De verflauwing der grenzen - pagina 49
Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit
47 uitgaan op alle pad des levens, in het minst niet buiten. En ik zei er immers bij, achter onze linie wenschen we ons beter dan dusver te wapenen, om straks gereed te zijn voor den strijd. Slechts van ééne pretentie, het is zoo, kan geen onzer daarbij afstand doen; ge moet het in ons dragen, dat we gelooven. Gelijk gij óns steekt, door uzelven als de Verlichten en Beschaafden aan te dienen, en zoo ons in den hoek van het „niQt-denkend deel der natie", terugdringt, moet gij het g-edoogen, dat wij u prikkelen zoo dikwijls wij ons zelven als „geloovigen" van u, als het \ „m&t-geloovend deel der natie" onderscheiden. Maar juist daar ] g a a t de strijd dan ook om. Het is de bewaking van die grens, waarvoor wij heel het resultaat van ons leven op het spel zetten. Gij loochent den val in zonde, voor ons staat die val v a s t ; en daarom juist kunt gij geen grens erkennen, die door het indalen van genade getrokken wordt, terwijl voor ons die overgang geen mindere is dan in het leven uit den dood. Ik moet er meer bijvoegen. Ons is door Gods W o o r d geleerd, dat de zonde niet alleen den wil bedierf en den zin vervalschte, maar ook het verstand verduisterd heeft; en dus ook omgekeerd, dat de Palingenesie 174) niet enkel den wil ombuigt en den zin omzet, maar ook een eigen lichtstraal doet vallen in ons bewustzijn. W i e gelooft, ontvangt niet alleen een anderen indruk van het leven, maar wordt ook anders aangedaan in de wereld der gedachte. Een ver- schil dat ik u niet beter dan in Augustinus' beroemd Interrogatorium weet te vertolken. Augustinus was eerst zelf pantheïst geweest, en had het zich toen niet anders kunnen voorstellen, of in de "T>li? 175) zelf school God. Maar toen de Geest hem aangreep, en van den festis pattbilis der Manichaeën 176) zijn zielsoog op den Man van Smarte richtte, toen ving hij met datzelfde oor, waarmee hij eens de lichtdeeltjes in blad en stengel hoorde knappen 177), deze gansch andere sprake der schepping op : Toen, zoo schrijft hij in zijn Confessiones, „ondervroeg ik nogmaals de aarde, en zij antwoordde mij: Ik ben uw God niet, en al wat op de aarde uitsproot gaf een echo op dat ootmoedig belijden. Ik ondervroeg de zee en de afgronden en de gedrochten die zich in de kolken verschuilen;
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1892
Rectorale redes | 104 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1892
Rectorale redes | 104 Pagina's