GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Middelnederlandsche en moderne bewerkingen van de Beatrijs-legende.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Middelnederlandsche en moderne bewerkingen van de Beatrijs-legende.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Dr Felix Rutten, een der bekendste Roomsclie dichters, heeft de Beatrys-legende bewerkt in dramatischen vorm, waarmee hij een werk leverde in den trant der Middeleeuwsche mirakelspelen. Het episch k-arakter der legende trad hierdoor eenigszins op den achtergi'ond, want, om de handeling in het stuk behoorlijk tot zijn recht te laten komen, moest de dichter, naast Bieatiys, een aantal piersonen scheppen, die onze aandacht wel moeten trekken en die in vele opzichten zelfs de aandacht van haa, r afleiden.

Als het stuk opent, zien we Beatrys bezig bloemen te vei'zamelen in den tuin van het klooster, om ze straks te schikken voor het Mariabeeld. Peinzend en droomend vertoeft ze te midden der bloemenweelde en de wondere avondschoonheid stemt haar ziel, gevoelig als ze is, tot weemoed. Ze ^'oelt , zich in het klooster niet thuis. De vrees voor ongewissen strijd dreef er haar eens binnen, maar ze is er niet gelukkig. Ze benijdt Öe gelieven, die zacht fluisterend dwalen door de schoone stilte der natuur en is afgunstig op het zwaluwpaar, dat „onder 't blauw scheert":

Zij gaan getwee in liefde trouw vereend. —

Een gesprek met den tuinman van het klooster, die haar helpt bij het plukken der rozen, brengt ons eenigszins op de hoogte met haar vedangen naar liefde. Ze is sinds lang een wees. ..., vertelt ze den tuinman. Eens, lang geleden had ze écn enklen vriend (Valentijn), maaf ze was toen nog jong, .——

en, nu zijn we met de inleiding klaar, die vriend heeft juist met den tuinman een onderhoud gehad en bezorgd gevraagd of Beatrys gelukkig was in 't convent.

„Hoe vaart zij nu, mijn zuster ééns, bij spel En blijden dans, — nu d r o e f en grijs gesluierd? " —

Dit onderhoud brengt haar zoo geheel in 't verleden terug, dat de priester haar aan de vesperklok moet lierinneren en dan luidt ze haar vreugd, haar plotselinge vreugd over de komst van dien oud.en vriend, uit over de velden:

Hém (haar vriend) roepend ... Zal liij hooren ... eA [verstaan...

De strijd gaat niet diep, lals de lezer zal hebben

gemerkt, en is bij het begin reeds beslist. Wèl bidt de priester, duidelijk hoorbaar, althans voor Beatrys:

Et lie mos inducas in teatatiomem Sed libera nos a malo. (Leid ons niet in - verzoeking, eaz.)

en wèl zegt ze „Amen", maar 't weerhoudt haar niet te klagen:

Is 't dan mijn schuld, dat 'It on g e 1 ukkig [hier

Geen vrede vond voor mijn gekweld gemoed? Was 't d a n' tr w e i ig e n s t e m n i e t, d i e m ij r i e p. En wenkte Uw witte hand mij niet hierheen. Er brandt een wilde vlam, die ik niet vat... •' Ben ik dan slecht, daar ik niet anders kan?

Uit dit gedeelte blijkt reeds, dat .Rutten, hoewel Roomsch en dus in godsdienstig opzicht het meest verwant aan den Middeleeuwschen dichter, de psychologische diepte van zijn geloofsgenoot uit de 14e eeuw niet bereikt. Van zondebesef is hier ueen sprake meer, want wie is de schuldige? Mien zie de gespatiëerde regels. Beatrys van Rutten is modem, als Psyche van Couperus.

Het onderhoud van Beatrys met Valentijn laat zich raden. Valentijn (de vriend barer jeugd) heeft gemakkelijk spel. Allengs bekent ze, eerst aarzelend, dan meer toegevend, dat voor haar het geluk in 't klooster niet te vinden was.

En 'k wilde weg. Maar ach, waarheen... waar-[heen?

Haar aarzelende afwering prikkelt Valentijn tot volhardend aandringen; hij zegt, beseffend, dat hij winnen zal:

Ik ben de trooster in Uw nood, mijn kind... Uw hart verwachtte mij met ongeduld.

Hij heeft geen ongelijk, hoor m, aar, hoe Beatrys antwoordt op zijn mededeeling, dat hij rijk is: Rijk ... rijk, m ij n lief? —

En later, als hij haar uitnoodigt het kloosterkleed maar af te leggen en hem te volgen; moge ze, in echt moderne taal zeggen: •

Ik kan noch volgen, noch verlaten U. Ik wankel tussclien willen en niet-willen Op 't scherp, van mijn besluiteloosheid, lief.... doch er volgt ten slotte toch:

'k Heb toegestemd. Hij heeft zijn trouw gegeven. Zeer merkwaardig is de schuldbelijdenis, gericht tot Maria, die hierop volgt:

Ach, zijn voor 't smeeken mijner arme stem De poorten uwer deernis nu gegrendeld? Het goede heb 'k toch alüjd wel gewild. Maar wis niet sterk genoeg en was ik [zwak,

Gij weet: mij faalde kracht. Zoo viel ik... Bedek mijn schande, Moeder; hoor mijn smeeken. En dek mijn zonde met uw mededoogen. — Heb deernis, Moederhef, heb medelijden... En als ik, ver van 'hier, uw naam nog prijs. Gedenk dan, ach, uw BEETRE Beatrijs.

