GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Boeddhistische Christus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Boeddhistische Christus.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Dat we met den naam van Frederik van Eeden hier wel het allereerst voor den dag komen, vindt

198 zija verklaring in de opzettelijlvlieid, waarmee deze zijn „broed er"-niensch Tagoro in ons land lieeft ingeleid. Van Eeden heeft ïagore vertaald i). Men kent de titels: „Wij-zangen" (1913), „Die Hoovenier" (1913), „D« wassende Maan" (1917), „Cliitra" (1918), „Sadhana" (2 deelen, 1918). Men zou kunnen tegeriwierpeii, dat de bezorging van deze zangen van Tagore met den Boeddhistischeii Christus weinig of niets te maken hebben, omdat de Christus er geheel in ontbreekt. Maar dat is het juist, wat wij hebben te zeggen. Bij den V^an Eeden der vroegere periode troost men zich - ) nog met de gedachte, „dat de christelijke levenssfeer zoo ver reikt" en misschien van veel naam-loozo vereering de verborgen achtergrond bleef. Maar als in later tijd diezelfde mensch zich aan Tagore geeft, en hem, behalve broeder, ook meester noemt, dan wordt de christelijke levenssfeer geheel verloochend en de wijsheid en vroomheid der oude Indische dichters treedt als reddende macht in haar plaats. Dat is toch wel iets anders dan de geest, die in „De kleine Johannes" gesproken heeft; de Kleine Johannes, waarin Christus komt tot Windekind, predikend den weg tot de ontmoeting Gods; en waarin, later, de reïncarnatie van den Christus te zien valt in de figuur van Marcu^, levende en loerende onder de armsten, sprekende ook de taal van het Evangelie van Jezus Christus. Nog eens, dat is wiat anders, dan de • geest, die sprak in Die Passiefooze Lelie, waar Jezus „vriend en broeder" van den dichter heet; want later zal ïagore zijn broeder en zijn meester genaamd worden. Iets anders ook, dan in „Ellen" wordt gezien; want daar is Christus nog de bruidegom, de minnaar en de mensch-ziel de bruid; maar bij Tagore is de overgave der ziel niet anders dan een aanbidding van 'het spel va, n don goddelijken geest, die nioge doen, wat hem behaagt:

„Als de rest van een herfstvvolk ben ik, die "". 'nutteloos zwerft door het zwerk, om mijn altijd luisterrijke Zon! Uwe aanraking heeft mijn damp nog niet vervluchtigd, mij één malcend met Uw L, icht, en zoo tel ik maanden en jaren, gescheiden van U.

Indien dit Uw wenscli is en dit Uw spel, zoo neem mijn voorbijgaande ledigheid en verf die met kleuren, vervul die met goud, laat die drijven op de wilde wind en spreid die in veelerlei wonderen.

En weer, indien het Uw wensch is, dit spel te eindigen in den nacht, zoo zal ik vervliegen en verzwinden in bet duister, of misschien in een glimlach van den blanken morgen, in de koelte van doorzichtige reinheid.”

Hier is de liefde van den persoonlijken Christus geweken voor "het spel van een onpersoonlijke naamlooze wereld-godheid.

Zoo Wordt al bleeker de Christus-gestalte van Van Eeden; al bewuster wordt de overgang van den strijdenden Liefde-Heiland tot de strijdlooze heiland-Liefde. In „Die Broeders" heeft de Christus zijn strijd nog met Satan en met de duivelen; engelen omstuWen hem; in naam des Vaders breekt hij open de poort van het rijk der hel. En zelfs nog in „Lied van Schijn en Wezen" is de Christus (zie het slot van het tweede deel) „schepper en genius van het menschelijk geslacht", drager van het lijden der menschen, sterke heiland, middelaar, die brengt tot God. Maar in De Hoovenier stijgt de liefde op tot vereeniging met God op zulk oen wijze, dat vereeniging met God niet is de herwinning van het leven, maar daarvan de berooving, zuiver 'boeddhistisch:

Lief, mijn hart verlangt dag en nacht naar de ontmoeting met u — naar de ontmoeting', die is als de al-verteerende dood.

