GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XCVII.

door J. C. RULLMANN.

In het Augustusnummer der Stemmen voor •Waarheid en Vrede schreef de kroniekschrijver: „Liefst spreek ik niet over de zoogenaamde „Vrije Universiteit". Ik kan 't moeielijk anders doen dan op den toon der ironie of der verontwaardiging; en ik weet het ook wel, dat meer dan een van mijne vrienden over dit lievelings-denkbeeld van Dr Kuyper anders denkt dan ik. 't Is voor mij daarom beter er over te zwijgen. Heeft echter iemand lust, het jongste manifest van Dr Kuyper te Leeuwarden uitgesproken, in deze „Stemmen" ter sprake te brengen en te toetsen, dan wil ik gaarne daarvoor een plaats afstaan".

Niemand echter scheen daar lust toe te hebben. Maar wel ontstond er een heel persdebat over hetgeen na het-referaat van Dr Kuyper op de meeting te Leeuwarden in de discussie door Prof. Rutgers gezegd was over eventueele onderwerping van gereformeerde candidaten aan het bestaande proponentexamen in de Ned. Herv. Kerfc. Door een der sprekers was n.l. beweerd, dat zulke candidaten zich aan dat examen niet konden onderwerpen, daar hun beginsel hun verbieden moest een proponentsacte te vragen en aan te nemen van een commissie, die uit kracht van de bestaande Synodale reglementen, examen afnam. Daarop' was door Prof. Rutgers geantwoord, dat hij in de aanvaarding van zulk een Synodaal mandaat niets dan een formaliteit zag. Aan het einde van het debat was voorts ook ter sprake gekomen, de belofte, die de candidaten na het examen afleggen. dat zij de belangen der Ned. Herv. Kerk' zouden behartigen, en naar vermogen aan de bevordering daarvan medewerken. Volgens Ds Buytendijk, Wagen. Weekblad van 15 Juli 1882, beteekende dit, dat men dus de belangen der begeerde Gereformeerde Kerk niet behartigen zou en aan de bevordering daarvan niet zou medewerkten. Waartegenover Prof. Rutgers in De Heraut van 23 Juli d.a.v. wees op het onderscheid tusschen kerk en kerkgenootschap, en vroeg: „Kan Ds Buytendijk zich waarlijk niet voorstellen, dat iemand in gemoede meent „de belangen der Ned. Herv. Kerk te behartigen en te bevorderen", door te streven naar hare losmaking uit de haar verstikkende banden, en naar hare reformatie overeenkomstig de beginselen van haar eigen, d.i. van het Gereformeerde Kerkrecht? "

De lichtvaardigheid waarmede Ds Buitendijk hierbij te werk gaat, is des te grooter, omdat hem toch ook wel bekend is, dat van de zoogenaamd orthodoxe predikanten' en ouderlingen verre de mcesten, ja ik darf wel zeggen bijna allen, kerkrechtelijk zich verbonden hebben aan het gereformeerde kerkrecht (aan datzelfde kerkrecht, dat voor Ds Buitendijk alleen historisch belang heeft!), en niet aan de Synodale Regie^ menten. In de belofte die bij het proponentsexamen wordt afgelegd zijn geenerlei kerkrechtelijke beginselen bepaald of omschreven. xMaar wel geschiedt dit in de beloften die gedaan worden volgens de Formulieren van bevestiging van predikanten en ouderlingen; en in die Formulieren is wel degelijk, niet het revolutionaire kerkrecht der regleirnenten, maar het gereformeerde kerkrecht belichaaiud. Die beloften n'u worden bij. elke be^ vestiging plechtig gevraagd, officieel en vanweoe de kerk, en even plechtig .gedaan, in ds tegenwoordigheid Gods en der gemeente. Wie nu daarmede ernsl maakt, handelt die onzedelijk, ook al komt hij dan in strijd met de Reglementen? Juist integendeel, zou ik zeggen. En onzedelijk is het veeleei', met die plechtige beloften voor God en de gemeente gjeen vollen ernst to maken. Ik tenminste wensch mij daaraan te houden, zij het ook in strijd met de Synodale Reglementen, waaiaan ik bovendien nooit gehoorzaamheid heb beloofd. En wie daarover anders denkt, moest liever die Formulieren bij de openlijke bevestiging niet meer gebruiken. Niemand toch zal we! kans zien, hetgeen daarin uit Gods Woord wordt voorgeschreven, met de eischen der Reglementen en met het streven der hoogere besturen in overeenstemming te brengen.

