GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS - SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS - SCHOUW.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dogmatisme.

Over deze thans weer aolueele kwestie schrijft Prof. Grosheide in „Noord-Hollandseh Kerkblad".:

Eerst iets over dit vreemde woord, ik weet er geen Nederlandsch voor, anders zou ik dat gebruiken. 'Maar als ik het in het kort moest omschrijven, .dan izou ik kiezen: doode leerstelligheid.

En wat we daaronder verstaan? Dit, dat na een tijd van bloei in het kerkelijke en godgeleerde leven,

waarin groote leidslieden hebben geaj'beid en waarin de leerstellige godgeleerdheid, de dogmatiek, werd beoefend niet alleen in dien zin, dat men kennis nam van hetgeen vorige geslachten vonden, maar dat .ze ook werd uitgebreid, komt een periode van verval, een tijd, waarin men niet verder schrijdt, waarin men zich bezig houdt met te herhalen, wat door de heengeganen werd gegeven, het uitpluist en nog eens uitpluist, maar onder dat alles het leven verliest. Zulke perioden zijn er in de geschiedenis zeer izeker meer dan eens geweest. Zoo in de iVIiddeleeüwen, , zoo ook na de Kerkhervorming. Zelfs kan men .zeggen, dat het leven in het algemeen, ook het kerkelijk leven, heen en weer golft. Na 'n hoogtepunt volgt een inzinking. Soms kan het niet anders izijn. Een tijd van bloei heeft veel gegeven, meer dan in één periode kon worden verwerkt. En dan moet er wezen een wijle van rustig bezinnen, van doordonken over het verkregen goed, over het bereikte, het moet geschift en geloiuterd en dan eerst weet men, hoe rijk men is. Evenwel, «ulk een bezinning gaat op den duur verloopen in spitsvohdiigheden, , ze ontaardt, dat heeft de historie ook geleerd, het wordt op den duur de dood in den pot. En, dan moet er weer een opwaking .komen, een krachtig ingrijpen. God verwekt Zich daartoe telkens mannen, die dan weer als middelen in Zijn hand het leven wekken, en kerk en godgeleeiidheid brensgen tot nieuwen bloei.

Nu izijn er, die meenen, dat de Gereformeerd© Kerken in Nederland zich op dit oogenblik bevinden in izulk een tijd van dogmatisme, van, doode leerstelligheid. Is dat juist?

Zulk een vraag is door haar karakter uitermate moeilijk te beantwoorden. In de eerste plaats, omdat men, wil men het goed doen, zijn eigen tijd moet kunnen overzien en beoordeelen. Steeds een hachelijk werk, waarin bijna niemand slaagt. Maar moeilijk ook, omdat zooveel afhaugt van 'eigen aanleg en van de omstandigheden, waaronder men leeft. De een, om bij ons onderwerp te blijven, is dogmatisch aangelegd, houdt veel van de dogmatiek, hem is een ander niet spoedig te dogmatisch. Een ander heeft vooral oog voor de historische ontwikkeling en laakt — soms terecht —• al wat daarmee niet of niet voldoende rekening houdt. Zoo zouden we kunnen voortgaan, en juist daarom is het oordeelen zoo bezwaarlijk, en wanneer we ons oordeel Uitspreken, dan doen we dat met alle voorbehoud en bescheidenheid.

Zijn onze Gereformeerden aan het dogmatisme toe? Ik kan het waarlijk niet zien.