Vaag mij w'eg als een storm, neem alles wat ik heb, br-eek mijn slaap open en plunder mijn droomen. Beroof mij van mijn wtereld.

In die verwoesting, in de uiterste naaktheid van 'den geest, laat ons dan één w'orden in schoonheid.

Ach, ijdele wensch! waar is deze hoop op vereeniging, tenzij in U, o mijn God!

Het is waar, dat het Boeddhisme hier volstrekt geen confessie lieeft gekregen in de zangen van Tagore. Maar de man, die van 'den Christus der eerste periode over deze liederen van Tagore en over de • proza-gedichten van Raden Mas Noto Soeroto ^) heen tot den Christus van zijn Roomscbe verwachting komt, die man is toch wel heel dicht biji den Boeddha, gew'eest: en, hij heeft door zijn ommegang er velen afgetrokken van den Christus, velen, die met hem niet zijn weergekeerd.

De boete immers komt te Iaat, als Van Eeden in z^jn Roomsclie dagen Jezus laat spreken met een Boeddhist.4) Aldus:

Het was omstreeks den tijd van het Paaschfefest der Jooden, dat Jezus in Jeruzalem vertoefde... Hij ontmoette op zeekren dag een man uit het Oosten, die het geloof van den Boeddha beleed. Met deezen man w'as Hij een kwartier uurs te samen geweest, zonder dat beiden tot elkander hadden gesproken. Een paar keer had Jezus opgemerkt, hoe de man Hem aankeek, doch rustig was Hij blijven zitten, iwel wetend, dat de Boeddhist nooit een vreemdeling gehoor geeft, wanneer die zichzelven aanmeldt. Hij wachtte dus kalm. Het gebeurde, zooals Hij veir-^^ wachtte. Die Boeddhist naderde.

En dan ontspint zich deze dialoog:

„Gij zijt een leerling van Boeddha, niet waar? " zeide Jezus. „Ik hoorde, dat uw' godsdienst een heilige basis bezit, doch geen kracht heeft om de jnenschen gelukkig te maken en te troosten in het leed.”

De Boeddhist: „ onze leer heeft vreede door opheffing der begeerten”.

Jezus: ...... het goddelijk lijden is begeerte naar geluk voor allen. De begeerte naar God zal het I leeven van de menschenziel zijn. God is alleen in een opperst streeven te bereiken. Uw leer, mijn vriend, is dood. Het leevend geloof en het loevend geluk, dat is in den heemelschen Vader, die iedere beweeging des harten zeegent en iedere verdorring vervloeid.”

Eu zo, o laat ^'an Eeden Jezus met den Boeddhist spreken en met den Brahmaan niet minder. 0) Maar het zijn. toch ook leerlingen van zijn vroegere periode, die déze lessen voorbijgaan en alleen maar de wijsheid bewaren, die het verbond tusschen Christus en Boeddha heeft uitgedacht.

Deze discipelen kunnen immers spreuken genoegbij den meester vinden?

In het Lied van Schijn en AVezen" hebben ze wel gelezen:

En Hij, wien volkren als den Christus minden. Heiland en Genius van ons geslacht. Verheft, al is 't Volmaakte Hem ontbreekend, zich maatloos booven ons in kunde en kracht. Hem roept het menschenhai't als Redder aan, • .'\ls Godheid, Hoogste der planeet-geboornen, die tusschen ons en den Alvader staan. Wij zijn Zijn leeden, kindren en verkoornen, vrucht zijns verbonds met heiige moeder Aard....;

En hier heeft de Christus althans nog het primaat •onder de planeet-geboornen. Doch het beeld van den'

