GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Beginselverklaring der Christelijke Werkgeversvereeniging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beginselverklaring der Christelijke Werkgeversvereeniging.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De artikelen over den eigendom wil ik even onderbreken door een bespreking van de beginselverklaring der Christelijke Werkgeversvereeniging, die onlangs imet een breede toelichting verschenen is,

188 Ik doe dit, omdat deze gociale confessie van het grootste , belianig is, om den geest te leeren k'ennen, die onze diri'stelijfe platroons bezielt, en voorts omdat.in dit kostelijk stuk scberp uitkom't, dat het beginsel, waaruit wij als christenen leven, zoo giansch .anders is dan de principiën Van liberalisme en Bociialisme. Dieze vericlaring is dan ook niet felechts een positieve uiteenzetting van wat de opstellers belijden en willen, maar draagt tevens een öterk auütbetisch karakter tegenover de dwaling v]a.n het liberalistische individualigmie en de socialistische klassenstrijd-leer. Men leze en oordeele zelf. Hoofdstuk' I 'gieeft een Inleiding, die aldus luidt:

1. In handel en bedrijf sta voorop, dat ieder medewerker alle gaven en krachten heeft in te spannen, tot openbaring van Gods heerlij'kheid, door do gaven, in mensch en natuur gelegd, tot volle ontplooiing te brengen.

Daarbij worde erkend Gods souvereiniteit over al •het geschapene, ook over het stoffelijk goed. 2. Aangaande het stoffelijk goed wordt tegenover God geen absolute eigendom, doch slechts een rentmeesterschap erkend. Tegenover den medemensch wordt gehandhaafd een eigendomsrecht, beperkt door den Goddelijken eisch der naastenliefde.

3. De arbeider dient te worden beschouwd als beelddrager Gods en^ niet als drager van de waar arbeid.

Dientengevolge dient de zedelijke waarde van den menschelijken arbeid te worden erkend.

4. Vooropstellend, dat het Christendom geen voor alle tijden geldenden vorm van productie voorschrijft on de Christelijke belijdenis op zichzelve geen beletsel is tegen de aanvaarding van een productievorm, die van onze tegenwoordige wijze van productie afwijkt, wordt evenwel — tegenover de beschouwing welke in de tegenwoordige productiewijze de oorzaak van alle misstanden ziet — staande gehouden:

a. dat elke productiewijze door de werldn^ der zonde tot misstanden aanleiding geeft en geen wegneming van misstanden is te verkrijgen door een algehcele verandering daarvan, mot name niet door een in theorie 'uitgedacht s'ysteem;

b. dat, erkennende de leiding Gods in de historie, het bestaande dient te worden aanvaard en daarin eene gezonde en geleidelijke ont\vikkeling voorstaande, mede door organisatie, gezocht moet worden do werking der zonde te betengelen.

Op deze vier artikelen, die dus raken lo. de verhouding tot God; 2o. het eigendom'srecht; Sc-, den arbeider en 4o. de productie, wordt de volgende toelichting gegteven:

De Verho11ding tot God.

Vanzelf moet hier over de verhouding tot G-od in den beroepsarbeid gesproken worden.

De iDcantwoording dezer vraag is van fundamenteele botoekenis. Op dit terrein worde nu ook be-• leden, dat de cerc , Gods richtsnoer van het loven zij.

In dien zin is hot behalen van materieel voordeel niet het eerste en hoogste doel in den beroepsarbeid van den patroon en is het dus niet uitgesloten, dat het beginsel zal dwingen tegen het rechtstreeksch eigenbelang in te gaan. In de plaats van dit eigenbelang wordt gesteld de eere Gods. Deze eere Gods eischt, dat do mensch alle krachten inspant om de gaven, in hem en in de natuur gelegd, tot ontplooiing te brengen. Hiermede wordt in de eerste plaats erkend, dat de mensch is aangewezen op arbeid en deze ai'bcid een zegen God is. In de tweede plaats wordt gezegd, dat deze arbeid zich te lichten heeft op openbaring van G.ods heerlijkheid. Deze kan tot openbaring komen door een rijke ontwikkeling van den menschelijken geest en door een in toepassing brengen van de door God in de natuur gelegde krachten. De vooruitgang van techniek, handels-en verkeefsmogelijkheden wordt daarom toegejuicht.

