GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Da Costa.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Da Costa.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De historie, heeft een geestig Franschman gezegd, is de wederopstanding der dooden. Ik zou er aan toe willen voegen: ook dergenen, die door een voorbarig oordeel dood waren verklaard, maar die een rechtvaardiger nageslacht weer herleven doet. Men weet hoe de Tachtigers over Bilderdijk en Da Costa hebben geoordeeld. Hun poëzie was gezwollen rhetoriek. Alle dichterlijke geest ontbrak hun. Ze werden op den Areopagus der Letterkunde ter dood veroordeeld. De beulshanden van Kloos voerden het vonnis uit. Dat achterlijke Calvinisten nog met Bilderdijk en Da Costa bleven dwepen, was een bewijs van hun wansmaak. Bilderdijk en Da Costa waren litterair gesproken dood.

Maar de kentering kwam met Bilderdijk's eeuwfeest. Kloos deed amende honorable. Het doodvonnis werd herroepen. Bilderdijk's grootheid als dichter werd weer erkend. Men-kan over Bilderdijk weer als een der uitnemendste dichters, die ons land bezat, spreken, zonder met laatdunkende minachting te worden afgescheept. Aan de onsterfelijke verdienste van Bilderdijk voor onze taal en onze letterkunde wordt weer algemeen hulde gebracht.

Met Da Costa ging de revisie van het oordeel der Tachtigers een zwaarder gang. Van Da Costa gold niet, wat-Bilderdijk van zich zelven zong:

Holland's taalschat uit te storten Is mijn glorie, anders niet.

Da Costa's stroeve Alexandrijnen bieden geen taalmuziek aan het kunstminnend oor. Hij beschikt niet over den rijkdom van gedachten en de verscheidenheid van vorm, waarin een Bilderdijk meester was. Het is de zware orgeltoon, nooit het spelen van de veldfluit, wat ge bij hem beluistert. Bovenal, Da Costa is vóór alles Christen. Hij kent slechts één zielszucht, om, evenals de profeten van Israel te toornen tegen de afgoden van zijn tijd en op te komen voor de eere Gods. Elke zang van Da Costa is een strijdzang tegen de ongodisten. En hoe kon een litteraire beweging, als van de Tachtigers die in den grond zoo antichristelijk was, dan dezen held des geloofs eeren ?

Maar evenals Busken Huet, trots al de bezwaren, die hij tegen Da Costa heeft, toch eindigen moest met te erkennen, dat deze > zoon van Israel c een dichter was geweest bij de gratie Gods, zoo komt ook het »jongere« Nederland op zijn oordeel over Da Costa terug. Het teekent, dat de heer M. A. P. C. Poelhekke, wiens Woordkunst een der meest gebruikte leerboeken is op de scholen en die geheel op het standpunt der nieuweren staat, een Bloemlezing uit Da Costa's werken uitgaf en daarbij een Inleiding schreef, die van groote waardeering voor Da Costa getuigt. Zoo zal ook in breederen kring Da Costa weer bekend worden, en de tijd is niet ver meer af, dat ook hij weer zijn eereplaats onder onze dichters hernemen zal.

En niet minder teekenend dan deze uitgave van den heer Poelhekke is wat in een recensie van deze Bloemlezing in de Haagsche Post door haar litterairen medewerker over Da Costa en de Tachtigers gezegd wordt. Dat de Tachtigers Da Costa, wiens > dichterlijke taaU voor een bijbelvast en bijbellievend volk juist haar bekoring ontleende aan haar bijbelschen oorsprong en daardoor gewijd was, niet begrepen, lag daaraan, zegt hij, dat deze Tachtigers agnosticistisch en Shelleyaansch atheïstisch, Graekiseerend. en nieuw-liberaal waren. Om aan Da Costa recht te doen wedervaren moesten tijden komen van religieuse herleving, óók bij degenen die godsdienstigheid van dogmatisme en fanatisme weten gescheiden te houden.

Reeds deze uitlating nu is zeer opmerkelijk. Het bezwaar onzerzijds tegen de Tachtigers ingebracht was niet, dat zij de »woordkunst< tot ideaal verhieven; hun strijd tegen de > gezwollen rhetoriekc had zelfs voor een goed deel onze sympathie; maar dat de geest, die hen dreef, antireligieus was. Dat nu wordt hier onomwonden toegegeven. Nog sterker, juist aan dit atheïstische wordt geweten, dat deze Tachtigers voor Da Costa geen waardeering konden voelen, hem zelfs niet begrijpen konden.