„Duider met zijn zacht gelaat", den „Lijdensheid", „der droeven Toeverlaat", en ook het lijden van dezen Duider wordt al matter en zijn blqed verliest reeds spoedig zijn fel-roode kleur voor wie daarna nög duidelijker leest, dat deze Duider één is van velen:

Hij, die ons schiep, is feilbaar, en Hij draagt ons lijden mee, en wat wij voele' als zonde, als wij onwetend doen wat Hem mishaagt. Wij zijn het iDloed, dat zijn gruwzame wonde door rustelooze werkzaamheid geneest, doch blijven stom, voor 't eeuwig ondoorgronde geheim, hoe uit de algoede Waereldgeest ooit weezens droef en leedvol zijn gebooren. Hoe kwamen veel, waar Eén steeds is geweest?

Trouwens, reeds eerder had Van Eeden dat gezegd, In „Ellen" heet het:

God is een God van Lijden, niet van Lust. Hij is de Smartenman, en wien Hij kust, 'Moet bloeden uit veel wondan, diep en wreed.

En tot wie lijden moet, spreekt hij:

In Uwe Ziel werd d' Al-smart zich bewust, — Schoonste Incarnatie van Gods eigen leed...

Geheel in overeenstemming daarmee:

Des Vaders strijd en Zijn Vertwijf'ling groot Wordt in het .hart der kind'ren Uitgestreden, Hij wordt verheerlijkt door den Ziele-nood Der martelaren, die Zijn naam beleeden.

Zoo is de Christus van Van Eeden in dezen 'tijd nog wel niet de Boeddhistische, maar de Christelijke, de Bijbelsche Christus is hij niet meer. Die Christus van het Christendom moest immers ook worden o m g e-werkt tot een nieuw begrip; want tot Jezus zegt hij in De Passielooze Lelie reeds:

Wat hebben ze u, mijn vrind, niet aangedaan! Het kruis was zwaar, de smaad voor liefde wreed, maar 't hardst kwam na: de lasterlijke hulde, 't om u [gebrachie leed, al d' ijdelheden, in uw naam begaan! Ach arme eenvoud'ge, die maar 't Godsrijk wou, moet nu uw pronkig spotbeeld in 't vergulde tempel-[gebouw

met alle waereld-goden saraanslaan?

De Christus moet dus den tempel dar begripsmatige goden uitgedragen worden. Het kruis van Golgotha was niet genoeg als offerdaad; „éénmaal" geofferd, dat staat voor Van Eeden niet geschreven. In De Broeders vraagt Psyche:

Heer, ik versta niet. Was niet zwaar genoeg tot mijn verlossing 't kruis op Golgotha?

En daarop antw-oordt „de Zoon”:

Wie ooren heeft te hooren, hoor! Ik stierf daar 'k wierp de zaden der zachtmoedigheid in 't barre, Islinde zand van haat en twist, latend het heil'ge dorre' orn liefdes wil. Maar rijper zijn de tijden, ander licht rijst boven 't droeve land, wijde woestijnen wachten de laving van het nieuAv begrip.

En straks komt de „laving van het nieuw begrip" tot de woestijnen. Maar wie, gelijk Van Eeden, den historischen, strijdenden Jezus eenmaal heeft losgielaten en diens strenge en machtige worsteUpg om wereldheerschappij heeft vervluchtigd, als reeds liier te zien is, die is a). op weg naar een religie, waar de beweging uit is, waar het verlangen is naar een „ander licht", dat zóó stil-glanzend is, dat in zijn stilgezette bew-eging voor den naam Christus zelfs geen plaats meer is.

De liefde voor Tagore is uit deze verwording van den Christus bij Van Eeden vanzelf gegroeid; zij kon niet wegblijven, .zoolang de Bijbelsche Christus geen gezag voor hem kreeg. En zoo komt hij van Wester-i fechen strijd tot oostersch „spel", van het kruis tot de lotus:

Ik heb de verborgen hoonig van deeze lotus geproefd, die zich ontplooit op den oceaan van licht en dus ben ik gezeegend...