Laat ons maar eens nagaan; hoe staat Ifet met de kennis der dogmatiek? Ieder, die met de menschen praat, zal moeten toestemmen: niet al te best. Men kan natuurlijk niet eischen, dat elk lid onzer Kerken de Gereformeerde dogmatiek tot in de puntjes kennen zal. Dat kan niet en dat hoeft niet. Maar men mag wel eischen, dat de meer ontwikkelden, die belanigstelling toonen voor kunst en litteratuur, die ook zullen hebben voor de leer der Kerk. Onderzoekt men echter, hoe het daarmee staat, dan is het resultaat bij vele ontwikkelden meer dan bedroevend. Gevolg: allerlei misverstand, herhaaldelijk opmerkingen over kerk en predikanten, over boeken en bladen, die onjuist, soms onbillijk zijn, eenvoudig door gebrek aan kennis. Verder, is er in onzen tijd in bet algemeen liefde voor de dogmar tiek? Ik kan het niet zien. We leven in een zeer ondogmatischen tijd. De leer wordt in een hoek geduwd. De leer doet het niet, zoo hoioiren we telkens weer. Volkomen waar, maar niet minder waar is, wat vroeger vaak werd ge, zegd, dat als regel slechts een gezonde theorie kan leiden tot een gezonde praktijk. Maar men is niet erg op de theorie, uit zich liever wat vaag en zwevend, en is al spoedig tevreden. Ook in onze kerken sluipt dat verschijnsel in.

Hoort men veel over de leerstellige waarheden praten? We weten wel beter. Ik geloof, dat heel wat gesprekken in onze kringen hooger zoudeni staan, als ze maar over dogmatische ondei*werpen liepen. Nog eens, dat zal niet zalig maken, - maar dat kan dan toch ten minste strekken tot venneerdering van kennis.

Maar is het dan soms anders, n.l. z.óó, dat weliswaar de dogmatische geoefenidheid over het algemeen niet zoo bijster groot is, maar toch altijd nog grooter dan de warmte van gemoed? Is er soms een algeheele teruggang, maar meer toch nog op het gebied van het waarachtige, geestelijke leven, dan op dat van de leerstellige godgeleerdheid?

Hier ware zeker over te praten, maar ook hier juist mag gelden, dat de beoordeeling uitermate moeilijk is. Vast staat, dat in tal van kringen meer gloed van gelooven moest oplaaien, dat op den ernst van levenswandel hier en daar wel aan te merken valt. Maar als ik het recht zie, zijn dat over 't algemeen genomen ook de kringen, waar men met de dogmatiek, de overdenking der Gereformeerde leer, vrijwel heeft afgerekend en zijn belangstelling naar de buitenzijde verplaatst. We kennen de oveimystieke vromen, die God met warmte dienen, izij het niet altijd naar Zijn Woord, maar die de zuivere leer zoo hoog niet kunnen waardeeren-. Bij hen is dat laatst© echter vaak meer zeggen dan doen. Komt er een, die de waarheid Gods durft aanranden, , z© zullen hem dra onderkennen. Do tegenstelling is bij hen ©en andere.

Zeker, daar kon meer zich uitend^geloolsleven zijn, de ware adeldom van den Christen kon zich beter openbaren. Maar zooals ik de dingen zie, staat het hier vrijwel gelijk, d.w.z. evenveel gebrek aan kennis als aan heilig vuur, tekortkoming op het gebied van het verstand, en op dat van bet gemoed. Er moet zijn opwassen én in de kennis der leer è n in de godzaligheid.

Hoe komt het dan, dat ook onder ons opstaan, die klagen over dogmatisme? Ik geloof, dat het tweeërlei oorzaak hebben kan. Eerst, dat ze zelf niet veel van de dogmatiek moeten hebben, in hun hart niet, of althans niet veel hechten aan de leer, en dan degenen, die opkomen voor zuiver houden der leer, die er op wijzen, dat zoowel in de evangeliën als in de brieven der apostelen op het leeren iZulk een nadruk wordt gelegd, beschuldigen van dogmatisme. En ©en tweede reden is, dat men niet afgaat op eigen ©rwaring, maat" naar anderen luistert. De ethischen hebben altijd de Gereformeerden van dogmatisme beschuldigd, omdat de ethischen van geen dogmatiek wilden weten, iets, waarvan sommigen onder hen thans al min of meer ferugkeeren. Maiar wanneer men. Gereformeerd is, dan behoeft men weliswaar, wat anderen van ons zeggen niet voor kennisgeving aan te nemen, men kan zich afvragen, of er ook iets juists in ligt, maar men kan het niet zonder meer overnemen.