Hier ontbreken de woorden schande en zonde niet en toch maken ze niet den indruk, die de belijdenis van de Middeleeuwsche Beatrys bij ons wekte, die niet sprak, nergens, van een b e e t r e Beatrys, alleen van de zondares: bij deze paste een bede, als de dichter haar in den mond legdle, omdat er inderdaad een va.l in de verleiding werd beleden, een val door de bekoringe des Duivels. Rutten's Beatrys grijpt maa, r ai te gretig de gelegenheid aan, die haar geboden wordt, zonder veel strijd.

Het 2de tafereel van het spel bevat een 20ste eeuwsche scène, zooals onze moderne romans ze ons wel te zien geven. Beatrys heeft gemerkt, dat Valentijn haar niet meer trouw is, maa, r aan haar kamenier Machteld de voorkeur geeft. Als Beatrys, diep gekrenkt hem tot verantwoording roept, zegt hij:

Ik kan niet anders zijn dan 'k ben. Is 't m ij n e schuld, zoo 'k b 1 e e f, wie 'k a 11 ij d [was: een onvast wezen ...

Zuiver en noodlottig determinisme! Het heele tafereel is zwak, althans voor de Beatrys-figuur. Beatrys moge jammerend smeeken, Valentijn is niet meer te vermurven. Al zegt ze:

Ik zal u dienen — alles, wat ge wilt. En 'k blijf u wachten, tot 'k sterf ...

het baat haar niets. Dit tooneel moge bewijzen, dat haar liefde tot Valentijn echt was, haar optreden toont evenzeer, dat ze dit leven wel wilde voortzetten, en van een verdiept zondebesef en berouw en smart er over merken we niets.

Zeven jaren gingen, na de scheiding, voorbij. Van deze periode vertelt het stuk ons niets. Met haar beide jongskens klopt ze eindelijk in een winternacht aan een armoedige herberg aan, waar ze onderdak bekomt. De informatie naar Beatrys, de non, die 14 jaar geleden het klooster ontvluchtte, komt vrijwel overeen met het tafereel in het M. E. gedicht. Alleen het visioen is vervangen door een stem, (eisch van het drama), die zegt: ü wacht vergeving en gena. Jammer, dat er ook nu weer zoo weinig gemerkt wordt van een worstelen om gena. Na lang aarzelen gehoorzaamt ze en springt het raam van haar kamer uit en begeeft zich kloosterwaarts.

Het vierde tafereel verhaalt van dien terugkeer. Juist zal er feest ter eere van Beatrys zijn, om haar trouwen dienst, want ook nu heeft Maria haar plaats ingenomen. De tuinman komt met rozen aandragen, die bloeiden in de sneeuw, een mirakel ter eere van de terugkeerende Beatrys. Werkelijk mooi beschreven is de aarzeling van de teruggekeerde om haar werk te hervatten, maar minder verklaarbaar is, dat de non zoo spoedig haar wedervaren biecht. De Middeleeuwer is hier psychologisch inniger, schuchterheid moet een vrouw doen vreezen te belijden, als de trouw aan de kerk is verbroken in zoo'n zondeleven.

Hoe weet de M. E. dichtermonnik zich de situatie van zijn Beatrys in te denken: ... die rouwe haar in 't herte lach Van haren quadeö [souden, Di si niet en dorste vermonden (vertellen) Ghenen [mensche.

Rutten's Beatrys kent die aarzeling niet. En hoe bewaardet ge nu Maria's gunst? vraagt

Rutten's priester. En Beatrys antwoordt: „'k Biad mijn ave. Zoo iets me redde, was 't niet dit? " De Middeleeuwer weet, dat er wat. meer noodig is:

Mijn sonden sijn mi soe leet... En zijn Bieatrys wijst op den moordenaar aan 't Kruis; tot hem zeide Christus: „ ... vrient, du salt wesen Met mi heden in mijn rike Dat 'Segghic u ghewaerlike (waarhjk)". En ze vervolgt:

Noch, Here, waest (was het) openbare Dat... die mordenare ïen lesten om gbenade bat.

Hi gaf u weder gout no scat (weder — no = noch — noch) Dat hem berouden sine sonden U ontfermecheit en is niet te gronden Niet meer, dan men mach Die zee uut sceppen op enen dach.

Hier treedt 'Maria op den achtergrond. De Middeleeuwer pleit op Christus' zoenverdienste. Rutten's werk moge uitmunten door taalsChoon en m_oderne dictie, zijn Middeleeuwsche geloofsgenoot heeft dieper gegraven dan hij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De Middelnederlandsche en moderne bewerkingen van de Beatrijs-legende.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's