Hierbij wordt ook uitgesproken de menscholijke afhankelijkheid in tegenstelling met Gods macht en souvereiniteit. Deze souvereiniteit werkt over al het geschapene en bepaaalt voor mensch en stoffelijk goed de levenswetten.

Het eigendoms recht.

Uit het voorgaande volgt reeds, dat de mensch, door God geroepen tot bearbeiding der stoffelijke natuur, zich tegenover God niet op een absoluten eigendom of heerschappij over deze natuur mag verheffen, doch verantwoording schuldig is voor de wijze, waarop hij daarmede heeft gehandeld. Naast de menschelijke afhankelijkheid staat hier dus. do menschelijke verantwoordelijkheid tegenover God, in navolging der Heilige Schrift met een rentmeesterschap vergeleken.

Mag dus tegenover God niet van een eigendomsrecht worden gesproken, tegenover den medemensch is de verhouding anders. Hier moet een persoonlijk eigendomsrecht worden gehandhaafd. Niet in den zin van een absoluut eigendomsrecht, dat zou toestaan den •.eigendom naar willekeur tot schade van den medemensch te misbruiken. Door de erkenning van de verantwoordelijkheid tegenover God, inhoudende aan de eene zijde een niet mogen misbruiken en aan de andere zijde een bevel tot een recht gebruiken, volgt reeds het verbod den medemensch door den eigendom te schaden. Bij het gebruik van den eigendom dient daarom met het gebod Gods gerekend te worden, don naaste lief te hebben als zichzelven. Men kan alzoo spreken van een sociale functie van het eigendomsrecht.

Hiermede wordt niet ontkend het recht der overheid om als dienaresse Gods een zondige uitoefening van het eigendomsrecht te verbieden, zoo noodig in het algemeen belang regelen voor de uitoefening er van te stellen of zelfs tol onteigening over te gaan.

D e a r b e i d e r.

Alvorens in een afzonderlijke afdeeling der beginselverklaring de verhouding tot de arbeiders breeder wordt uitgewerkt, wordt hier de grondslag voor de verhouding tusschen patroon en arbeider aangegeven, In den loop der geschiedenis is tusschen den eigenaar der productiemiddelen eenerzijds en den arbeider anderwijs een steeds grootere scheiding ontstaan, welke tengevolge had, dat de zedelijke waarde van den menschelijken arbeid niet voldoende werd erkend en de menschelijke arbeid veelal practisch werd gelijkgesteld met den productiefactor kapitaal. Wel is waar is nog niet overal dit kwaad doorgedrongen en bestaat nog een wederzijdsche waardeering, in grootere kringen is echter door de werking van verkeerde theorieën een wanverhouding ontstaan. Men is scheiding gaan maken tusschen den mensch en den menschelijken arbeid en heeft dien arbeid op één lijn gesteld met koopwaar.

Slechts op die kooji-waar kwam het aan. Door deze zoo goedkoop mogelijk te exploiteeren, zocht men winst te behalen. Met den arbeider als beelddrager Gods werd niet gerekend. Erkend wordt, dat in den patroonskring, ook door meerdere zich noemende Christen patroons, in dit opzicht gezondigd is. De later opkomende klassenstrijdleer vond in de heerschende beschouwingen en toestanden zaad voor hare verderfelijke werking.

Tegenover dit alles wordt gesteld, dat de arbeider in zijn geheel is beelddrager Gods en een scheiding tusschen den arbeider en zijn arljöidskracht, hiermede in strijd, tot misstanden aanleiding moet geven. Hiermede is ook de zedelijke waarde van den arbeid aangetoond.

D e p r o cl ü c t i e.