Wat men dan moet doen? Men moet zelf naar de menschen gaan, met hen praten, hen vragen, wat hen het meeste bezig houdt, wat hun belang inboezemt. Doet men dat, dan geloof ik dat mèn vinden zal, dat op dit oogenblik de Gerefoi'meerden, ik zeg niet enkele Gereformeerden, niet aan dogmatisme lijden, maar wel onder meer iri een tijd van verwarring en verflaUwing der gren, zen het pad begeeren zuiver te houden, ook de leer. Ja, als het er op aankomt, dan zoU ik' durven zeggen, dat er toch altijd nog meer begeerte is om te smaken de zaligheid van den dienst des Heeren, om zeker te zijn van de toekomstige zaligheid, dan om bezig te zijn met de leer en wat daarmee samenhangt. Heel begrijpelijk en ook goed» Maar indien dat de ervaring van velen zou zijn, die het leven der Gereformeerden kennen, dan was daarmee tevens gezegd, dat van dogmatisme niet kan worden gesproken.

De gevloekte zoon.

In het „Gerefoirmeexid Tbeologisch Tijdschrift" heeft Ds Waterink zijn geheele kroniek aan het Jodenvrnagstuk onzer dageji gewijd. Of het eigenlijk wel .de bedoieling van deze rubriek is, om skchiS één onderwerp te behandelen, blijve onbesproken. Wait hier geboden wordt, is zeker interessant. Ds W. komt tot de clonclusie:

Maar bovendien is er geen reden om te zegg: ©n, dat de "Joden revolutie beoogen, ook al bedienti zich "het Bolsjewisme, dat toch al niet over al te bekwame menschen beschikt, van de handigheden van eenigen, niisschien wel van velen hunner. En heeft niet de aangrijpende plechtigheid, bij welke Bronstein [Trotzky) uit d© synagoge w*erd geworpen bewezen, dat ©r ook onder het Jodendopi nog een geest heerscht, geheel wars van revolutie en geweld?

Voor het geval men van deze „aangrijpende plech-•Ligheid" niet heeft gelezen, geven we hier een beschrijving ervan uit „TimjOifaheus":

Wat moet het vreeselijk zijn geweest voor den grijzen Mozes Bronstein, zijn zoon Löw vervallen te verklaren van de Joodsche gemeenschap! Dit is onlangs geschied in de kleine synagoge van Jekatarinoslaw. Löw Bronstein is dezelfde, die zich Trotzky noemt, en in Rusland met Lenin aan het 'hoofd staat van de communisten-ïegeering.

„Waairvan beschuldigt ge uw zoon? " vroeg, de rabbijn aan fden vader, die in de synagoge openlijk zijn zoon kwam aanklagen.

De vader sprak met ©en stem, die eerst beefde, maar langzamerhand vaster werd: , , Ik beschuldig hem, de "wetten zijner vaderen overtreden te hebben, en een vijand dar Joden en der menschheid te zijn geworden."

„Dat zijn zware beschuldigingen, " antwoordde de rabbijn. „Lever daarvoor de bewijzen."

Luid klonk lm de stem van den vader: „Ieder lid dezer gemeente is mijn getuige, heel Rusland, heel de wereld."

Het was ©enige oogenblikken stil. Toen spirak de rabbijn: „Het bewijs is geleverd. Wal is thans mijn plicht? "

De oude vader hief zijn ha.nden boven zijn hoofd, en 'sptaik in de houding van ©en profeet: „Löw Bronstein zal uitgebannen worden buiten de gemeenschap de'r Joden. Hij zal' vervloekt zijn eo verafschuwd met de verafschuwden, met alle vijanden Gods, Voor wie geen vergiffenis bestaat, noch op , aarde, noch in de hel of in den heitiel."