Tevens deelde Prof. Rutgers mede, dat de hoofd redacteur van De Heraut, na den tijd der zomerrust, de kwestie, die het hier gold, wel breeder zou behandelen. En zoo geschiedde 't dan ook. In-een zevental artikelen handelde De Heraut (nrs 251—262) over Nakoming van Beloften.

Sterk drong Dr Kuyper hier aan op den eiseh, dat kerkeraden getrouw zouden zijn aan de roeping, die ze plechtiglijk in het midden der gemeente op' zich genomen hadden onder dure betuigingen en met eede gelijkstaande beloften-; beloften, die hun niet over 't hoofd konden gaan, en waarbij ze evenmin onwetendheid konden voorwenden, overmits ze achter hun kerkboek voluit en in duidelijke taal gedrukt stonden; beloften die in vorm eeuwenoud, telkens gehoord en in elks kerkboek vindbaar, althans moreel veel hoogere waardij hebben dan een onderteekening voor een zoogenaamd provinciaal bestuur. Het feit stond alzoo vast, dat de belijdende leeraars, ouderlingen en diakenen in hun dienst en ambt ook wel op een formeel-administratieven, maar tooh allereerst op een geestelijk-waarachtigen grondslag stonden. Het formeel-administratieve, dat van allen geeste-

kennis ontspringt, maar de logist redt zidh' door de ethiek' en aanverwante vakken op den logistóhen stam te enten. Efïiiek is voor hem, logica van den wil.

Htet behoeft zeker nauwelijks gezegd, dat dit logisme van de Marburgerschool meer bewondering (uit formeel oogpunt) dan instemming heeft gevonden. Wie de wijsheid-zoekende ziel een piiur logisch systeem voorzet, geeft haar een steen voor brood. Voor het hoogmoedig hart is er wel iets bekoorlijks in, door den „Souvereinen .Logos" de duisternissen van het wereldraadsel te Jdmnen omzetten in licht, maar tenslotte voelt ook dat verwaande verstand zijn onmacht en deinst het terug voor den „lach der werkelijkheid".

Ook tegenover de stoutmoedige wijsbegeerte, die het onbegrijpelijke wil grijpen geldt het goddelijk woord: „Die in den hemel woont zal lachen".

De Badensche school biedt ons, in dit opzicht, een aantreklcelijker beeld.

[Niet door de glorie der strakk'e wetenschap, maar door de „majesteit" der groote persoonlijkheden, werd W i n d e 1 b a n d (hoogleeraar in Heidelberg), de schrijver van de prachtige „Geschichte der Phi: losophie", geboeid en bezield.

Voor hem is hoofdzaak niet de vraag naar het enkele „zijn", maar naar de waarde van het zgn. Spiedend met zijn scherp-en wijdziend oog over het veld van de geschiedenis der menschheid, komt hij tot het klaar besef, dat men hier met de „reine" logica van wiskunde en natuurwetenschap niets uitricht. Het proces van den geest is geen wisk'undesom. De cultuur sta, at niet onder de wet van de natuur.

Vandaar dat de Badensche school begon met de natuurwetenschap binnen h'aar eigen grenzen te beperken en haar het recht te ontzeggen aan de wijsbegeerte de wet voor te schrijven.