De vraag hoe wij tegeuoyer de thaas geldende vfjize van productie staan, mag niet worden voorbijgegaan. In het bijzonder als een ander systeem door beide groepen wordt gepropageerd.

Hier wordt nu allereerst geconstateerd, dat het Christendom geen bepaalden vorm van productie als den eenig juisten aanwijst. Immers de fout zit niet in de eerste plaats in den vorm, doch in den monsch zelf.

Door zijn zonden bederft de mensch ook het best denkbare. Hiermede wordt niet bedoeld, ten opzichte van de vraag, welke wijze van productie het meest aanbevelenswaardig is, lijdelijkheid te prediken Veeleer moet cUve vorm, ook de huidige, waaroader wij leven, critisch worden bezien en gevraagd, ot daarin verbeteringen zijn aan te brengen, desnoods met opofferingen van veel, dat thans materieel voordeel brengt. Het oefenen van critiek op het bestaande mag echter niet leiden tot opbouw van een systeem b'uitien de werkelijkheid van het leven om. Hier wordt erkend Gods leiding in de historie, waardoor de mensch van eiken tijd te midderi van bestaande productieverhondingen gesteld wordt.

Zal daarin verbetering of verandering noodig zijn, dan is die alleen te verkrijgen lan, gs den weg van geleidelijken groei, in aanpassing aian nieiiwe toestanden, nooit door het propageeren van een systeem, dat niet let op den zondigen aard van den mensoh, geen ontwikkeling, nauw samenhangende met de feiten, op den voorgrond stelt - of geen rekening houdt met • alle fijne geledingen van de maatschappelijke samenleving. In deze stelling wordt dan ook partij gekozen tegen het socialisme en wordt de tegenwoor-' dige prodnctievoiim aanvaard. Dit laatste niet om zijn fouten te verdedigen of te vergoelijken, noch omdat deze op zichzelf beter is dan iets anders, doch slechts omdat aansluiting gezocht moet worden bij den historisch geworden toestand.

Dit legt nu ook den plicht op, mode te werken om de zich openbarende fouten te bestrijden en te streven, de werking der zonde te keer te gaan.

Daai'bij wordt tevens als eisch gesteld een open oog te hebben voor de feitelijke omstandigheden, den gioei, die in het maatschappelijk organisme valt waar te nemen, te bevorderen en telkens bij nieuwe vragen de houding te bepalen.

Over dit' - eersiie hoofdstuk: ' een enkel woord. Het doet weldadig aan, dat in deze beginselver'klaring de verhouding tot ; Grod vooropigesteld wordt, en de christelijke werkgeversvereeniging ook hierin ham christelijk ; k.arakter vertoont, dat zij volmondig erkent : jhet • gjaat om God, Onzie arbeid is er niet om onszelf, en het hoogste wat wij tatet dien arbeid bedoelen is niet een gevulden buidel of een volle maag, (maar het diepste motief is, om als dienstknechten en dienstmaagden Gods de cultuurtaak te vervullen, die Hij ons in deze wereld geeft. Geen eigen blelang, lm aar (en' scibittere dit wood in vlamwende letters boven elk bedrijf), Gods eer is - het einddoel. Hij heeft redht op alles, en Zijn souvereiniteit bepaalt voor toensch en stoffelijk goed, dós niet ialleen voor den arbeider, maar odk! voor den patroon, de levenswetten. Deze heeft zich, wat zijn winst en loon betreft, tegenover God te verantwoord-en. Een kostelijke verklaring, die echter dan alleen geen klinkende leuze is, wanneer zij in de is o c i a 1 e verhoudingen practisch! beleefd wordt. Theoretisch te belijden, dat wij in alles de heerlijldheid des Heeren hebben te zoeken, en ipra.ktisoh zooveel schatten te 'vergaderen ais maar jmoigelijk' is, vloekt met elkaar, en ieder zal

gevoelen, dat deze iScJioone confessie voor de prac-|i van tet leven 'hooge eischen stelt.