Bovendien, de maatstaf door de Tachtigers aangelegd, erkent deze recensent, was enghartig. Men moet de verzen van Da, Costa lezen niet als een naar de woordkunst schiftend litteratuurgemeter van tachtig, maar naar het principe van Verlaine: > De la musique avant tout et tout Ie reste est litteraturec, in dien zin opgevat, dat zulk een muziek eveneens kan zijn het orgel en de koraal van de zielekerk. Met de levenisopvatting van Da Costa is deze recensent het geheel oneens. Dat Da Costa de taal niet vernieuwd heeft .én als woordkunstenaar geen beteekenis heeft gehad, houdt ook hij staande. Maar toch meent hij, dat rtjen Da Costa's poëzie kan liefhebben, omdat achter de gezwollenheid der rhetoriek, het »te veeU van de taal, de echtheid van het gevoel en de overtuiging levende is en levende blijft. En bij Da Costa krijgt juist deze harte-kreet, welke gesmoord wordt in dichterlijke taal, een tragiek, die de smarten van het meewaren, de deernis, de erbarming-opwekt. Er ligt in zijn verzen, zegt hij, de ziel van een Hebreeuwschen man, verdreven van zijn »Lybiaansche zanden«, die zich heeft te uiten in een taal, die de zijne niet is, in een land, dat het zijne niet is en die in een Zion gelooft, op een Zion hoopt, een Zion liefheeft. Ziehier, eindigt hij, de tragiek van dezen echten dichter, die nochtans slechts stamelen kon. Zoo staat hij, zelfs als dat stamelen erkend wordt, weer midden in dezen barnenden tijd. En (wij onderstreepen) terwijl zij, die hem doodzwegen, aan het verouderen zijn, omdat zij ons niet anders te brengt n hadden dan een anderen vorm, blijft hij, symbool van het t eeuwige f. volk, waaruit hij ontsprong, ook de toeverlaat van nieuwe mensehengeslachten, omdat hij tinkoud< bezat.

Dat voorts deze recensent de critiek op Da Costa's geestesrichting niet spaart, spreekt wel vanzelf, waar hij niet tot Da Costa's geestverwanten behoort. Zelfs is hij daarbij tegenover Da Costa niet eens altoos billijk geweest. Da Costa's belijdenis van de Calvinistische levensopvatting bracht hem, meent hij, geen stoffelijk lijden, en wellicht daarom, zegt hij, heeft Da Costa niet een democratisch en sociaal Christendom gebracht. Da Costa zou voor zijn overgang tot het Christendom geen enkel offer hebben te brengen gehad. In zijn woning aan de JR-ozepgracht zou hij levenslang het rustige, welverzorgde Jeven geleid hebben van een gefortuneerd kamergeleerde. En zelf zóó zonder zorgen levende, zou hij ook niet zijn opgekomen voor een humaner behandeling van den werkman, den zeevisscher, den matroos, den Javaan, den Surinaamschen slaaf, den gevangene, den landlooper, den bedelaar, kortom van al degenen, die in zijn tijd zoo ontzettend leden. Multatuli zou eerst de groote pleitbezorger voor deze ongelukkigen zijn geweest.

Geheel rechtvaardig is deze critiek op Da Costa niet. Vooreerst toont de schrijver al heel weinig op de hoogte te zijn met de levensomstandigheden van Da Costa, wanneer hij meent, dat Da Costa nooit een offer heeft te brengen gehad voor zijn Calvinistische levensopvatting en zijn leven lang het welverzorgde leven van een gefortuneerd kamergeleerde heeft geleid. Gefortuneerd was Da Costa niet. En het is bekend genoeg, hoe de »rijke vrienden* telkens Da Costa te hulp moesten komen, wanneer het geldgebrek al te nijpend werd. Da Costa heeft altijd met geldzorgen te worstelen gehad en dat maakte hem niet zelden geprikkeld. Het klinkt daarom schier

als ironie, wanneer men van het rustige, welverzorgde leven van dezen gefortuneerden h kamergeleerde spreekt. En evenmin is het v juist, dat Da Costa geen offers te brengen i heeft gehad voor zijn levensovertuiging. z Behoeven we nog te herinneren aan de l mislukte pogingen om Da Costa, die het g financieel hard noodig had, aan een professoraat te helpen aan het Amsterdamsche Atheneum? Was het Da Costa's geloofsovertuiging niet, die den toegang tot de Akademie voor hem, evenals voor Bilderdijk, gesloten hield?

