GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het „psycbo-pathologisch element" in de moderne romanliteratuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het „psycbo-pathologisch element" in de moderne romanliteratuur.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Dat tot de gegevens, waaruit de moderne roman is opgebouwd, ook allerlei elementen behooren, die liggen op religieus terrein (daarover moeten wij immers in dit artikel handelen) behoeft ons niet te verwonderen.

Een van de keninerken toch van onzen tijd is, dat allerwege aan den dag treedt een zekere behoefte aan „religiositeit".

We gebruiken dit wooid en niet hot Nederlandsche: godsdienstigheid, omdat het, naar men verzekert, hieï' op juiste onderscheiding aankomt en religie volstrekt niet synoniem geacht wordt met godsdienst. Godsdienst is iets positiefs, iets, dat steunt op onveranderlijk gezag en opi een bindende wet. En van zulk een , , '& oid dienen in den onderwojpen zin van het woord", naar Dr K. F. Proost het omschrijft i), is in dit geval geen sprake. Daarvan wil men niet weten. Los van alle „gedogmatiseer" 'wenscht men een sfeer van hoogere dan alleen materiëele structuur, die echter ruimte laat aan vrijheid van inzicht en vrijheid van beweging; waarin het persoonlijke niet behoeft geofferd te worden aan „rationeel-lijkende machtspreuken"; waarin men niet behoeft „te zweren bij een kerk", maar eigen individualiteit ongebonden behouden kan; „een godsdienst naar ieders zin", zegt het „Handelsblad" in een critisch hoofdartikel over onzen stijl-en rhytme-armen tijd^), „liefst met een bewijs van herkomst uit het Oosten gemerkt". Dat begeeren nu vindt men in het woord religie getypeerd; men aclit het Van A"eel wijdere strekking dan godsdienst, veel minder eenzijdig en positief, en daarom het juiste woord voor wat men uitdrukken wil.

Spreken we dus van het verlangen van onzen tijd naar hoogere waarden, dan moeten we dat uitdrukken met het begrip religiositeit, wcuit, aldus schrijft Dr Proost, het woord religie „voldoet zeker meer" (dan godsdienst) „aan een geslacht, dat eer bezig is zijn levenshouding te zoeken dan te bezitten" 3).

Het behoeft wel geen uitdrukkelijk betoog, dat we, als belijdende christenen, met deze gewilde onderscheiding niet meegaan en aan het woord religie en het begrip religiositeit een andere waai'de toekennen, dan die welke „voldoet" aan het geslacht, waarover Dr Proost handelt. Een levensverdieping, die men zoeken wil anders dan in volkomen overgave aan Christus, is voor ons evenmin religieus als godsdienstig.

Maar we erkennen wèl, omdat we het overal kunnen opmerken, dat het verschijnsel, met den naarii , , religiositeit" bestempeld, kenmerkend is voor onzen tijd en we mogen met recht zeggen, dat een zekere behoefte aan „religiositeit" aan den dag treedt.

Welnu, dan behoeft het niet te verwonderen, dat de moderne roman daarvan de sporen vertoont.

Want de hoofdzaak van den roman is nog altijd de ontleding van wat er leeft in de ziel van den modernen mensch, de psycho'-analyse. En juist omdat bij die beschouwing steeds weer onbevredigdheid Gu desillusie naar voren komen en de behoefte aan levensvervulling en hoogere waarden, is dat, wat we als „religiositeit" omschrevien, een typeerend element, van de moderne romankunst.

Maar, en dat is het onderwerp waarover we in dit artikel hebben te handelen, als we dan de gegevens nagaan, die de roman als „religieus" verwerkt, constateeren we weer diezelfde ziekelijkheid, die we ten aanzien van andere gegevens bemerkten. En, omdat ze uiteraard steeds verband houden met het psychisch gebeuren in den mensch, staan we hier weer voor het psyoho-imthologische element in de moderne romankunst.

Het eerste punt, dat dan ter nadere motiveering genoemd worden moet, is de allerwonderlijkste fantasie, die als religieus denken wordt gedemonstreerd. Het is een dooreenhaspelen van allerlei uit hun verban.d gerukte protestantsoh«, roomschkatholieke, boeddhistische, pantheïstische gevoelens, vaag-mystiek gekleurd en zoo met allerhande individueele gedachten van de auteurs vermengd, dat men met pater Gielen spreken mag van „een geestelijke beri-beri";

Een boek als van Moerkerkens „Habhabalgo" geeft daarvan een 'duidelijk voorbeeld. Zoogenaamd uit den mond van een hoogleeraar in de geschiedenis der \vijsbeg6erte worden daar denkbeelden neergeschreven over „den Wereldschepper", de mysteriën van het geloof in Hem, het aanschouwen van God, den „goddelijken Geest" enz., dat men eigenlijk niet weet, of men te doen heeft met wilde fantasie dan wel met fel-inbijtend sarcasme. En leest men in „De Goden beschikken" de uitspraken over de 'praedestinatie, de onsterfelijkheid der ziel, het egoïstische „om zijn bestaan nog te willen verzekeren na' dit leven, dat op zichzelf al niets waard is", over het Protestantsch „moreel _gevoer', dat „van scrupules een wet maakt", gewild-philosophisch en met ideeën van klassieke levenswijsheid vermengd, dan staat men als in een nevel, waardoorheen enkele bekendklinkende termen onwezenlijke schaduwstrepen trekken.

