GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Middelnederlandsche en moderne bewerkingen van de Beatrijs-legende. ¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Middelnederlandsche en moderne bewerkingen van de Beatrijs-legende. ¹)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

We leiden onze lezers een Middeleeuwsch klooster binnen. In den tuin wandelen twee monniken. De oudste voert druk het woord: hij vertelt, terwijl de jongste met groote aandacht luistert. De vertelling treft hem diep. 't Is de eenvoudige geschiedenis van een non, die de oude broeder Gijsbrecht in zijn boeken heeft gevonden. Hij heeft veel gelezen, maar niets heeft den laatsten tijd meer indruk op hem gemaakt dan hetgeen hij vond in Heisterbach's verzameling van Marialegenden, 't Is slechts een simpel gegeven: een zeer schoone non, Beatrix geheeten, wordt verleid door een „clerc". Ze legt het kloosterkleed af, laaf de. sleutels, die ze als kosteire-s bewaarde op het altaar achter, en verlaat heimelijk met haar minnaar het klooster. Nal een paar dagen verstoot deze haar. Nu leidt ze vijftien jaren lang een lichtzinnig leven en dan vervoegt ze zich op: zekeren dag weer aan de oude kloosterpoort, w, aa, r niet alleen niemand haar herkent, maar ze ook nog verneemt tot haar groote verwoaidering, dat Beatrix nog altijd, lederen dag met dezelfde toewijding, haar taak vervult. Malria, die ze vurig vereerde, verschijnt haar dan en zegt haiar, dat zij voor haar heeft gediend. Beatrix neemt haar oude plaats weer in; niemand merkt er wat van. Alleen in de biecht doet ze mededeeling van haar misstap en zoo wordt het mirakel van Maria; bekend. Dat vertelt broeder Gijsbrecht en hij' wijst op de wondermacht van Maria.

De jonge monnik keert naar zijn cel terug, grijpt zijn ganzeveder en schrijft een gedicht naar aanleiding van dit schoone verhaal. Hij heeft oog voor het wonder van Maria. Welk Middeleeuwsch monnik zou dat niet hebben? Hij ziet echter meer, oneindig meer dan dat, want hij is dichter, hij is tevens menschenkeimer, en zijn dichterblik peilt de diepte van het hart der nonne, die veel moet hebben doorworsteld; hij voelt bij' intuïtie het dua, lisme, dat haar heeft geslingerd. Het simpele verhaal bevat voor hem een probleem: de macht der zonde, de worsteling om er aan te ontkomen aan de eene zijde, en aan de andere zijde de onmacht des menschen en de behoefte aan verlossing door genade. Zoozeer treft hem deze tegenstelling, dat hij zelfs een tijdlang het mirakel zoo niet vergeet, dan toch geheel op den achtergrond schuift, want^hij schildert ons in de eerste plaats een zwak menschenkind. Hierin ligt ongetwijfeld de oorzaak, dat het gedicht altijd door bleef bekoren; het lijden en worstelen van een medemensch heeft ons iets te zeggen. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat met de herleefde belangstelling voor de literatuur der Middeleeuwen deze Beatiys weer de aandacht trok en ook in onzen tijd enkele dichters er opnieuw door werden aangegrepen. We willen het gedicht van den helaas onbekenden, dichtermoimik der Middeleeuwen, die in ongeveer 1375 zijn werk schreef, nagaan en vervolgens de moderne bewerkingen er mee vergelijken. Om dit te kunnen doen, moeten we den inhoud van den M. E. Beatrys, in groofe trekken weliswaar, maar toch in cardinale punten eenigszins nauwkeurig, weergeven.

De non was jong en subtyl (fijn) van zeden, er was zelfs niet een te vinden, zegt de dichter, die haar gelijk was. Over haar schoo^nheid past het hem echter niet uit te weiden, maar haar plichtsbesef en haar trouwe arbeid moét hij roemen; ook haar eerbaarheid en deugdzaamheid. Doch deze non nu

was niet sonder Der minnen, die groot wonder (minnen = liefde) Pleecht te werken achter lande.

Zij, Beatrys, heeft deze wereldsche liefde trachten te vergeten, toen ze het klooster binnenging, maar die duvel altoos begheert E'en mensche te become ende niet en cesseert (become = te verleiden, cesseert = houdt niet op) D'ach ende nacht, spade ende vroe hi becordese (de non) met vleeschelikar [sonde. )

Nu begint een bange strijd: si sterven waande.

Gode b at si ende vermaende (smeekts) Dat hl se trooste dore sine ghenaden.

De worsteling neemt haar geheel in beslag. Ze gevoelt het: ze zal verliezen:

Ie ben soo verladen Met starker minnen ende g h e w o n t.

Dat weet hi, dien 't al is cont Wien niet en es verholen Diat mi die crancheit sal doen dolen.

