprake van, dat we de rechten van de Gereformeerde Kerken, zelfs al zijn zij in het Hervormd Genootschap, op deze tractementen zouden willen ontkennen of betwisten. Zelfs gaat het niet eens om de vraag, of deze rechten alleen toekomen aan die plaatselijke gemeenten, die nog in werkelijkheid als voortzetting van de aloude Gereformeerde Kerken kunnen beschouwd worden, dan wel aan alle plaatselijke gemeenten, die zich in de Hervormde Kerk bevinden, hoever zij ook van de Gereformeerde Belijdenis zijn afgeweken. Waar we alleen met nadruk op willen wijzen, is dat het Hervormd Kerkgenootschap als zoodanig, d.w.z. als één geheel genomen, geen het minste recht , op deze rechten kan doen gelden en dus evenmin op een kapitaal, dat de Overheid in plaats van deze tractementen zou willen uitkeeren. De Grondwet van 1815, waaraan Artikel 171 ontleend is, kende dit Hervormde Kerkgenootschap niet en de gezindheden, waarvan dit Artikel spreekt, — welke beteekenis men aan dit woord moge hechten — hebben met het Hervormd Kerkgenootschap als zoodanig niets te maken.

Bij het bekende arrest van den Hoogen Raad van 7 Mei 1848 is dit dan ook uitdrukkelijk uitgesproken. Toen de Waalsche Kerkeraad van Amsterdam den Staat dagvaardde om de verschuldigde tractementen te betalen, was een van de verweermiddelen van den Staat, dat de toezegging van deze gelden alleen was geschied aan de gezindheden als geheel genomen, maar dat daaruit geen actie of recht voortvloeide voor de plaatselijke Kerk. Maar de Hooge Raad verwierp dezen grond alsof alleen de gezindheid als geheel deze rechten kon doen gelden, zoodat alleen de Synode der Hervormde Kerk zulk een eisch kon instellen. Hij verklaarde, dat de toezegging niet gedaan was aan de gezindheid als geheel genomen, maar aan de plaatselijke gemeenten; en evenzoo verwierp hij de bewering dat de Synode daarvoor in rechten zou moeten optreden, daar dit lichaam, nergens is gemachtigd om in bemoeienis te treden, wegens elk materieel of financieel belang van elke gemeente.

Ook Buys in zijn studie over de Grondwet neemt geheel hetzelfde standpunt in. Zooals vaststaat, merkt hij op, wilde men in 1814 en 1815 alleen vdistleggen den vroeger bestaanden toestand. Hier moet men dus van uitgaan. Onder de Republiek nu werden de tractementen enz. niet uitgekeerd, niet bijv. aan het] Genootschap als geheel, maar rechtstreeks aan de predikanten. De bedoeling kan dus niet wezen, dat na 1815 de gelden zouden toekomen aan het Kerkgenootschap als geheel. Bovendien, in 1814 was erjuog niet één Kerk (het Herv.Kerkgenootschap) aanwezig. De bedoeling met gezindheid of Kerk, waar deze woorden gebruikt worden, is niet anders dan de kerkelijke gemeenten, welke door de belijdenis van eene gemeenschappelijke leer aan elkander verbonden waren. En nog duidelijker blijkt dit uit de Grondwet van 1815. Hier toch is sprake van de predikanten, wier tractement gewaarborgd wordt, niet van de Kerk, die deze tractementen voor haar predikanten ontvangen zal. Alleen de plaatselijke gemeente (of predikant) niet de Kerk als geheel, kan dus een eisch instellen.

Aan dit klaar en duidelijk betoog van Prof. Buys behoeft wel geen woord te worden loegevoegd. Ook hij neemt geheel het standpunt in, dat door den Hoogen Raad is ingenomen bij zijn arrest van 1848, En we hopen en verwachten van de Regeering, hoeveel moeilijkheden de regeling van dit vraagstuk ook moge medebrengen, dat in geen geval het Hervormde Kerkgenootschap als geheel of de Synode als representant van dit Kerkgenootschap als de rechthebbende zal behandeld worden, maar dat de uitkeering der kapitalen zal geschieden aan de plaatselijke gemeenten, die hier alleen als rechthebbenden kunnen optreden.

1)Buys, de Grondwet, Deel II, blz.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Geen gunst maar recht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1920

De Heraut | 4 Pagina's