Innerlijk beleven en kennen in de structuur der opvoeding - pagina 58
Rede ter gelegenheid van de 56e herdenking van de stichting der Vrije Universiteit
54
20J 206 207 208 209 210 211 212 ^^^13 214
serigs, iets naars". Bij navraag bleek, dat zijn ouders een dienstbode gehad hadden, toen hij zelf ongeveer tien jaar oud was, die 'zeer houterig en mager was, een onaangenaam humeur had en bovendien scheel was. De derde vond, dat de naam Mientje duidt op iets kattigs. ,,Mientje, dat is de naam voor een meisje in fluweel gekleed, maar met scherpe nageltjes". Bij nader onderzoek bleek hij zich uit zijn jeugd geen meisje met den naam Mientje te herinneren. Een der familieleden bracht hem echter in herinnering, dat zijn ouders in zijn kinderjaren een poes gehad hadden, die luisterde naar den naam Mientje. Zoo zijn ook in de duiding van een eigennaam allerlei levenservaringen. Ook daar geldt dan, dat men met het woord eigenlijk meer meent dan in het woord zelf ligt. Maar aanschouwelijk stelde men zich de eigenlijke oorzaak van de typische betrekking, die het woord had, niet voor. Het is echter niet steeds noodig, dat de „meening", de „zin", de „duiding" van een woord berust op een vroegere innerlijke beleving. Het is ook mogelijk, dat inzicht en dat kenverbanden dergelijke duidingen te voorschijn roepen. Wanneer b.v. bij woorden als „almachtig", „alomtegenwoordig" onmiddellijk denkverbanden ontstaan, beteekent dit niet, dat aan deze denkverbanden een innerlijke beleving primair ten grondslag ligt. Cf. o . Kroh, „Die Psychologe des GrundschuJkindes" ®, 1930. Verder de in noot 193, 19J en 199 aangehaalde literatuur. Cf. H. Bavinck, a.w. I 214 sqq. Cf. H. Bavinck, a.w. I 224 sqq. Cf. B. W. Switalski, a.w. 1252. Cf. A. Kuyper, a.w. II pag. 88 sqq., V. Hepp, „Het testimonium Spiritus Sancti", 1914, I, pag. 60 sqq. 2V. Hartmann, „Das Problem des geistigen Seins", 1933, pag. 107 sqq., 118. N. Hartmann, a.w. pag. 119 sqq. ƒ. Waterink, „Hoofdlijnen der Zielkunde", 1934, pag. 31. V. Hepp, „De mystieke factor in de Calvinistische wetenschap", 1929, pag. 7. Deze eenheid ligt in de eerste plaats in de eenheid van activiteitssubject. Maar vervolgens ook daarin, dat bij den mensch van normale structuur geen enkele functie reëel voorkomt zonder ingebed te zijn in de functie-totaliteit. Wij kunnen wel denkend de onderscheiden functies van elkander abstraheeren, maar dit denken geeft dan toch niet het beeld van de levensrealiteit. Wel is het zoo, dat de persoon actief kan zijn in specifieken zin met één bepaalde functie. Iemand die b.v. uit zijn hoofd vermenigvuldigt, is denkend bezig. Maar hoe anders zou toch ook weer dat proces verloopen, indien eens een oogenblik die denkende functie ware losgeweekt van de andere functies.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 20 oktober 1936
Rectorale redes | 64 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 20 oktober 1936
Rectorale redes | 64 Pagina's