Nada, t de gemeente met deze woorden had ingestemd en de naam van den vijand met de bazuin [een ramshoren) naar de vier winden was betênd gemaakt; nadat voorts zeven gebeden van vervloeking werden uitgesproken, en zeven kaarsen werden gedoofd als symbool, dat de uitgebannen© niet zal VooTtbestaan in de herinnering der levenden, wendde zich ©en andere rabbijn tot den ouden vader ©n zeide: „Uw zoon is uitgebannen. Hebt ge nog feen barder straf verlangd? "

De ontroering der gemeente groeide tot het hoogtepunt aan. Maar er kwam geen antwoord. .'Uier oogen richtten zich op den ongelukkigen vader, die op de knie gezonken, in gebed veirdiept was.

Toen verhief zich opeens Mozes Bronstein, en hij zeide: , , Hij zij gevloekt tot in alle eeuwigheid!"

Bij' deze woorden weerklonk ©en kreet door d© ruimit©. Een oude vrouw viel bewusteloos neer. Het was de moeder van Trotzky.

Communistische Dichtkunst.

„Cijfers en Feilen" haalt ui.t „Friesch' D'a.gblad" aan:

Evenals elke levens-en w-ereldbeschouwing heeft ook het communisme zijn zangers, "dié in geestdriftvolle velzen de lof zingen van hun idealen.

Henriëtte Roland Holst is bekend. Maar ook de dichter A. van Collem' voelt zich zanger .van het communisme. En in zijn zangen komt dat tot uiting.

Vooral echter openbaart hij zich in zijn gedichten als bittere vijand Van God en godsdienst.

Als de menschheid maa; r eerst definitief met God heeft afgerekend, om Zijn geboden heeft leeren lachen en alle banden van zich geworpien, dan is zij vanzelf rijp voor de heilloozo beginselen van het communisme.

In een nieuw-e, pas verschenen bundel propageert Van CoUem met sohaamftelooze driestheid zijn totale Godsontkenning.

Een nieuwe maatschapipij ziet hij groeien in zijn verbeelding. Een maatschappij, waarin voor God en godsdienst geen plaats meer zal zijn, wijl de mensch zich aan de bekrompen overleveringen van een voorbijen tijd heeft o.ntworsteld, , , \jen^, ; ^cto^i vrij voelt.

Aldus bezingt hij z'n ontzettende GódsVérloo-' chening:

„Een nieUw geslacht groeit op, zich zelf gewis. Een nieuw geslacht zal op .de aaird' verschijnen, Maar spoor en taal en teeken zal verdwijnen. Van Een, die wezen kon, noch was, noch is."

En sata, nisch vervolgt Van Collem dan elders zijn dichtbundel:

„Maak ruim de hoofden, sprak de stem in mij, Vernietig God, die naam vol tooverij. Door verwarden altijd aangebeden."

Ontzettend toch, zulke godslastering I Wat zal 't voor zulke ongeloofs-profeten eenmaal een vreeselijk ontwaken zijn, als Hij, Die was, Die is en. Die zijn zal, op de wolken wederkomt, om te oo.rdeelen de levenden eo de dooden.

Ontzettend is hier vols'lrekt geen te sterke kwalificatie.

Men kan gerust zeggen: gruwelijk. Hoif worden we hierdoor herinnerd aan hei wQiord van Johannes: „En gelijk gij gehoord hebt, dat de Antichrist komt, zoo zijn. ook nu vele anticliristen geworiden, waaruit gij bekennen zuU, dat het de laatste ure is."

Mijn gebed een leugen?

Die vraag dient gij' u te stellen na het lezen van dit stukske van Ds Schilder in de „(reref. Kb. voor Grorinehem":

Als wij de Vrije Universiteit lieten verkommeren, dan zou ons gebed een leugen zijn, zoovaak wij den moed hadden om te vragen: Uw Naam worde geheiligd; Uw koninkrijk kome. Wie over den inhotod van deze beden heeft nagiedacht (.zijn eigen catechismus helpt hem daarin), die durft niet, als hij dat bidt met bewustheid, zich evenzoo met bew'ustbeid onttrekken aan dezen ontroerenden noodstand der Vrije Universiteit.