Ie moet leiden een ander leven; Cit a b y t moet io beigheven (abyt =: kloosterkleed).

Haar geliefde is een vriend barer jeugd, die haar met leedwezen wellicht in het klooster had zien gaan. Haar verlangen naar hem wordt haa.r eindelijk te sterk. Ze wil hem zien; en zendt hem een boodschap'; heimelijk ontmoeten zei elkaar en samen spreken ze af, dat ze de wijde wereld zullen intrekken. Opmerkelijk is het, dat de jonge man geen oogenblik stil staat bij de moeilijkheden, waaxin Beatrys verkeert. Hij is aajnstonds vol plamien, (uitwendigheden zal hij met groote zorg in orde brengen), kleeren met bont bekleed, een wollen mantel, een overkleed, zal hij koopen en niets zal ontbreken. Op den afgesproken avond is hij met een paard in den boomgaard van het klooster. De dichter acht het blijkbaar niet de moeite waaxd over den jongen man nu verder veel te zeggen, maar wat Beatrys doormaakt in dit uur, heeft hij in alle détails geteekend. „Die minne dede haer grote pine."

Alles was in slaap in het middernachtelijk uur. Zij bevond zich nog Jalleen in het koor bij het altaar „ende si spraic haer ghebede, terwijl ze in groote vreeze en ontroering verkeerde":

Ie hebbe ghevast eiide g he Ie sen (nl. gebeden)

Ende ghenomen discipline (m© gekastijd)

Hets al om niet, dat ie pine; .... (moeite doe) :

Alsoe waerlike als Ghi, here lieve Wert gehangen tussclien twee dieve....

Soo moetti kinnen minen noet (nood) Ende mine mesdaet mi vergheven Ie moet in swaren sonden sneven, (ten vaj [komen).

Op deze verzen moet alle aandacht vallen. Bea, trys bezwijkt iii den strijd tegen haar begeerte naar aardsche liefde. Ze valt in de zonde; en zelf ziet ze haar daad als zonde; de baxtstocht overmeestert haar.

Het is er den dichter om te doen, dit goed .té^ doen uitkomen. Zelfs vertelt hij nóg eens van de zieleworsteling van de non, als ze. knielt voor het Mariabeeld s).

Ze verlaat nu „stillekens sonder gheluut" het klooster en komt in den boomgaard. Ze staat daax zonder haar bovengewaad, dat ze heeft achtergelaten. Ze schaaant zich, want Beatrys is eerbaar en kuisch. bpoedig is ze echter, door de zorg. van haar minnaiax, gekleed in witte zijde; samen stijgen ze te paard en de vlucht neemt een aanvang. Alles gaat goed, maar fijn-psychologisch laat de dichter de onrust in ha, ax gemoed blijven.

Als de dag aanbreekt, herinnert ze zich, dat ze nu „prime zou hebben gheluut". Vreeze zef; elt in haar hait; ze klaagt:

Ie ducht, mi die v a e r t sal rouwen: (vaert = reis) Die werelt hout so cleine trouwe. Al hebbic me ghekeert daeran (tot haar gewend).

De minnaar slooft zich uit om de zorg en de vrees uit Beatrys' gemoed te verdrijven. Eeuwige trouw belooft hij. Gebrek behoeven ze niet te vreezen, vijfhonderd pond wit zilver heeft hij immers bij zich? Maar het lukt hem njiet. En , is het geen meesterlijke greep van den dichter de natuur te laten jubelen in schitterende pracht, terwijl Beatrys vol zorg is?

Ze wil immers genieten van het leven en mi kan ze niet. •

En hoe mooi laat hij de jonge non zien in haar kuischheid, als alles lokt tot miiinekoozen! Menschenkenner is deze dichter als de beste moderne schrijver.

Het is ongetwijfeld 's dichters bedoeling ook nu weer alle licht op Beatrys te laten vallen. Ze vergelijkt de vreugde des hemels met aiardscihe blijdschap, die ze dan nu zou gaan smaken. Hoe gelukkig zijn toch de menschen, die de hemelsche vreugde zoeken:

Diere (die er) om pinen, die sijn vroet (wijs) Al eest (is het), dat ie dolen moet Ende mi te groten sonden keren....


1) Van den heer A. L. J. Wytzes, Directeur van de Kweekschool voor onderwijzers te Sneelc, ontvingen we op ona verzoek de bovengenoemde studie, die we over enkele nummers verdeelen.

2) Alle spatiëeringen zijn van ons.

3) Het is duidelijk, dat we Iiier met een Roomsoh gediclit hebben te doen. Onze lezers zullen dit wel begrepen .hebben.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De Middelnederlandsche en moderne bewerkingen van de Beatrijs-legende. ¹)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's