HET JAAR 1925.
III.
Gedenkdagen.
Het jaar 1925 was rijk aan gedenkdagen.
Onze herinnering ging zestien eeuvpen terug, naar de groote Synode van Nicea, waar het dogma van de Heilige Drieëenheid door de Kerk tegen felle bestrijding in werd gehandhaafd en in een formuleering werd gebracht, die wel bewees hoe moeilijk men zich met menschelijke woorden over het wezen Gods kan uitdrukken, maar die toch door de geslachten der volgende eeuwen niet kon worden verbeterd.
Is deze Synode herdacht, gelijk ze verdiende? Wij zouden het niet durven bevestigen.
De mensch van dezen tijd is in zijn religie zoo egocentrisch.
Het christendom interesseert zich zoo centraal voor den christen met al zijn psychologische uitingen.
En daarom begrijpt het van Nicea zoo weinig meer. Nicea beëindigde, zoo spreekt men, dogmatische twisten. En dan nog wel dogmatische twisten aangaande God! Zijn wij zulk een „ongeestelijke mentaliteit" niet lang te boven?
Hoe was daartegenover de houding van de Gereformeerden?
Ze hebben de gelegenheid te weinig benut om van God te getuigen.
Nicea bracht ons niet tot eenig geloovig enthousiasme. Is dat niet een aanklacht, welke 1925 tegen ons richt?
Dan genoot het 650-jarig bestaan van Amsterdam als stad vuriger belangstelling.
Als we over het schrille van die tegenstelling heen zijn — en dat geschiedt maar al te gemakkelijk — dan roepen die dagen zonnige blijdschap op. f
Anasterdam is uitgegroeid tot een der schoonste steden van Europa.
Zij geeft een schitterend beeld van wat energie, die ook de kracht der traditie te baat neemt, vermag. Wel toonde de historische tentoonstelling, hoeveel er door welmeenende vandalenhand verdween, dat we gaarne hadden behouden.
Maar toch, wie daar wandelt langs onze onvergelijkelijke grachten (helaas ook al geschonden) ziet het grootsch verleden oprijzen.
Hij wordt niet alleen teruggeleid naar het Amsterdam van Floris V, maar ook naar het Amsterdam van Plancius.
Plancius! De naam alleen is een program.
Een program ook voor dezen tijd.
Amsterdam was een centrum van handel, een ceatrum van kunst, een centrum ook voor het Nederlandsche Calvinisme.
De steenen spreken ervan. Maar wat zal het in de toekomst zijn? Oranje is er gelukkig niet uit het hart. Doch rood concurreert sterk. O God! verlaat onze hoofdstad nooit!
Daar zijn ook martelaren op Neerlands grond geweest. Het was dit jaar vier eeuwen geleden, dat dé eerste martelaren der Reformatie hun bloed in ons land deden 'loeien.
En uit eiken druppel bloeds rees een getuige voor de Gereformeerde belijdenis, van de verkiezende liefde Gods. Echter is aan de eerstelingen in die wolk der getuigen, 'oegebracht uit de Noord-Nederlandsche natie, geen overdreven aandacht geschonken.
Voor heiligen-vereering bestaat in onze kringen geen gevaar.
Eer voor heiligen-vergeting.
Er versohenen verdienstelijke werken over onze eerste martelaren, ze werden in sommige kerken herdacht.
Maar daarbij bleef het.
Hoevelen onder ons zouden de geestelijke gemeenschap met die bloedgetuigen bijzonder hebben gevoeld? We stellen er weleens onze eer in, dat we geen aanleg hebben voor martelaar.
Nu komt het minder op den aanleg, dan op de genade voor martelaar aan.
En die geeft God, wanneer Zijn kinderen die behoeven. Doch het is geen teeken van gezondheid, wanneer het beeld der martelaren bij ons verbleekt.
Wij zijn beducht, dat velen de opscherping van dat beeld dit jaar hebben laten voorbijgaan.
't Is of het geval zoo spreken moet: ongemeen meer drukte gaf de driehonderdste verjaring van een boek. Het meesterwerk van Hugo de Groot „de jure belH ac pacis" bracht pennen in beweging, opende geleerde monden voor welsprekende of hortende redevoeringen, voerde vreemden naar ons land, gaf aanleiding tot ongekenden luister nopens een „boek".
Yaar Elsje van Houweningen wist het wel, toen zij, bij-de-handje, het gevaar voor haar meester (naar men althans vertelt) afwendde met oen: in boeken zit immers geest en leven!
Dat zit er ook in De Groots boek. Vooral in dezen tijd werd dat over heel de wereld gevoeld.
Men heeft na de gruwelijke uitbarsting van het volkeren-onrecht een bedevaart ondernomen naar het graf van den vader van het volkrenrecht.
De Leidsche Hoogeschool vierde haar driehonderdvijftig-jarig bestaan.
Door Oranje geplant, kwam een Oranje om zich in haar bloei te verheugen.
Ja, om tot eere-doctor te worden verheven. Als bolwerk van het Calvinisme gegrond, heeft zij twee mannen met wijsheid toegerust, aan wier namen de herleving van ons Calvinisme onafscheidelijk verbonden is: Kuyper en Bavinck.
Dit alles overziende, dringt een vraag om beantwoording.
Wordt van historische gedenkdagen buiten onzen kring niet veel meer werk gemaakt dan daarbinnen? Het heeft er allen schijn van.
Maar nu de oorzaak?
Wij gelooven, dat de vermenigvuldiging van gedenkdagen niet voortkomt uit krachtig historisch besef.
Eer zijn we geneigd om aan te nemen, dat zij worden onderhouden uit gemis aan historisch besef.
De historie is van den modernen mensch niet bet liefste kind.
Eer een lastig kind.
Een kind, dat zorgen baart.
En dat hij daarom maar te vondeling legt.
Los-van-de-traditie is een veel gehuldigde leuze. Toch voelt de moderne mensch het wegdenken van de historie als iets onevenwichtigs.
En om zijn psychisch evenwicht te herstellen, reserveert hij op zijn agendum van het nieuwe jaar enkele dagen als groote verzoendagen.
Dan neemt hij een historisch bad. Dan onthaalt hij het vondelingetje op chocolade. Dan voelt hij zich de naneef van Piet Hein. En dan is 't weer voor een tijdje in orde.
Maar omgekeerd, dat onze historische dagen in onzen kring zoo weinig warmte wekken, zou dat wellicht niet hieruit te verklaren zijn, dat het Gereformeerde volksdeel betrekkelijk nog het sterkst uit de historie leeft? Niettemin, ook onder ons is het historisch besef aan het slijten.
Wij dreigen bij ons bouwen de kontinuiteit met het voorgeslacht te vergeten.
Maar dan leveren we geen werk voor eeuwen. Wij timmeren revolutie-huizen.
Breken met de historie beteekent het einde van het Calvinisme.
Want het Calvinisme kan zich niet ontplooien in één geslacht.
Het heeft er geslacht op geslacht voor noodig. Zijn leven is te krachtig, zijn beginselen zijn te vrucht baar, zijn ideeën te rijk om door elk geslacht van nieuws af geheel te worden doorleefd.
Hij, die ons met zulk een heerlijk verleden begiftigde, doe het histori, 9ch besef krachtig onder ons opwaken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1926
De Reformatie | 8 Pagina's