Levensduur.

In „Refajah" vervolgt d'e arts H(aver'kate) .z'ijn art, i', kelen ovej 'den dood, waaruit wij! meermalen iets mededeelden.

Thans handelt hij' over den leviensduur.

Van den leeftijd des menschen zegt de psalmist reeds: „aangaande de dagen onzer jaren, daarin zjjn zeventig of, indien wij zeer sterk zijn, tachtig". Slechts enkelen zijn er, die nog" boven deze zeer sterken van tachtig: jaar gaan en honderd en meer jaar woi'den. Een'honderdiSte verjaardag, is echter een zoo groote bijzoo'derbeid, dat hij in de krant wordt vermeld en de jarige door zijn plaatsgenooten en zelfs door de overheid wo.rdt gelulfgewenscht.

Korten tijd geleden (Nov, '21) meldden de bladen ons, dat de o'udste mensch der wereld in Parijs vertoefde; het was ee-n Ttok, die volgpns zijn identiteitspapieren in 1775 geboren was, en dus 146 jaar o'ud. Dez© Zora Mehnied was vier maal getrouwd geweest; had een .zoon van 95 jaar, terwijl zijn jongste dochter 61 jaren telde; van zijn klein-en achterkleinkinderen was hij den tel kwijtgeraakt

Na (hem zOu kome.n ©en Sioux-Indiaan, die al 134 jaar oud was, zoo meldden Am.e.rifcaansohe bladen. Harvey, dé ontdekker van den bloedsomloop, deelt mede, dat hij het lijk van iemand, van 152 jaar ontleed beeft.

Gevallen, dat menschen 120, 140 en zelfs 150 jaaj" worden, zijn zeker waargenomen; maar toch moet m-en voorizichtig, zijn met deze opgaven; niet altijd zijn ze geloofwaardig. Dat is in Beieren gebleken. Volgens opgave van de personen zelf zouden daar in 1871 zeven en twintig 'honderdjarigen leven. De menschen hadden er echter belang bij zulk een hoogen ouderdom O'p te geven. En wat bleek nu bij een ambtelijk ondenzoek? Er bleef maar één honderdjarig© over.

En in 1912 was het - nog ©veAZiOO: in Beieren bestond de eigenaardige gewoonte, dat de Prins-Regent de voeten wasohte bij de twaalf oudste mannen des lands. In dat jaar waren deze mannen samen 1100 jaren oud, en dus was hun gemiddelde leeftijd maar 98 jaar. Veel honde-Mjarigen waren er dus zeker_ niet bij.

Wat den leeftijd der die-ren betreft, zijn we over ' onze huisdieren vrij goed ingelicht. Een bezwaar is hier ©chter, dat men ze meestal geen natuurlijken, dood gunt en men ze om allerlei redenen doodt, , vóór ize teefcenen van ouderdom gaan vertioo.nen.. Slechts zelden komt het voor, dat iemand zoo aan zijn paard gehecht is, dat hij het bij zich , houdt^ totdat het van ouderdom sterft, en 'nog zeldzamer izal dit met ©en rund gebeuren. Dit neemt niet weg„ dat men toch gelegenheid 'heeft gehad waar te nemen, dat ©en paard 40—50 jaar oud kan worden, ©en, rund 20—25, een schaap 10—15, een hond 10—. 12, ©en kat 9—10, een varken 20—30, een Gui-, neesch biggetj.e 8 j.aar en een olifant — in Indiëimmera - als lastdier gebruilct — 150—200 jaar.

Bij de wilde dieren weten we ialleen, hoe oud .ze kunnen worden in gevangen staat, b.v. in een diergaarde, ol wanneer de mensch ze heeft gete.md, .

Zoo kan een beei' 40—50 jaar worden'^^^^n bever 20—25.