Wél stelt ook deze school zich tot taa: k de wijsbegeerte op streng wetenschappelijke basis op' te bouwen, maar ze doet dit met handhaving van het onderscheid tusschen de natuurwetenschappen en cultuurwetenschappen.

Dit onderscheid is fundamenteel en principieel. De natuurwetenschap zoekt de wet van het algemeene, de cultuur-(of geschiedk'undige) wetenschap heeft tot voorwerp het bijzondere en individueele. Hier heerscht niet de wet, maar het „einmalige" (wat slechts één keer gebeurt) en de beteekenis van dit onberekenbare gebeuren verstaat de geest niet door logisch kennen, maar door de waarde van deze werkelijkheden te bepalen. Deze waardebepaling geschiedt echter niet naax een subjectieve opinie, maar in betrekking tot de absoluut geldende waarden, die boven tijd en geschiedenis bestaan.

In onderscheiding van h'et kentheoretisch criticisme, waarop vele Kantianen den nadruk' leggen, fcan dus 'de methode van deze school het waardetheoretisch criticism© genoemd worden.

De aard van onze beschouwingen Iaat niet toe, dat wij op het denk-werk van deze school dieper ingaan.

Windelband's sdhitterende leerling Rickert heeft, van het genoemde beginsel uit, gepoogd een nieuwe ken-leer te ontwikkelen, daarbij den vollen nadruk leggende niet op het „zijn", maar op het „moeten" en tenslotte uitkomend' in een transcendentaal (boven ervaring uitgaand) idealisme.

Een bevredigende oplossing heeft ook Rickert, een denk'-gymnast als weinigen, niet gevonden.

Gelijk 'de natuurfilosofie het verband met de geesteswetenschappen verloor, heeft de cultuurfilosofie op' haar beurt met hiare afgetrokken redeneeringen de veelvoudige werkelijkheid, die zich aan het bloote verstand voordoet, verwaarloosd.

Toch heeft ook de Badensche school in den groeten geestesstrijd tot verovering van de waarheid haar eigen plaats en beteefcenis.

Zij heeft den modernen, met de exacte natuurkennis dwependen, mensch bepaald bij de superioriteit van het geestelijke boven het natuurlijke.

Hoezeer deze Weo-Kantiaansohe school ook voor onze (nieuwe) christelijke wetenschap^ beteekenis heeft, kan genoegzaam blijken uit het feit, dat Professor Geesink vóór kort op'.een wetenschappelijke samenkomst van de Vereeniging voor ijereformeerd pooger Onderwijs over deze school een voordracht heeft gehouden.

In zijne stellingen beschrijft h'ij' het Badensche stelsel door als elementen van zijn bouw o.a. te noemen:

1. De onderscheiding tusschen „zijn" en „gelden".

2. De oriënteering naar de cultuur, in afwijking, van Kant's oriënteering naar de natuur.

3. De accentueering van de geesteswetensaha.ppen tegenover de natuurwetenschappen.

4. De streving naar een, boven de ervaring, op de historische religies gegronde, religie.

Waardeerbaar vindt Prof. Geesink!:

1. Dat deze school h'et recht van het geestes^ leven handhaaft tegenover het Naturisme en Positivisme.

2. Dat aan het irrationeele plaats wordt gegeven.

3. Dat de religie verheven wordt boven 'Wetenschap, Zedelijkheid en Kunst.

Zijn bezwaren formuleert onze dhtisten-wijsgeer aldus: ' '

1. Het „zijn" wordt ten laatste instantie geofferd aan het ^, gelden".

2. De bijzondere openbaring wordt miskend; daardoor aan de absoluutheid van het Christendom tekort gedaan, en het Godsbegrip geconstrueerd naar 'het beeld van den cultuurmenschi.

Tenslotte is dus het positieve resultaat voor den opbouw van een bevredigende kenleer pover.

Nog steeds is de mensch zoekend naar de onthulling van het eigenlijk wijsgeerig geheim.

B. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's