Schier in lederen modernen roman vindt men religieuze gedachten ontwikkeld, doch bijna even \-aak zijn ze de geobjectiveerde inzichten van den auteur, die er zijn eigen meening op nahoudt en een godsdienst zich heeft gevormd naar eigen individualiteit en smaak. Boven „het streng-gekonstruëerde stelsel der rechtzinnigheid uitstijgend", zooals Kloos zegt, worden de Auteurs „door hun talent" er toe gedreven „de wereld ruimer en meer vrij-menschelijk te bezien".

Dat , , vrij-menschelijke", dat is het type van de religiositeit der moderne romanliteratuur, met alles, wat daar aan consequenties mee gepaard gaat. Opzichzelf nu ligt daarin niet iets pathologisch. Het is een der groote gevaren, die wij als christenen er in zien en die ons bij onze waardebepaling zeer voorzichtig doen zijn, maar objecitief beschouwd 'is het niet een ziekelijkheid.

Maar dit is het pathologische, dat de Auteurs de lezers suggereeren, hoe zulk een zonderling mengsel van eigen makelij inderdaad brengt de bevrediging, naar welke de worstelende mensch zoekt, doordat ze een of anderen persoon teekenen, die in z'n martelende onrust bij dergeUjke religiositeit vrede vindt; dat ze geheel individueele opvattingen maken tot realiteiten, tot levenswaarden, en daarmee problemen schijnen op te lossen, die in het werkelijke leven onoplosbaar zijn. En dit pathologische trekt te meer de moderne romanliteratuur door, naarmate hij meer de analyse wordt van het religieuze leven der meuschen. Men zie b.v. eens naar de Christus-verbeelding, die de roman schept en de Chi'istus-voorstellingen, die de' roman-figuren zich vormen. Dan staat het pathologische in feite voor u.

Een tweede punt, dat in "dit verband onze aandacht verdient, en met het zoo juist genoemde in betrekkig staat, is de uitbeelding, die de moderne roman gee'ft van'het irreële der heerschende godsdienstige opvattingen. De eene roman teekent het onmogelijke van een God, die uitverkiest tot eeuwige verlorenheid, de andere doet de onvereenigbaarheid gevoelen van den oud-testamentischen God en diens Vaderliefde voor Zijn kinderen. Een derde schetst de ontwikkelingsgeschiedenis van een jong student, uit geloovig-p-rotestantsohen kring, die langs de studie over "'Paulus, Stïhopenhauer, den a-logischen wil, den ijstijd, den Piythecanthropos, den holenbeer tot de conclusie komt, dat er geen God kan bestaan, sterker nog, dat er geen God mag bestaan. En deze jongenian., die aaiF de ornnogelijkste begripsverw.arring lij'dt en allerlei onbegrepen brokstukken van gansch verschillende wetenschappelijk structuur aan elkaar lijjnt, tot een stelsel, wordt als een nuchtere denker voorgesteld. In een vierden roman zien we hoe een Roomsch meisje, die • worstelt met haar Roomsch geloof, door wandelingen in het donker met een verloopeu heer tot ruimer en vrijer denken komt, enz. We behoeven niet voort te gaan met het geven van voorbeelden (titel-vermelding der boeken laten we, om eerder genoemde redenen, achterwege), om te doen zien, wat we onder de aandacht willen brengen.

Het ergste is bij dit alles eigenlijk nog, dat in. gesprekken over liet geloof en de leer zulke verregaand onzinnige verzinsels als leerstukken en opvattingen èn van Roomsclien èn van Pirotestanten worden opgedischt, dat een onbevangen lezer den lield, die geteekend wordt in zijn oppositie daartegen, gelijk geeft, dat hij zich van zulk een dwaasheid en bekrompenheid afkeert en vrijer baan zoekt voor zijn religieus denken.

Het is inderdaad opvallend, hoe veelvuldig in den laatsten tijd de romans'zijki, die betoogen, dat er geen God, geen hemel en geen hel is. , Zulfce gedachten worden dan gedebiteerd door een veehoeder, een ex-student, een tuindersjongen e.cl. ea dezen richten hun aanvallen op een dominee ot een geestelijke, die niets weet te antwoorden en verlegen zwijgt. Blakende vijandschap, kan alleen zulke onbestaanbare verhoudingenfantaseeren, wa, nt onwetendheid kan de oorzaak niet zijn. Voor eiken Schrijver, die met het Katholicisme of Pfofeestantisme onbekend is, staan immers vele wegen open, om zich alle kermis te verschaffen, die noodig is, wil hij een objectief beeld geven.

Maar dan is ook het pathologische daai"Van volkomen bewezen. De voorstelling, die van veehoeders en tuindersjongens paladijnen maakt, "die dominees en geestelijken omver redeneeren (men lette daarbij op de oaricatuur-teekening van oamoozelheid, die van dezen gegeven wordt) is zoo fel tendentieus, dat ze geen literaire kunst meer zijn kan, maar een verschimmeling is van zeer bedenkelijk, infectueus karakter.

Dat is ten slotte de slotsom, waartoe ons de beschouwing voert van de gegevens der moderne romankunst, die liggen op religieus terrein, ze zijn óf de, absoluut-individueele omzetting van fundamenteele waarden, óf de door sterk' tendezieuse invloeden beheerschte vervorming van bestaande opvattingen — en in beide geA'allen zijn ze patiidogisch, omdat ze afwijken van het normale.

C. ï.


1) Dr K. F. Proost, De religie in onze moderae lileratnur, p. 7.

2) „Alg. Himdelsblad", 23 Nov. 1925, Avdbl.

3) Dr K. F. Proo-st, t.a.p., pag. 7.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Het „psycbo-pathologisch element

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's