In dit speelvertrek van oneindige vormen heb ik mijn spel gehad en hier heb ik Hem opgemerkt, die geen vorm heeft.

Mijn gansche lijf en mijn leeden hebben gesidderd door de aanraking van Hem, die booven alle aanraking is.

De mauj die zoo spreekt, Tagore, is nu Van Eeden's meester, zijn leidsman.

En de naamlooze aanbidding wordt straks gesublimeerd in de „woord-looze" overgave:

Uit den blaauwen heeniel zïul een oog op .mij staren en 'mij zwijgend oproepen: .. Niels zal mij dan ooverblijven, volstrekt niets, en algeheele dood zal ik ontvangen aan Uw voeten — — —

Wat er te doen is, zal onmid: dellijk gedaan worden. De worsteling is ijdel. Neem dan uw handen weg en berust zwijgend in uw neederlaag, ' mijn hart, ea prijs uw geïuk, dat ge volkoomen stil zitten moogt, waar ge geplaatst zijt.

... Ik zal wijs zijn en in donker wachten, mijn mat op den vloer spreidend....

En nu ben i^ begéerig te sterven in den onsterfelijken.

In de gehoorzaal bij den grond-loozen afgron'cl, '!j waaruit de uurziel der toonlooze snaren opgolft: , daar zal ik deeze harp mijns leevons neemen.

Ik zal haar stemmen naar de nooten van altijd-duur en als zij haar laatste uiting heeft uitgesnikt, zal ik mijn zwijgende harp neederleggen aan de voeten, van den Zwijgenden. 6)

Hier is geen Boeddhistische Christus. Hijr is erger.. Hier is het Boeddhisme de weg, de Boeddhist de reincarnatie van den Christus.

De geest, die zoo gezworven heeft, moet wel bitterheid gekend hebben als weinigen, toen hij later schreef: Gij moet de apostelen meer vereeron dan ge mij doet. Bedenk toch, welk een kortzichtig laermeester ik was ... Ook stierf ik niet, noch leed ik voor het toekomstig Godsrijk.

Dat laatste was toch zoo vaak gezegd. Trouwens, later is Van Eeden de verwarrmg nög niet te boven. In Sirius en Siderius (1924) is „ik een deal van God"') Iweer; en de Roomschen, voorzichtig, moeten wéér critiseeren hun bekeerling. 8)

En intusschen nemen anderen de taak over van Van Eeden, den translateur van Rabindranath Tagore. Hélène Meyer—Frank vertaalt nu van hem „Gora", een roman, waarin de Brahmo Samaj, de gemeente der Godsgeloovigen, tracht den geest van da Indische religie te verzoenen met dian van het Christendom. 9)

En voorloopig heeft Van Eeden meer discipelen va» ouderen dan van jongeren datum. Hij is niet als Simson, die in zijn sterven meer filistijnen versloeg dan in zijn • leven. Zijn leerhngen verminderen; doch hem ontbreekt daarbij de troost van den Dooper.


1) Uitgaven van W. Versluys, Amsterdam.

2) J. Jac. Thomson, zie vorig artikel.

3) Javaansch edelman, wiens gedichten ook door Van^Eeden zijn ingeleid.

4) Uit Jezus oopenbaar Leeven, 1922, bl. 118—122.

5) Uit Jezus' oopenbaar leeven, 1922, bl. 141, 142.

6) Wy-zangen, passim.

7) Versluys, Amsterdam, 1924, 1)1. 107.

8) Boekzaal der Tilburg, etc. 48. Geheele Wereld, Het Ned. Boekhuis, ,

9) In het Engelsch bij Macmillan & Co, London. Uit liet Engelsoh door Hélène Meyer—Frank bij Knrt Woltf, Münclieii, 1925, 2dln. '

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De Boeddhistische Christus.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's