Men beeft na verband geaocht tusscben de grootte van. een dier en den leeftijd, dien het bereiken kan: de grootste dieren, dat zijn de^ olifanten, leven het langst, kunnen immers wel 200 jaar worden. Hoe grooter een dier, des te hooiger owderdom kan het bereiken, meende men. Dit is echter volstrekt gjeen regiel, b.v. een paard is veel grooter dan een beer en toch is hun hooigste levensduur even gro'ot, n.l. 40—50 jaar; een Guineesch biggetje is veel kleiner dan een konijn en kan toch nog; een jaar langer leven.

Daarna heeft men evenredigheid m, eenen te ontdekken tüsschen den iangpten levensduur en de periode van ontwikkeling: de groeiperiode. Het leven izou hoogstens 5 a 6 maal deae periode kunnen duren. Rekenen we ook met den mensch: Stel de, ze is in 18 jaren volwassen, dan aoü hij 90 tot 108 jaar kunnen worden. Dat komt ongeveer uit. Maar: een paard is in 4 jaar volwassen, zou dus 20—24 jaar oiud kunnen worden, terwijl het in werkelijkheid wel twee maal zoo oud kan woi-den. En bij een konijn is de afwijking van dezen regel nog grooter: de groeiperiode duurt hier maar ruim één maand en het kan 5—7 jaar oud worden, dat is meer dan 60 maal zoolang. Ook hier kunnen we dus bij de zoogdieren geen algemeenen regel vinden.

Voor elk lovend wezen is dus de levensduur krachtens scheppingsordinantie bepaald; maar hoe die levensduur samenhangt met de innerlijke oi'ganisatio van het individu weten we niet.

Deelen we nog iets mee over den hoogsten leeftijd van andere dieren en planten.

Vogels zijn betreklcelijk kleine wezens en kunnen toch , zeer oud worden. Vele vogtels, zooals valken, raven, 'uilen, zwanen en eenden kunnen - meer dan honderd jaar worden, en papegaaien zelfs 150 jaar. Een kip kan 20 jaar én een kanarie kan den leeftijd van 24 jaar bereiken.

Ook onder allerlei andere dieren zijn er vele, die een hoogen ouderdom kunnen bereiken. Een reuvsenschildpad in de Londensche diergaarde is wel 300 jaar geworden. Onder de visschen zijn exemplaren van IQO jaar ook geen zeldzaamheid; , een snoek zou , zelfs 250 jaar kunnen worden. En — waar men het zeker iriet zou verwachten — onder de weekdieren heeft men W'a.argenomen, dat er mossels zijn, wier leeftijd ook niet minder is dan een eeUw.

Bij de insecten is de qjuaestie veel gecompliceerder door de verschillende gedaianteverwisselingen, die ze ondergiaan.. Meestal' lev^n deze dieren vrij lang als pop of larve, maar aeer fcort als volwassen insect. Zoo kent men insecten, die wel 17 jaar leven als larve en maar een paar weken in volwassen toestand. Eigenaardig . is hier de invloed van • het klimaat: een meikever leeft maar een maand, niaar het duurt in het Noorden van Duitschland 5 jaar vóór hij volwassen is, en in het meer warme. Zuiden rhaar 3 jaar.

En tenslotte wat de planten betreft: sommige planten, aooals vprsohillende soorten onkruid in onze tuinen, leven maar een paai' maanden, terwijl daarentegen allerlei boomen een zeer hoogen leeftijd kunnen bereiken. Op tal van plaatsen wijst men op 'duizendjarige eiken, en dennen, ook in ons land (b.v. duizendjarige den bij Wolfheze). In warmere streken treft men zelfs boomen aan, wier leeftijd . op een paar duizend jaar moet geschat worden, zooals de mammouthboom in Californië, die 112 M. hoog is en waarvan de middellijn wel 10 M. is.

Van elk levend scliepsel geldt ihieit, dat het Iie'm gezet is - eönmaal te sterven.

Bij den mensch alleen moet er aan Loeigevoegd worden: en-daarna het oordeel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS - SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1922

De Reformatie | 8 Pagina's