Ook de bewering, dat Da Costa geen oog zou hebben gehad voor de sociale nooden van de arbeiders in zijn dagen, is niet juist. Het beeld, dat hij in zijn: Een lied van 1840, van de maatschappij in zijn dagen teekende, bewijst dit wel anders.

Wat baat, o praalzieke Eeuw, (zoo vraagt h ' hij), uw grootsche Babelstichting, w Üw opgetaste schat van wetenschap o (en kunst. En roemverhefBng in Beschavings hoog-(ste gunst? Als heel de. Maatschappij te midden (der verrukking, h Die uw ontwikkeling wekt, door de on-(gelijke drukking Van ('t machtig raderwerk, zeeplassen (van ellend' Terzijde ontwaart van 't spoor waar-(langs uw wagen rent. Hier weelde ontwassen aan zich zelf, (van buiten bloeiend En schitterend van jeugd, maar inner-(iijk verschroeiend En sapverdervend als een kanker, en, (of 't waar Der standen evenwicht met moedwil (brekend, — daar Gemor bij d'arbeid die geen brood geeft, (jokdierbanden Geworpen om den hals van vrijen, waar (de wanden Van hitte blaakren dag en nacht, en (eeuwige rook De steden zwart verwt, en de ziel ver-(stikt in smook?

Tegen den eisch van algemeene gtlijkheid, door de Fransche revolutie gesteld, heeft Da Costa zich steeds verzet. Maar al achtte hij dezen eisch in strijd met heel de orde der dingen, zooals God dien gesteld had, en al veroordeelde hij dien eisch daarom als waanzin, temeer kwam hij op voor een anderen eisch, dien onze tijd doet hooren en riep hij zijn volk toe, niet te wachten om tegen dien eisch zich te verzetten. Wat die eisch was?

Toenaadring eischt Gods orde, en (dezer tijden nood. Toenaadring (waar ze ontbreekt) van (vorst en .volk, van groot En klein, van arm en rijk, van standen (en belangen. God wilde 't onderscheid van gaven, (rijkdom, rangen. Maar pok dat onderscheid beheersch, (Zijn woord en wet.

En daarom ^ riep hij den Staatsman van zijn tijd toe:

Ga, Staatsman, ken uw tijd! doe elke (vordring recht Op vereenvoudiging, op vrij heen, nog (ontzegd.

Zoo ver deez eisch niet strijdt met Wet (en Woord des Heerenl Dat Woord, het kan u veel en groote (dingen leeren.

Van volkplicht beide en recht, van (volksstem, invloed, keus.")

Dat Da Costa voor een democratisch, een sociaal Christendom niets gevoeld zou hebben, is dus zeker niet juist. Wie zoo scherp als Da Costa deed, de weelde en overdaad van zijn tijd striemt, zoo opkomt tegen de onderdrukking der arbeiders, zoo pleit voor toenadering tusschen armen en rijkenen zoo deStaatsliedenopwekt, om meer vrijheden aan het volk te schenken, en voor volksinvloed en volkskeuze het pleit voert, toont daarmede wel, dat hij in goeden zin genomen sociaal en democratisch voelt Maar al ontbreekt deze toon bij Dd Costa niet, zeker was voor hem de hoofdzaak in ziJQ strijd tegen den geest der eeuw, dat deze zich had los "gemaakt van ïWet en Woord des Heeren". En ook voor alle stuiting van de sociale misstanden zag hij alleen in terugkeer naar dat Woord van God heil. In zoo verre was er zeker een principieel verschil met Multatuli, die zich alleen dóór humanitaire beweegredenen leiden liet.

Maar om een uitvoerige critiek op deze recensie was het ons niet te doen. We wezen alleen op dit oordeel over Da Costa door een letterkundige van onzen tijd, om te laten zien, hoe geheel anders de waardeering van Da Costa bij dit nieuwere geslacht geworden is. De jongeren onder ons, die maar al te zeer de Tachtigers volgen, mogen er winste mee doen.

1) 1648 en 1848. Da Costa's Dichtwerken, Deel UI, blz. 120,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 november 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Da Costa.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 november 1920

De Heraut | 4 Pagina's