GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrucht van beproeving.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrucht van beproeving.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bewaar mij, o God, want ik betrouw op U. j Gij' zijt de Heere, mijne goedheid raakt niei ' tot Ü. De heiligen, die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is. De l smarten dergenen, die eenen anderen God be-1 giftigen, zullen vermenigvuldigd worden. Ps 16:1-4

Dit gouden kleinood is door David waarsc gedicht na den angstvollen dag, waaropi de slaande \ engel Gods met pestilentie en dood onder Israël was rondgegaan, als straf over 's Konings dwaasheid en hoogmoed in de volkstelling betoond.

In diepe benauwing had Dia'vid zijn zonde be-i leden, en ofschoon hem „zeer bange" was, had : hij zich aan de tuohtroede des Heeren met onderworpenheid overgegeven, wetende, dat het beter was te vallen in de hand Gods dan in de handen der menschen.

Reeds zijn er van Dan tot Bersebazeventigdui-; zend mannen gevallen; en zóó dicht naderde het gevaar al tot Jeruzalem en den Koning, dat David den engel des kwaads van nabij! zag.

Toen riep hij in zijn angst tot God: „bewaar mij, ; o God!" En God hoorde, wendde Zijn plaag ait ffl redde David van den dood, opdajt deze zingen zou van Zijne genade.

Zalig wie door den nood gedreven tot den Ood van David roept.

Want één ding hield David in den nacht der bezoeking vast, dat n.l. door zij'n zonde Gods gena-j dige gezindheid jegens hem niet was veranderd ' Ook onder de kastijding bleef hij een zoon rm ] Jehovah, een kind des Verbonds. Daaïom durfdte j hij midden in de bezoeking te bidden om bewaring > en te zeggen: want ik betrouw opi U, eigenl^^ staat er: bij U schuil ik". Dat kan alleen geloof werken.

In nacht en nooid, in gevaaï en bijl dreigenden : dood, ofschoon schuldbewust, te zeggen, ja, te zin-i gen: „Gij' zijt mij Heer, een schuilplaats ingevarenj"

Van groofe beteekenis is ook wat Daivid er bf i voegt: 'Gij: zijt de Heere, mijne goedheid raakt niet; tot U-.

Onze Statenoverzetters zijh met de vertaling en : aanvulling van dit vers niet gelukkig geweest en j hebben de bedoeling van den dichter niet duidelijk weergegeven.

Tegenwoordig wordt het als vrucht van zorgvul-; dige tekst-en taaistudie aldus vertaald: Ik hel) gezegd tot den Heere; „Mijh Heer zijt Gij'; voor mi] is er geen goed boven Ü".

Als we 't zóó verstaat!, hoe treffend komt da^ het kinderlijk geloof, het vast vertrouwen van Daw aan den dag.

't Was hem bang onder de oo'i'deelen Gods.

Zijn eigen hart sidderde terug voor den doodelij'ken slag, die ook hemzelf treffen kon.

En toch bleef de Heere' zijtn Souverein, wiens gehoorzame onderdaan hij zijn wilde; ja, de Heere was hem het hoogste goed. ^

Nevens den Heere lustte hem niets in den heffle': en op de aarde.

Wie dat waarHjk zeggen k'an, gaat altijd'doW ^ donker of dood, licht en leven tegemoet. Dit is vrucht van beproeving.

Niet alleen echter was er bij' dezen bezielden

koning-zanger een geloofsbetrekking op: den Heere in den hemel, er was ook leen liefdesbetrekking tot het volk Gods op aarde.

Wie zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe zal hij God liefhebben, dien hij niet ziet.

Tot de heiligen, die in het land' zijin, zegt David: zij' zijn de heerlijken; al mijn lust is in hen".

Geloo'f laat ons het volk des Heeren zien in hooger licht, overstraald met den gomdglans der gemalde.

In zichzelf zijn deze menschen onheiligen en verachten.

Maar in Gods verkiezing zijfn ze heiligen, door den Geest der heiligmaking en deelgenooten aian de heerlijkheid, die uit God is.

Davids lust is in het volk-vaxi God.

Hiji zocht gemeenschap der heiligen.

Maar, hij gedenkt ook met afkeer en deernis aan de dwaasheid en zonde dergenen, die een anderen weg bewandelen. En dit niet minder is vrucht van beproeving.

In dien ti|d waren er velen, die, ofschoon zij Jakobs kinderen heetten, en Abraihams zaad, nochtans andere goden navolgden en een anderen God begiftigden.

Dat waren die menschen, waaiTan Pis 81 zoo aandoenlijk zingt: „Israël verliet Mij en Mijn geboón; 't heeft zich andre goon, naair zijn lust verkoren."

En nu denkt David aan den jammer, die zulke afgodendienaars over hun hoofd halen.

Hunne smarten zullen vermenigvuldigd worden, want wie God verlaat, heeft smart op smart te vreezen.

Hier ligt een kenmerk van Gods genade.

Zelf in druk en nood.

En toch te denken aan wie den èenigen troost missen, die alleen staande houdt in donkere uren.

En met ontferming bewogen te zijtai over hun lot.

Want dit gaat gep-aard met zoekende liefde.

Is die vrucht der bezoeking ook op onzen akker gerijpt?

Laat ons niet moede worden, door de liefde van Christus gedrongen, den afgodendienaaj'S van onzen tijd het oordeel Gods aan te zeggen, niet tot hun verderf, maar, kon het zijh, tot hun eenig behoud, opdat zij zich nog J)ekeere van hun boozen weg.

Dan zullen we eenmaal erkennen, dat het niet voor onszelf alleen, maaï ook voor anderen goed was, dat , ^vij' verdrukt werden, en onder de tuchtroede Gods moesten doorgaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Vrucht van beproeving.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's