Over den eigendom 'k, 'an ik kort. zijn.

Hier wordt ihiet private bezit met namfe genoemd. Dfl^arop , hoo'p ik later in mijn artikelen over den eigendom wel terug te kdmen, en dan ook meerdere aandaciht te scheriken aan den regel, waarin over ]jet recM 'vian de over'heid wordt 'gesprokten. .Wa, t dea larbeider betreft, uitdruikjkelijk wordt verklaard, dat men liem niet bescli'oüwt als koopwaar, tniaar als beelddrager iGods. Hierin ligt veel op-(resloten. , D; aarin spreekt m'en uit, dat die arbei-(ler ook als beelddrager iG-ods moet leven, en zijn loon, iof wil men de" vrucM "v: an zijn arbeid, dusdanig moet zijn, dat dit beeld Gods niet gedrukt wordt. lEen gewicbtiige eAbntenis, die tevens inhoudt de erkenning van Wet reciht der ai'beidors'-(Higlanisaties op cjhristelijk'en grondslag, om' voor zulk een bestaan als beeld Gods te worstelen. Zeer verblijdend is het, dat in alle oprechtïieid wordt beleden, da.t in den 'patroons'k'ring, ook door meerdere zich.' noemiende cbristen-patroons, in - dit opzicht gezondigd is, en de klassenstrijdsleer in die slechte (toestanden volop voeidsel vond. Wanneer onze christen-patroons zulk' een bouding tegenover de werklieden aannemen, beh'aeven wij voor „eeuwige loonflicten" niet bevreesd te zijn, en kunnen wij danken voor de van God gegeven toenadering, die der tijden eiscii is. •

Eindelijk komt de productie.

Eeze beginselverklaring begint met zeer juist te constateeren, dat bet christendom geen bepaalden vorm van productie aanwijst. Zoo iets is uit de Heilige Schrift niet te deduceeren. Zelfs de Mozaïsche wetgeving geeft geen bepaalde richting aan, en wij Roeten voorzicfetig zijn mfet te veel - uit den Bijbel te willen jbalien. Dit geeft ecjhter geen vrijbrief tot lijdelijkheid. Wij (moeten alles in bet werk stellen om: den 'besten productievorm' te verkrijgen, en de beginselverklaring spoort daartoe krachtig aan. Doclh zij keert ziclh vierkant tegen het Bocialisme. Van de socialisatiegedachte moet zij niets hebben. Deze rekent niet met den zondigen laard van den mensch en is h. i. een .systeem buiten het leven om. YAj aanvaardt daarom den tegenwoordigen productievorm. ; Niet om'dat daaraan geen fouten of gebreken kleven, maar omdat deze nog de beste is, en (aansluiting geeft aan den historisch geworden toestand. Deze regels zijn mij niet recht duidelijk'. Bedoelt de beginselverklaring dat a tout prix de tegenwoordige vorm gehandhaafd m'Oet blijven, daa zet ik een groot vraagteeken. Zulk leen krasse'bewering komt mij te conservatief of te voorbarig voor, en is in de toelichting ook niet krachtig "geargiimenteerd. Ik hoop daarover bifj de verdere besdiouwing van den eigendom nog nader te spreken, wanneer de vi'aag aan de orde kbmt, ot ons beginsel een anderen vorm toelaat (welke vraag-deze Sociale belijdenis — zie 4 — bevredigend beantwoordt), .poch het is ook mogelijk, dat in de toelichting geen andere bedoeling schuilt, dan dat wij, in ftegenstelling miet het socialismte, het historisch 'gewordene ti.anva, arden, zonder revolutionair veranderingen te willen aanbrengen. Dan onderschrijf ik' deze regelen, mits niets vergeten wordt, dat in h'et gewordene veel verwordens is, en de fouten van den huidigen productievorm ons tot bezinning en correctie roepen..

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Beginselverklaring der Christelijke Werkgeversvereeniging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1923

De Reformatie | 8 Pagina's